In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad. De eiser, eigenaar van een vrijstaande woonboerderij, betwistte de vastgestelde waarde van € 410.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten. Eiser had al geruime tijd kennis van het verweerschrift en de daarin opgenomen informatie, maar stelde pas op de zitting dat deze informatie ontoereikend was, wat in strijd werd geacht met de goede procesorde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan en dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank kende wel proceskostenvergoeding toe aan eiser vanwege het niet verstrekken van indexeringsgegevens in de bezwaarfase.