ECLI:NL:RBOBR:2021:6838

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
C/01/377619 / KG ZA 21-749
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming van een woning na overlijden van erflaatster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 30 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding dat betrekking heeft op een executiegeschil. Eiser, die in de woning aan de [adres] te [woonplaats] woont, heeft een vordering ingesteld om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 25 november 2021 te schorsen. Dit vonnis, dat door de kantonrechter was uitgesproken, verklaarde dat er geen huurovereenkomst bestond tussen eiser en de gezamenlijke erven van de overleden erflaatster, en veroordeelde eiser tot ontruiming van de woning. Eiser heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van eiser niet zwaar genoeg wegen om af te wijken van de hoofdregel dat gedaagden een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mogen leggen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning niet kan verlaten, en dat gedaagden, die op leeftijd zijn, belang hebben bij een snelle verkoop van de woning om de nalatenschap van erflaatster af te wikkelen. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/377619 / KG ZA 21-749
Vonnis in kort geding van 30 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.D. Senders te Leusden,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Nijman te Veenendaal,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Nijman te Veenendaal,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
12.
[gedaagde 12],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
13.
[gedaagde 13],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
14.
[gedaagde 14],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
15.
[gedaagde 15],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
16.
[gedaagde 16],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 23 december 2021 met producties 1 tot en met 3;
  • het e-mailbericht van 28 december 2021 van mr. Nijman met producties 1 tot en met 3;
  • het e-mailbericht van 29 december 2021 van mr. Senders met een aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling 29 december 2021 te 9.30 uur die via een Skypebehandeling heeft plaatsgevonden;
  • het tijdens de behandeling tegen de niet verschenen gedaagden verleende verstek, te weten, gedaagden sub 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14, 15;
  • de pleitnota van mr. Nijman namens gedaagden sub 1 en 2.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De relevante feiten

2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. Eiser woont in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning). Gedaagden zijn op leeftijd. De jongste gedaagde is 60, de oudste 82. De gemiddelde leeftijd van gedaagden is 71,5 jaar.
2.2.
De woning valt in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] (hierna te noemen: erflaatster). Erflaatster is overleden op [datum] 2017.
2.3.
Eiser en gedaagden hebben eerder een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank gevoerd ter beantwoording van de vraag of tussen hen sprake was van een huurovereenkomst met betrekking tot de woning. Tussen hen was in geschil of er een afspraak is gemaakt tussen erflaatster en eiser over de bewoning van de woning en zo ja, wat die afspraak inhield. De kantonrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 25 november 2021 (zaaknummer / rolnummer: 8574868 / 20-3671) voor recht verklaard dat er tussen eiser en de gezamenlijke erven van erflaatster geen huurovereenkomst van woonruimte waarop de afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is bestaat en voorts is eiser veroordeeld tot ontruiming van de woning.
2.4.
Op verzoek van gedaagden sub 1 en 2 is het vonnis van 25 november 2021 (hierna: het vonnis) door de deurwaarder aan eiser betekend op 3 december 2021 en is daarin het bevel gedaan de woning binnen een maand (vóór 3 januari 2022) te ontruimen.
2.5.
Eiser heeft tegen het vonnis op 23 december 2021 hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de (verdere) tenuitvoerlegging/executie en/of/althans de uitvoerbaarverklaring van het vonnis van 25 november 2021, zo mogelijk met terugwerkende kracht tot (datum hoger beroep), te schorsen waar het de veroordeling van eiser betreft om de woning aan de [adres] te [woonplaats] , te ontruimen en ontruimd te houden en dwangsommen te moeten betalen, totdat op het door eiser ingestelde hoger beroep onherroepelijk is beslist;
II. gedaagden te verbieden het vonnis van 25 november 2021 (verder) ten uitvoer te leggen waar het de veroordeling van eiser om de woning aan de veroordeling van eiser betreft om de woning aan de [adres] te [woonplaats] , te ontruimen en ontruimd te houden en dwangsommen te moeten betalen, op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
III. de voorzieningen te treffen die in goede justitie geraden worden geacht;
primair en subsidiair:
IV. gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Eiser legt daaraan ten grondslag dat hij een groot belang heeft om in afwachting van de uitspraak in hoger beroep in de woning te mogen blijven. Alleen dan kan een onomkeerbare situatie voorkomen worden. Bovendien heeft eiser de woning nodig nu daar ook zijn installatiebedrijf gevestigd is.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat dit vonnis op grond van art. 140 Rv ook jegens de niet verschenen gedaagden als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen van eiser is evident. Eiser wenst schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Gedaagden sub 1 en 2 hebben inmiddels het vonnis aan eiser laten betekenen en eiser dient voor 3 januari 2022 de woning te hebben ontruimd. Daarom kan van eiser niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
4.3.
De vraag die voorligt is derhalve of er aanleiding bestaat om de executie van het vonnis van 25 november 2021 te schorsen. Daarbij moet de maatstaf worden toegepast zoals die door de Hoge Raad is genoemd in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat het vonnis een kennelijke misslag bevat. Ook is niet gesteld noch gebleken is dat sprake is van een (dreigende) noodtoestand aan de zijde van eiser in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (Ritzen/Hoekstra).
4.5.
Van belang in dit executiegeschil is dat het gaat om een vonnis waartegen door eiser tijdig een rechtsmiddel is ingesteld (het hoger beroep). Dat hoger beroep heeft geen schorsende werking omdat de kantonrechter het vonnis (althans de veroordelingen in het vonnis) uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De kantonrechter heeft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. Uit het hiervoor in r.o. 4.2 genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat er in dat geval van moet worden uitgegaan dat er nog geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Die afweging dient de voorzieningenrechter dan alsnog te maken in het kader van dit executiegeschil.
4.6.
Eiser stelt dat hij de woning wenst te behouden omdat hij daarin woont en zijn installatiebedrijf exploiteert. Bovendien heeft eiser belang bij behoud van de bestaande situatie, omdat gedaagden voornemens zijn de woning na ontruiming aan een derde te verkopen. De voorzieningenrechter begrijpt dat eiser belang heeft bij een woning en een ruimte voor zijn installatiebedrijf. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat dat ook persé deze woning moet zijn. Van de zijde van gedaagden is betoogd dat eiser ook in de nabijgelegen leegstaande boerderij van zijn vader kan wonen en daar zou ook ruimte zijn voor zijn bedrijfsactiviteiten. Bovendien hebben zij aangevoerd dat de woning niet de juiste publiekrechtelijke bestemming heeft voor de uitoefening van een bedrijf, nu de woning de bestemming ‘wonen’ heeft.
4.7.
Het belang van gedaagden is er in gelegen dat zij de nalatenschap van erflaatster willen afwikkelen en daarom de woning zo snel mogelijk wensen te verkopen. Het merendeel van gedaagden is op leeftijd en daarom wensen zij rust en stappen te kunnen nemen om uit de onverdeeldheid te komen. Op dit moment floreert de onroerend-goed markt en kan de woning voor een goede prijs worden verkocht. Het is ook in het algemeen belang dat gedaagden de woning kunnen verkopen en zij voor vereffening van de nalatenschap van erflaatster kunnen zorgen voordat zijzelf komen te overlijden.
4.8.
De slotsom is dat de belangen van eiser niet zwaar genoeg wegen bij behoud van de bestaande toestand om af te wijken van de hoofdregel dat gedaagden een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mogen leggen. De vorderingen van eiser zullen daarom worden afgewezen.
4.9.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.9.1.
De kosten aan de zijde van gedaagden sub 1 en 2 worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.325,00
4.9.2.
De kosten aan de zijde van gedaagden sub 4, 11, 12 en 16 worden voor ieder van hen afzonderlijk begroot op € 309,00 aan griffierecht.
4.9.3.
De kosten aan de zijde van de niet verschenen gedaagden sub 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14, 15 worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op:
5.2.1.
gedaagden sub 1 en 2: € 1.325,00,
5.2.2.
gedaagden sub 4, 11, 12 en 16: € 309,00 voor ieder van hen afzonderlijk, en
5.2.3.
gedaagden sub 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14, 15: nihil,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2021.