ECLI:NL:RBOBR:2021:753

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
19/3404
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een onroerende zaak, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak voor het jaar 2019, die door verweerder was vastgesteld op € 765.000. Na het bezwaar heeft verweerder de waarde verlaagd naar € 763.000, maar eiser was van mening dat hij beroep moest instellen omdat hij vond dat verweerder eerder met een deugdelijke motivering had moeten komen. Tijdens de zitting op 9 februari 2021 verklaarde eiser dat hij de nader vastgestelde waarde niet langer betwistte, maar handhaafde zijn beroep voor wat betreft de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende inzicht had gegeven in de waardevaststelling en dat er geen redenen waren om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 19/3404

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2021

in het geding tussen:

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: [naam 1] )
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder,

(gemachtigde: S. van Eck)

Procesverloop

1.1.
Verweerder heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak [adres] (2 bedrijf) te [vestigingsplaats] (de onroerende zaak) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 765.000 (de beschikking). Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak voor het jaar 2019 naar een heffingsmaatstaf van eveneens € 765.000 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Deurne (de aanslagen).
1.2.
Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak nader vastgesteld op € 763.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op de online zitting van de rechtbank op 9 februari 2021. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor eiser was aanwezig [naam 2] .

Standpunten van partijen

3.1
Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij de bij de uitspraak op bezwaar nader vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 763.000 niet langer betwist. Hij sluit zich aan bij de onderbouwing van die waarde in het door verweerder ingediende verweerschrift en het daarbij gevoegde taxatierapport. Eiser handhaaft zijn beroep echter voor zover het gaat om de veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Hij voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft de (nader) vastgestelde waarde van de onroerende zaak bij het geven van de beschikking en het opleggen van de aanslagen, noch in uitspraak op bezwaar, van een deugdelijke motivering voorzien. Voor eiser bleef maar één weg over om aan een onderbouwing van de (nader) vastgestelde waarde te komen en dat was het instellen van beroep. Dat heeft hij op 24 december 2019 gedaan. In het pas op 6 augustus 2020 ingediende verweerschrift kwam verweerder met de motivering van de vastgestelde waarde waarmee hij veel eerder en uiterlijk in de bezwaarfase had behoren te komen. Eiser heeft op de zitting verklaard er na kennisneming van het verweerschrift en het daarbij gevoegde taxatierapport niet aan te hebben gedacht het beroep in te trekken met een gelijktijdig verzoek om een proceskostenveroordeling.
3.2
Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden.

Beoordeling

4.1
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat eiser beroep heeft moeten instellen om aan een onderbouwing van de (nader) vastgestelde waarde te komen. In de uitspraak op bezwaar, waarin ook is verwerkt wat op de hoorzitting van 12 juli 2019 is besproken, en in het bij de uitspraak op bezwaar gevoegde taxatieverslag, heeft verweerder eiser inzicht gegeven in de feiten op grond waarvan hij tot (nadere) vaststelling van de waarde op € 763.000 is gekomen. Daaraan doet niet af dat eiser de in de uitspraak op bezwaar gegeven onderbouwing van de (nader) vastgestelde waarde onvoldoende vond en daarom beroep heeft ingesteld. Dat verweerder deze onderbouwing in het verweerschrift en het daarbij gevoegde taxatierapport verder heeft uitgewerkt, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel.
4.2
Ook overigens acht de rechtbank geen redenen aanwezig voor veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dee uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter en mr. F.M.S. Requisizione en mr. C.F.E. van Olden-Smit, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 22 februari 2021.
Griffier de voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.