ECLI:NL:RBOBR:2021:6903

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
01/997506-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor belastingfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot fiscale transparantie en schijnleningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude, valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van belastingaangifte, omdat de verdachte mocht vertrouwen op het advies van zijn adviseurs. De rechtbank oordeelde dat er geen opzet op het doen van onjuiste aangiften kon worden bewezen, aangezien de verdachte zich had laten adviseren over de fiscale constructies die hij had toegepast. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen redenen had om aan de deskundigheid van zijn adviseurs te twijfelen.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet feitelijk waren uitgevoerd, en dat de overeenkomsten daadwerkelijk hadden geleid tot de geldende rechtsverhoudingen tussen de partijen. Tot slot werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot het witwasfeit, omdat niet was aangetoond dat de betrokken partijen wisten dat de voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.

De rechtbank concludeerde dat de lange duur van het onderzoek en de complexiteit van de zaak geen onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces vormden. De officier van justitie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997506-13
Datum uitspraak: 27 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 januari 2021 en 13 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 november 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2007
tot en met 9 juli 2009, althans in of omstreeks de periode van de maand juni
2007 tot en met de maand juli 2009 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Apeldoorn
en/of (elders) in Nederland en/of te Oud Turnhout (België) en/of (elders) in
België, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n),
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een)
aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het/de
jaar/jaren 2005 en/of 2006 en/of 2007 (D-001, D-212 en D-002) onjuist en/of
onvolledig heeft gedaan, immers hebben/heeft verdachte en/of (een of meer van)
zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op onjuiste en/of onvolledige
wijze -zakelijk weergegeven- op/in de/het bij de (bevoegde) Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangifte(n) voor de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
* over het jaar 2005 een totaal bedrag aan inkomsten door het ter beschikking
stellen van vermogensbestanddelen van EUR 2.214.147,- (rubriek 21c) en/of een
totale boekwaarde van ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen per 31
december 2005 van EUR 836.650,- (rubriek 22a) en/of reguliere voordelen uit
aanmerkelijk belang van EUR 0,-, althans nihil (rubriek 31b) en/of een waarde
op 31 december 2005 van overige onroerende zaken van EUR 8.541.118,- (rubriek
32e) vermeld, althans doen of laten vermelden en/of onvermeld gelaten, althans
onvermeld doen laten dat hij, verdachte en/of zijn fiscale partner een
aanmerkelijk belang bezat(en) in [bedrijf 1]
(rubriek 31a) en/of
* over het jaar 2006 een netto resultaat uit fictieve werkzaamheden van EUR
110.951,- (rubriek 20) en/of een totale boekwaarde onroerende goederen op
waardedatum 1 januari 2006 van EUR 836.650,- en per 31 december 2006 van EUR
818.650,- (rubriek 21) en/of een waarde op 1 januari 2006 en 31 december 2006
van overige onroerende goederen van EUR 8.541.118,- (rubriek 32) vermeld,
althans doen of laten vermelden en/of onvermeld gelaten, althans onvermeld
doen laten dat hij, verdachte en/of zijn fiscale partner een aanmerkelijk
belang bezat(en) in [bedrijf 1] (rubriek 31)
en/of
* over het jaar 2007 een netto resultaat uit ter beschikking gestelde
vermogensbestanddelen van EUR 294.671,- (rubriek 18) en/of een totale
boekwaarde onroerende goederen per 1 januari 2007 van EUR 1.718.650 en per 31
december 2007 of stakingsdatum van EUR 900.000,- (rubriek 19) en/of een waarde
van overige onroerende goederen per 1 januari 2007 van EUR 8.541.118 en per 31
december 2007 van EUR 2.234.650,- (rubriek 30) vermeld, althans doen of laten
vermelden en/of onvermeld gelaten, althans onvermeld doen laten dat hij,
verdachte en/of zijn fiscale partner een aanmerkelijk belang bezat(en) in
[bedrijf 1] (rubriek 29) en/of
op/in die aangifte(n) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voornoemd
(telkens) een te laag belastbaar inkomen opgegeven, althans doen of laten
opgeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig
belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 oktober
2005 tot en met 22 december 2006, althans in of omstreeks de periode van de
maand oktober 2005 tot en met de maand december 2006 in de gemeente(n)
Eindhoven en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
A. een koopovereenkomst van aandelen tussen enerzijds [bedrijf 2] , ten
deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door hem, verdachte, en anderzijds [bedrijf 3]
, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [bedrijf 4] ,
op haar beurt vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] , terzake
-zakelijk weergegeven- de verkoop door [bedrijf 2] van alle aandelen
van [bedrijf 2] in [bedrijf 5] h.o.d.n. [naam 3] en/of
de verkoop door [bedrijf 2] van alle aandelen van [bedrijf 2]
in [bedrijf 6] , h.o.d.n. [naam 4] , aan [bedrijf 3]
voor een (totale) koopprijs van EUR 2.000.000,- (onder de voorbehouden en/of
voorwaarden zoals in genoemde overeenkomst vermeld) (D-022)
en/of
B. een overeenkomst tot koop en verkoop tussen enerzijds [bedrijf 3] ,
ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar statutair directeur [bedrijf 7]
, die op baar beurt rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door [naam 5]
en [naam 6] , en anderzijds [bedrijf 8] terzake
-zakelijk weergegeven- de verkoop en overdracht door [bedrijf 3] van
alle aandelen van [bedrijf 3] in [bedrijf 5] aan [bedrijf 8]
voor een koopprijs van EUR 11.250.000,- (onder de
voorbehouden en/of voorwaarden zoals in genoemde overeenkomst vermeld) (D-106),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd zijn/is om tot bewijs van
enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers
heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n)
valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
* in genoemde overeenkomst onder A opgenomen en/of vermeld, althans doen of
laten opnemen en/of vermelden, dat [bedrijf 2] , ten deze rechtsgeldig
vertegenwoordigd door hem, verdachte, voornoemde aandelen in [bedrijf 5]
, h.o.d.n. [naam 3] , en/of in [bedrijf 6]
, h.o.d.n. [naam 4] , verkoopt aan [bedrijf 3] , ten deze
rechtsgeldig vertegenwoordigd door [bedrijf 4] , voor een (totale)
koopprijs van EUR 2.000.000,- (onder de voorbehouden en/of voorwaarden zoals
in genoemde overeenkomst vermeld) en/of
* in genoemde overeenkomst onder B opgenomen en/of vermeld, althans doen of
laten opnemen en/of vermelden, dat [bedrijf 3] , ten deze rechtsgeldig
vertegenwoordigd door haar statutair directeur [bedrijf 4] , die op haar
beurt rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door [naam 5] en [naam 6]
, voornoemde aandelen in [bedrijf 5] verkoopt aan [bedrijf 8]
voor een koopprijs van EUR 11.250.000,- (onder de voorbehouden
en/of voorwaarden zoals in genoemde overeenkomst vermeld),en (zodoende)
in die overeenkomst(en) onder A en/of B voornoemd (telkens) de schijn gewekt
dat hij, verdachte geen beschikkingsmacht had over [bedrijf 3] en/of
dat hij, verdachte, niet de indirect aandeelhouder was van [bedrijf 3]
en/of dat [bedrijf 3] onafhankelijk was van, althans niet gelieerd
en/of verbonden was aan/met [bedrijf 2] en/of
in die overeenkomst onder A voornoemd de schijn gewekt dat de verkoop van de
aandelen voornoemd tussen enerzijds [bedrijf 2] en anderzijds [bedrijf 3]
plaats vond tussen twee van elkaar onafhankelijke en/of niet
gelieerde partijen en/of tegen een zakelijke prijs,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
3.
[bedrijf 3] (verder te noemen 'de N.V.'), op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 24 juni 2008 tot en met 16 september 2009,
althans in of omstreeks de periode van de maand juni 2008 tot en met de maand
september 2009 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Eindhoven en/of (elders) in
Nederland en/of in Willemstad (Curacao), althans in Curacao en/of in Geneve
(Zwitserland), althans in Zwitserland en/of in Oud-Turnhout (Belgie), althans
in België,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft
verborgen of verhuld en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op
die/dat voorwerp(en) was en/of
die/dat voorwerp(en) (telkens) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen,
immers heeft/hebben de N.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s)
* tweemaal, althans eenmaal (telkens) (een) (gira(a)l(e)) geldbedrag(en) groot
EURO 2.000.000,- of daaromtrent, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
(telkens) overgeboekt en/of overgedragen vanaf de bankrekening met
bankrekening [nummer 1] ten name van de N.V. naar de bankrekening ten name
van [bedrijf 9] met IBAN [rekeningnummer 1]
(EUR) (D-481, D-525, D-526 en D-527), (telkens) ter
uitvoering van (een) leningsovereenkomst(en) tussen de N.V. en [bedrijf 9]
(D-108 en D-110) en/of
* een (giraal) geldbedrag groot EUR0 1.750.000,- of daaromtrent, in elk geval
een of meer geldbedrag(en), overgeboekt en/of overgedragen vanaf de
bankrekening met bankrekening [nummer 1] ten name van de N.V. naar de
bankrekening ten name van hem, verdachte met bankrekening met IBAN [rekeningnummer 2]
(EUR) (D-528 en D-529), ter uitvoering van een
leningsovereenkomst tussen de N.V. en [bedrijf 9]
(D-112),
terwijl de N.V. en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat sprake was van
schijnlening(en),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte
(telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en)
verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Door de verdediging is bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging. Daartoe is aangevoerd dat er sinds de start van het onderzoek 8,5 jaar verstreken zijn en dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden.
De rechtbank verwerpt dat verweer.
Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden is er plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging in strijd is met artikel 6 EVRM. Er moet dan sprake zijn van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair” (ECLI:NL:HR:2020:1890).
De rechtbank heeft oog voor de zeer lange duur van het onderzoek en de oudheid van de ten laste gelegde feiten in onderhavige zaak. De vraag is evenwel of het tijdsverloop en de omstandigheden zodanig zijn dat thans kan worden vastgesteld dat van een dergelijke onherstelbare inbreuk sprake is. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De omvang en ingewikkeldheid van de zaak en de nog nader verrichte onderzoekshandelingen rechtvaardigden een enigszins langere procesduur, terwijl de rechtbank - in het stadium waarin de procedure zich thans bevindt - nog niet tot de conclusie kan komen dat er (mede door dat tijdsverloop) geen sprake meer kan zijn van een effectieve verdediging waardoor er sprake is van een onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces.
De officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding feitenbespreking.

Feit 1:
Het verwijt betreft het bij het doen van aangiften inkomstenbelasting verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie over de betrokkenheid van verdachte bij [bedrijf 9] Daarbij speelt de toepassing van de fiscale terbeschikkingstellingsregeling een centrale rol.
De
terbeschikkingstellingsregelingis een Nederlands fiscaal regime. De wettelijke bepalingen inzake de terbeschikkingstellingregeling zijn opgenomen in de artikelen 7.2, tweede lid, letter c in verbinding met artikel 3.91 en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001 valt hieronder een belastingplichtige, of een met hem verbonden persoon, die vermogensbestanddelen ter beschikking stelt aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden.
Het resultaat uit terbeschikkingstelling wordt op grond van artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 overeenkomstig het winstregime bepaald. Dat betekent dat er jaarlijks een balans van de vermogensbestanddelen en een daarop betrekking hebbende winst- en verliesrekening opgemaakt moet worden. Onder het resultaat valt ook de boekwinst die wordt behaald met het vermogensbestanddeel bij beëindiging van de terbeschikkingstelling aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden.
Verdachte bezat tot en met 31 oktober 2005 vermogensbestanddelen (onroerende zaken) die hij ter beschikking stelde (verhuurde) aan de vennootschappen [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Alle aandelen van deze vennootschappen waren in de hiervoor genoemde periode in handen van [bedrijf 2] . Verdachte bezat, indirect,
100% van de aandelen [bedrijf 2] en had aldus (indirect) een aanmerkelijk belang in de vennootschappen [bedrijf 5] en [bedrijf 6] .
De onroerende zaken betroffen:
• [adres 2] te Eindhoven ; door verdachte verhuurd aan [bedrijf 5] ;
• [adres 3] te Eindhoven ; door verdachte verhuurd aan [bedrijf 6] .
De huuropbrengsten uit deze onroerende zaken in deze periode vielen op basis van artikel 7.2. in verbinding met artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001 onder de terbeschikkingstellingsregeling en werden in box 1 belast tegen het progressieve belastingtarief. Tevens werd op het moment dat toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling werd beëindigd, de boekwinst van de onroerende zaken als terbeschikkingstellings-winst belast in box 1 tegen het progressieve belastingtarief.
De verdenking:
Verdachte zou in zijn aangifte inkomstenbelasting 2005 hebben voorgewend dat de terbeschikkingstellingsregeling per 31 oktober 2005 is beëindigd doordat hij de aandelen [bedrijf 5] en [bedrijf 6] had verkocht aan [bedrijf 3] . Daarbij is van belang dat [bedrijf 3] een dochteronderneming was van [bedrijf 9] (hierna [naam 7] ); de aandelen van deze laatste NV waren in bezit van de op Curacao gevestigde [bedrijf 10] (hierna: [naam 8] ).
Het standpunt van verdachte was dat hij geen (indirect) aanmerkelijk belang had in [bedrijf 3] en daardoor ook niet (meer) in [bedrijf 5] en [bedrijf 6] , en dat hij daarom geen vermogensbestanddelen meer ter beschikking stelde aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang had.
Transparantie [naam 8]
Van belang in dit verband was of verdachte de beschikkingsmacht had over het vermogen van [naam 8] . Indien dat het geval was dan diende [naam 8] als transparant te worden beschouwd en het vermogen van [naam 8] te worden toegerekend aan verdachte. Daarmee zou verdachte dan een aanmerkelijk belang hebben in [naam 7] , en daarmee een indirect aanmerkelijk belang in [bedrijf 3] . Indien sprake was van transparantie diende verdachte de aandelen [naam 7] aan te geven als aanmerkelijk belang en vormden de aandelen [bedrijf 3] een verbonden persoon (indirect aanmerkelijk belang) voor verdachte. Verdachte heeft, volgens de verdenking, in zijn aangifte inkomstenbelasting 2005 tot en met 2009 zijn aanmerkelijk belang in [naam 7] niet aangegeven.
Feit 2:
Aan verdachte en de medeverdachte [bedrijf 11] wordt verweten dat zij in (koop)overeenkomst A de schijn hebben gewekt dat verdachte geen beschikkingsmacht had over [bedrijf 3] , dat hij niet de indirecte aandeelhouder was van die vennootschap en dat die vennootschap onafhankelijk was en niet verbonden met [bedrijf 2]
Tevens wordt hen verweten dat zij in (koop)overeenkomst A de schijn hebben gewekt dat de verkoop van aandelen door [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] plaatsvond tussen twee van elkaar onafhankelijke en niet gelieerde partijen tegen een zakelijke prijs.
Tot slot is het verwijt dat verdachte en de medeverdachte met de koopovereenkomst B tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 8] de schijn hebben gewekt dat verdachte geen beschikkingsmacht had over [bedrijf 3] , dat hij ook niet de indirect aandeelhouder was en dat die vennootschap onafhankelijk was en niet verbonden met [bedrijf 2] .
Feit 3:
Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan door [bedrijf 3] verrichte (witwas)delictsgedragingen die telkens bestonden uit het overboeken van een aantal geldbedragen ter uitvoering van een leningsovereenkomst, terwijl de NV wist dat sprake was van schijnleningen.

Het standpunt van de officier van justitie.

Feit 1:
Door de adviseurs van verdachte was gekozen voor een Antillenconstructie waarbij een [bedrijf 10] op Curacao werd gebruikt.
Het hele concept van de Antillenstructuur was om geen sprake te laten zijn van betrokkenheid van verdachte bij [naam 8] en de [vennootschappen] en om dat juridisch ook zodanig in te regelen. Gelet op de jurisprudentie kon een dergelijke constructie, onder voorwaarden, binnen de fiscale wet- en regelgeving ook daadwerkelijk leiden tot een constructie die fiscaal niet-transparant was.
[naam 8] op de Antillen was echter wel als fiscaal transparant aan te merken, maar bij het doen van de aangiften werd er door de adviseurs van uitgegaan dat dat niet het geval was.
Er is onvoldoende bewijs voor
opzetvan verdachte op het doen van een onjuiste aangifte voor de jaren 2005 tot en met 2007 met de strekking dat te weinig belasting zou worden geheven, voor zover die samenhangt met een onjuiste toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling en het in de aangiften onvermeld laten van het aanmerkelijk belang in [bedrijf 1]
Verdachte mocht vertrouwen op het advies van zijn adviseur(s), (impliciet) inhoudende dat geen sprake was van fiscale transparantie. De jurisprudentie van de Hoge Raad brengt met zich dat verdachte zich ter voorkoming van fouten niet zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen hoefde te verdiepen. Om fouten te voorkomen had hij zich juist voorzien van deskundige advisering, terwijl hij geen redenen had om aan de deskundigheid van zijn adviseurs te twijfelen.
Dat later is komen vast te staan dat er wel degelijk sprake was van fiscale transparantie doet daar niet aan af. De aangiften zijn ingediend in lijn met het advies van de adviseur(s). En overigens ook opgesteld door deze adviseur(s).
De officier van justitie komt tot de conclusie dat ook wat betreft het volgen van de 'spelregels' verdachte niets te verwijten valt wat zou moeten leiden tot de conclusie dat op basis daarvan sprake zou zijn van het (minimaal in de vorm van voorwaardelijk opzet) doen van een opzettelijk onjuiste belastingaangifte.
De officier concludeert dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 2:
Civielrechtelijk had verdachte geen formele zeggenschap over [bedrijf 3] En hij was geen aandeelhouder. Niet voor niets was daarvoor immers de zelfstandig bevoegde [bedrijf 10] in het leven geroepen.
Overeenkomst A, schijn van twee niet verbonden partijen:
aangezien de valsheid in de tenlastelegging ziet op het niet vermelden dat verdachte daadwerkelijke betrokkenheid of zeggenschap bij [bedrijf 3] had, kan valsheid in geschrift niet bewezen worden.
Overeenkomst A, schijn van zakelijkheid van de koopprijs:
Niet alleen de vertegenwoordiging vanuit de ondernemingen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] was in overeenstemming met de civiele werkelijkheid maar ook de (ver)koopprijs.
Dit alles geldt ook voor overeenkomst B en de beschikkingsmacht van verdachte over [bedrijf 3]
De officier van justitie vordert derhalve vrijspraak van feit 2.
Feit 3:
Er is geen sprake van een aan de delictsgedragingen voorafgaand misdrijf waaruit de geldbedragen die zouden worden witgewassen afkomstig waren, dus kan het feit, voor zover bewezen verklaard, niet worden gekwalificeerd.
De officier van justitie vordert met betrekking tot feit 3 ontslag van alle rechtsvervolging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Feit 1:
Betoogd is dat ten tijde van het doen van de aangiften sprake was van een pleitbaar standpunt en dat voor de beoordeling van het pleitbaar standpunt moet worden bekeken of naar de maatstaven van 17 jaar geleden, objectief gezien een structuur is voorgesteld en
geïmplementeerd die toen de toets der kritiek geenszins kon doorstaan. En dat is niet het geval. Het hanteren van de fiscale constructie zoals verdachte dat in overleg met zijn adviseurs heeft gedaan, levert daarom geen strafbaar feit op.
Om die reden komt de verdediging tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van het opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting, al dan niet in vereniging met anderen.
Feit 2:
De verdediging heeft zich, evenals de officier van justitie, op het standpunt gesteld, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met medeverdachte(n) de documenten A en B valselijk zou hebben opgemaakt. Het vanuit een fiscale invalshoek herkwalificeren van de in die documenten vervatte overeenkomsten, maakt die documenten in civielrechtelijke zin nog niet vals. Het betreft overeenkomsten waaraan daadwerkelijk uitvoering is gegeven.
Verdachte dient daarom ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 3:
De Hoge Raad heeft beslist dat zonder voorafgaand misdrijf geen sprake kan zijn van witwassen. Het procesdossier bevat geen bewijs dat in het geval van verdachte sprake is van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen. Alle vermogensbestanddelen - welke voorwerp van witwassen zouden kunnen vormen - hebben een legale herkomst. Valsheid in geschrifte kan niet wettig en overtuigen worden bewezen. Bovendien kan, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:572), valsheid in geschrifte in dit geval sowieso niet als gronddelict voor witwassen dienen.
De verdediging concludeert derhalve tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit witwassen. Subsidiair dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het oordeel van de rechtbank.

Feit 1:
De rechtbank overweegt dat, zo er al sprake zou zijn van een pleitbaar standpunt, de rechtbank verdachte hoe dan van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zal vrijspreken, omdat opzet op het onjuist doen van belastingaangiften met de strekking dat te weinig belasting zal worden geheven niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard; verdachte mocht in dezen vertrouwen op de adviezen van zijn adviseurs.
De rechtbank komt om die reden niet toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van een pleitbaar standpunt.
Feit 2:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de valsheden in geschrift niet wettig en overtuigend bewezen nu niet is gebleken dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen feitelijk niet zijn uitgevoerd en dat de overeenkomsten niet feitelijk hebben geleid tot de uit die overeenkomsten voortvloeiende, tussen partijen geldende rechtsverhoudingen. De rechtbank zal verdachte van feit 2 vrijspreken.
Feit 3:
De rechtbank overweegt dat in de tenlastelegging van het witwas-feit niet het bestanddeel is opgenomen dat [bedrijf 3] en haar mededader(s) telkens “wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf”, zodat de ten laste gelegde gedragingen waaraan verdachte feitelijk leiding zou hebben gegeven, zo deze al bewezen kunnen worden verklaard, niet te kwalificeren zijn als een strafbaar feit.
De rechtbank zal verdachte met betrekking tot feit 3 dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- acht het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- ontslaat verdachte met betrekking tot feit 3 van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 27 december 2021.