ECLI:NL:RBOBR:2021:6829

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
01/860048-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaardiging, verwerving en bezit van kinderporno met betrekking tot een minderjarige

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen, verwerven, in bezit hebben van en toegang verschaffen tot kinderporno. De zaak betreft een filmpje waarin een minderjarige, geboren in 2002, betrokken is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 in Veldhoven een afbeelding heeft vervaardigd en verworven van seksuele gedragingen waarbij de minderjarige betrokken was. De verdachte heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag opgelegd gekregen, naast een taakstraf van 80 uren. De benadeelde partij, de minderjarige, werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat de behandeling van die vordering te belastend voor het strafgeding zou zijn.

De rechtbank heeft tijdens de zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer, strafbaar was voor het vervaardigen van kinderporno. De rechtbank heeft daarbij de context van de zaak en de leeftijd van de betrokkenen in overweging genomen. De verdachte had ten onrechte aangenomen dat de minderjarige meerderjarig was, wat niet alleen zijn verantwoordelijkheid verzwakt, maar ook de ernst van de situatie benadrukt. De rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van het feit en de gevolgen voor de minderjarige, maar ook op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860048-20
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats en -dag] 1982,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak (gemachtigd raadsman, artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 te Veldhoven, althans in Nederland,
een afbeelding, te weten een filmpje en/of een gegevensdrager bevattende een afbeelding, te weten een mobiele telefoon, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2002, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit het met de penis oraal penetreren van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
( [bestandsnaam 1] .mp4).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 2 augustus 2019 vindt een prostitutiecontrole plaats naar aanleiding van de seksadvertentie op [website 1] van de, volgens die advertentie, 21-jarige [alias slachtoffer] . Door één van de verbalisanten wordt een afspraak met ‘ [alias slachtoffer] ’ gemaakt in een hotel in Eindhoven. ‘ [alias slachtoffer] ’ legitimeert zich bij de controle met een foto op haar telefoon van een paspoort. Later, na onderzoek in het politiesysteem, blijkt dat de politie met de minderjarige [slachtoffer] , verder te noemen [slachtoffer] , te maken had en dat zij een foto van het paspoort van haar meerderjarige zus heeft getoond bij de controle. Ten tijde van de prostitutiecontrole was [slachtoffer] 16 jaar.
Vervolgens is nader onderzoek verricht, met name aan de telefoon van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek zijn in totaal 27 verdachten naar voren gekomen. [slachtoffer] heeft tegen deze verdachten geen aangifte willen doen, maar is wel meerdere malen gehoord over deze verdachten. Tijdens de verhoren heeft [slachtoffer] verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie werkt en dat zij eerst via [website 2] in contact kwam met sommige klanten en sinds kort een advertentie heeft op [website 1] . Ook verklaarde zij dat zij verschillende werknamen heeft gebruikt, dat zij altijd tegen haar klanten via [website 2] zei dat ze 18 of 19 jaar oud was en dat bij haar advertentie op [website 1] de leeftijd van 21 jaar stond vermeld. Uiteindelijk zijn er 21 verdachten vervolgd, onder wie verdachte.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij kinderpornografisch materiaal – waarop [slachtoffer] te zien is – heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad en/of hij zich daartoe de toegang heeft verschaft in de periode van 22 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 in Veldhoven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging gelet op de specifieke omstandigheden in onderhavige kwestie. Subsidiair verzoekt de verdediging de pleegperiode in te korten en verdachte vrij te spreken van het vervaardigen van kinderporno.
De bewijsmiddelen. [1]
Proces-verbaal (ZD/PD) van verhoor getuige [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2002) (p. 140 – 146). Voor zover inhoudende:
[p. 145] Tijdens de seks met deze persoon zou er gefilmd zijn. Wat kan je daarover verklaren?
- Ik vroeg aan hem of hij ons wilde filmen want ik was benieuwd hoe het eruit zou zien, hoe de gefilmde seks er dan voor een jongen uitzag.
Wat moest hij filmen dan?
- Dat ik hem aan het pijpen was. Hij moest dat filmen voor mij zodat ik kon zien hoe het er voor hem uitzag als hij gepijpt werd.
Wie filmde er tijdens het pijpen?
- Hij (…)
Wat werd afgesproken over het opslaan/bewaren van het filmpje?
- Helemaal niks ,want ik had `m zelf. Hij heeft later wel een keer om die video gevraagd en ik had het hem ook doorgestuurd.
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen onderzoek identiteit (p. 69). Voor zover inhoudende:
Tijdens de controle had betrokkene opgegeven te zijn: [naam zus] . (…) Omdat dit niet leek te kloppen heb ik, [verbalisant] verder gezocht naar de familie relaties van [naam zus] en zag ik dat zij een zusje had genaamd [slachtoffer] geboren [geboortedag] 2002 te Veldhoven. Vervolgens heb ik op de beschikbare foto geklikt en zag ik dat de foto sterk overeenkwam met de persoon die wij tijdens de controle gesproken hadden.
Voorts verklaarde zij dat wij waarschijnlijk op zoek waren naar haar zestienjarige dochter [slachtoffer] . Ter verificatie vroegen wij wat haar dochter [slachtoffer] bij vertrek uit de woning aanhad. Haar moeder verklaarde dat zij gekleed was in een rood jurkje met daar overheen een beige jas. Deze kleding kwam overeen met de kleding die wij bij betrokkene tijdens de prostitutie controle hadden gezien.
Proces-verbaal (ZD/PD) van verhoor verdachte (p. 160 – 166). Voor zover inhoudende:
[p. 162] V: Wat is het telefoonnummer behorende bij deze mobiele telefoon?
A: [telefoonnummer 1] . (…)
V: Wie maken allemaal gebruik van dat telefoonnummer?
A: Alleen ik (…)
Toen zijn we naar mij toe gegaan op de [telefoonnummer 1] (…).
[p. 163] Op het filmpje is te zien dat ze mij aan het pijpen is. Het is middels haar telefoon geloof ik gefilmd, volgens mij heeft ze die toen aan mij verzonden. Dat is het de bewuste telefoon die jullie hebben aangetroffen vanmorgen en in beslag genomen. (…) Dat filmpje is gemaakt in mijn woning. (…)
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen klantgesprek WhatsApp [telefoonnummer 1] (met bijlage, p. 20 – 65). Voor zover inhoudende:
[p. 31]
251
252
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
Video
Mag je vanavond make
22-6-2019
20:43:41
22-6-2019
20:43:41
(…)
254
[telefoonnummer 2] @s.whatsapp.net
S.
Video met jou samen
22-6-2019
20:48:11
(…)
257
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
Heerlijk diep in jou mond neme
22-6-2019
20:53:18
[p. 38]
450
451
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
Stuur die filmpje
Dat je mij aan het pijpe was
28-6-2019
22:19:40
28-6-2019
22:19:47
[p. 39]
464
465
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
Stuur
Filmpje
28-6-2019
22:21:05
28-6-2019
22:21:07
466
[telefoonnummer 2] @s.whatsapp.net
S.
[telefoonnummer 2] @s.whatsapp.net
S.
Isgoed
28-6-2019
22:21:12
28-6-2019
22:21:25
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen kipo (p. 66 – 67):
[p. 66] in een chatgesprek van 28 juni 2019 vraagt [verdachte] aan [slachtoffer] het seksfilmpje op te sturen waarop te zien is dat [slachtoffer] [verdachte] aan het pijpen is.
Uit analyse van de chatgesprekken tussen [verdachte] en [slachtoffer] blijkt voorts dat op 28 juni 2019 omstreeks 22:21 uur een filmpje is verstuurd met pornografisch karakter. Bestandsnaam van dit filmpje is [bestandsnaam 1] .
[bestandsnaam 1] .mp4
Ik zie een meisje welke ogenschijnlijk volledig naakt is. Ik zie dat het meisje met haar rechterhand een ogenschijnlijke stijve penis vast heeft. Ik zie dat het meisje ogenschijnlijk de penis in haar mond heeft. Ik zie dat het meisje met haar hoofd op en neer beweegt.
Penetratie van het lichaam van een minderjarige oraal met penis.
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen (p. 168 – 169). Voor zover inhoudende:
[p. 168] Wij zagen dat [verdachte] zijn slaapkamer inliep en zijn hem gevolgd tot in zijn slaapkamer. (…)
Ons werd gevraagd om naar beelden met de volgende bestandsnaam te kijken: [bestandsnaam 1] .mp4.
Wij zagen op de beelden het volgende:
Wij zagen dat een vrouw een manspersoon oraal bevredigde. Wij zagen dat dit in een slaapkamer plaatsvond doordat de manspersoon en de vrouw op een bed lagen. Wij zagen
dat de beelden gefilmd waren vanuit het bed waarbij de manspersoon die filmde met
zijn voeten richting de slaapkamerdeur lag. (…) Wij herkenden de inbouwkast met spiegeldeuren als zijnde de inbouwkast in de slaapkamer van [verdachte] . Ook zagen wij dat de indeling van de slaapkamer in de beelden precies overeen kwam met de indeling van de slaapkamer van [verdachte] , gelegen aan [adres] .
Het oordeel van de rechtbank.
Naar aanleiding van de prostitutiecontrole en het onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] is nader onderzoek naar verdachte verricht. Uit de chats en de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij op 22 juni 2019 met verdachte de afspraak maakt seksuele handelingen, die zij die avond zullen verrichten, vast te leggen op film. Vervolgens vraagt verdachte op 28 juni 2019 aan [slachtoffer] of zij het filmpje, waarop te zien is dat ze hem pijpt, naar hem kan sturen. [slachtoffer] verstuurt vervolgens het filmpje. Door de politie is het filmpje als kinderpornografisch gekwalificeerd.
Verdachte legt grotendeels een bekennende verklaring af ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd. Wel verklaart hij dat het [slachtoffer] is geweest die het filmpje heeft gemaakt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet is vast te stellen door wie het kinderpornografisch beeldmateriaal is vervaardigd en dat verdachte vrij dient te worden gesproken van dit onderdeel en dat daarmee ook de pleegperiode ingekort dient te worden.
In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd, oordeelt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen (met verwijzing naar de verklaring van [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd wordt dat het filmpje gemaakt is door de manspersoon) volgt dat het verdachte is geweest, die het filmpje heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 22 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 in Nederland, een afbeelding, te weten een filmpje en/of een gegevensdrager bevattende een afbeelding, te weten een mobiele telefoon,
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2002, is betrokken,
heeft vervaardigd en verworven en in bezit gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit het met de penis oraal penetreren van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een beroep op ontslag van alle rechtsvervolging niet kan slagen, aangezien de raadsman zich beroept op een uitspraak van de Hoge Raad waarin sprake was van een andere situatie. In onderhavige kwestie is geen sprake van feiten en omstandigheden die maken dat de strafbaarheid van verdachte kan worden uitgesloten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging gelet op de feiten in onderhavige kwestie en de omstandigheden waaronder het filmpje is gemaakt. Volgens de verdediging ontbreekt het ontuchtig karakter en daarnaast was verdachte niet op de hoogte van de minderjarigheid van [slachtoffer] .
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt het volgende voorop. In artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is, kort gezegd, strafbaar gesteld het bezit, verspreiden, vervaardigen van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij een persoon is betrokken die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt. Het artikel beoogt seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie daarvan te bestrijden.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:213) bepaald dat moet worden aangenomen dat artikel 240b Sr te ruim is geredigeerd en dat strafrechtelijke aansprakelijkstelling in sommige gevallen achterwege kan of dient te blijven. Factoren die daarbij van belang zijn, zijn de concrete gedragingen van verdachte, de leeftijd van de betrokkenen, de instemming van de betrokkenen en het ontbreken van enige aanwijzing voor een risico van verspreiding van de afbeelding(en) onder anderen dan de betrokkenen.
Indien, zo vervolgt de Hoge Raad zijn overweging, is voldaan aan alle bestanddelen van artikel 240b Sr kan aan de hand van deze factoren de vraag worden gesteld of het gedrag van de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van dien aard is dat het moet worden gekwalificeerd als het in die bepaling als misdrijf tegen de zeden strafbaar gestelde feit, en ingeval die vraag ontkennend wordt beantwoord, de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van het bewezenverklaarde niet een strafbaar feit oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige kwestie daarvan geen sprake is. Daarbij is de context waarin het vervaardigen van het filmpje tot stand is gekomen van belang. [slachtoffer] is via [website 2] , een datingapp voor volwassenen, in contact gekomen met verdachte. Verdachte dacht dat zij 21 jaar was, dat zou zij hem hebben verteld. [slachtoffer] zelf zegt dat op haar profiel 18 of 19 jaar stond en dat ze tegen hem heeft gezegd dat ze 18 jaar was. Verdachte is op dat moment zelf 37 jaar oud. Het grote leeftijdsverschil en de verschillende leeftijden die [slachtoffer] noemt, hadden voor verdachte aanleiding kunnen en moeten zijn om (nadere) vragen te stellen over haar leeftijd en zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] daadwerkelijk meerderjarig was. Deze omstandigheden spelen bij de beoordeling van het gevoerde verweer een grote rol.
Daar komt nog bij dat het bij de strafbaarstelling van kinderporno niet alleen gaat om het voorkomen van schade aan de minderjarige in geval van vervaardiging van kinderporno als gevolg van die vervaardiging, maar ook om het voorkomen van schade aan die minderjarige en minderjarigen in het algemeen door het in omloop brengen van dergelijk beeldmateriaal. Dat een 16- of 17-jarige instemt met de vervaardiging en de verspreiding van kinderporno neemt de schadelijke effecten ervan niet weg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ondanks de toestemming van [slachtoffer] en het feit dat het filmpje op haar initiatief werd gemaakt, omdat zij benieuwd was hoe het eruit ziet als zij seksuele handelingen bij een man verricht, [slachtoffer] ook in zo’n geval tegen zichzelf dient te worden beschermd, aangezien zij op dat moment 16 jaar oud was.
Tot slot merkt de rechtbank op dat verdachte op een dwingende wijze met de bewoordingen ‘stuur mij filmpje’ om het filmpje ‘vraagt’. Als [slachtoffer] vervolgens niet meteen het filmpje verstuurt, zegt verdachte ‘Stuur. Filmpje.’
Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging zich niet met vrucht kan beroepen op de in de jurisprudentie geschetste omstandigheden die maken dat strafrechtelijke aansprakelijkstelling ten aanzien van artikel 240b Sr achterwege behoort te blijven. De rechtbank verwerpt het verweer en gaat niet over tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Subsidiair verzoekt de verdediging toepassing aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te geven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 22 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 schuldig gemaakt aan het vervaardigen, verwerven, in bezit hebben van en toegang verschaffen tot kinderporno. Dit betreft één filmpje waarop te zien is dat [slachtoffer] verdachte pijpt. Verdachte heeft de seksuele handeling, die op 22 juni 2019 heeft plaatsgevonden, op verzoek van [slachtoffer] gefilmd. Op 28 juni 2019 stuurt [slachtoffer] het filmpje naar verdachte.
Verdachte heeft met het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en daarmee haar lichamelijke integriteit aangetast. Het risico van het maken en verspreiden van (kinder)pornografisch beeldmateriaal is mede gelegen in het feit dat dit beeldmateriaal langs digitale weg kan worden verspreid en door anderen kan worden bekeken en daarmee voor altijd beschikbaar blijft op het internet. Echter, verdachte heeft het filmpje zelf enkele dagen na opname daarvan ontvangen, hij heeft het filmpje niet verspreid en uitsluitend voor zichzelf in bezit gehad. De context waarin het filmpje is gemaakt is niet dwingend van aard geweest nu [slachtoffer] dit zelf graag wilde, zo heeft zij zelf ook verklaard. De rechtbank neemt dit in het voordeel van verdachte mee in de straftoemeting.
Wel houdt de rechtbank rekening met het soort contact dat tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Dit was niet louter vriendschappelijk van aard. Dat maakt de rechtbank onder andere op uit de wijze waarop verdachte vraagt of [slachtoffer] het filmpje naar hem kan sturen. Ook ontstaat tussen beiden op meerdere momenten een ruzie en worden over en weer uitingen gedaan die beledigend van aard (kunnen) zijn.
Ten aanzien van de strafmodaliteit, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor artikel 240b Sr geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Het openbaar ministerie heeft ter zitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist van twee maanden, onder meer omdat van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een generaal preventieve werking vanuit zou gaan. Oplegging van slechts een taakstraf zou een onvoldoende afschrikwekkende werking hebben.
Een te bereiken strafdoel – zoals hier generale afschrikking – dient evenwel altijd in verhouding te staan tot (de ernst van) het verwijt dat een verdachte in een concrete zaak kan worden gemaakt. Het zou in strijd met het beginsel van een proportionele straftoemeting zijn om het te bereiken strafdoel over de rug van de concrete verdachte te dienen. De rechtbank acht het van belang te herhalen dat de beweegreden van verdachte niet was om seks te hebben met een minderjarige en dit vervolgens te filmen, maar dat hij pas achteraf, toen de politie hem dat vertelde, heeft ontdekt dat het slachtoffer minderjarig was.
Daarnaast mag ook niet uit het oog worden verloren dat van de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen op zichzelf genomen al een generaal preventieve werking uitgaat. De media hebben voor en tijdens de zitting veelvuldig en uitgebreid verslag gedaan van deze zaak. Bij kennisname van deze media-uitingen zullen personen die een opname willen maken van het verrichten van seksuele handelingen met een ander zich ongetwijfeld realiseren dat ook zij in een dergelijke situatie terecht kunnen komen en dan terecht zullen moeten staan op een openbare terechtzitting, met het risico van forse straffen, herkenning en het maatschappelijk stigma dat gepaard gaat met een veroordeling voor een zedendelict als hier aan de orde.
De veroordeelden in dit onderzoek zullen niet alleen te maken hebben met de strafrechtelijke gevolgen van hun strafbaar handelen. Naast relationele gevolgen, lopen velen een gerede kans hun baan te verliezen omdat hen in veel gevallen een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zal worden geweigerd. Het spreekt voor zich dat het verlies van een baan en inkomen zeer ingrijpend is en een zware wissel op de toekomst trekt. Kortom, de kans is aanzienlijk dat nog los van de uitkomst van deze strafzaak, de consequenties fors zullen zijn. Dat geldt ook voor verdachte in deze zaak. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat verdachte als eigenaar van een rijschool zijn werkzaamheden niet heeft kunnen voortzetten nu de aanvraag voor een VOG definitief is afgewezen. Ook is sprake van grote relationele gevolgen voor verdachte.
De inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak hing ruim anderhalf jaar boven het hoofd van verdachte nu het een zaak uit 2019 betreft. Verdachte heeft verantwoording afgelegd bij de politie over zijn handelen en daarmee verantwoordelijkheid getoond.
De rechtbank zal, alles afwegende, bij de strafoplegging het accent leggen op een taakstraf en daarnaast – gelet op het taakstrafverbod – een gevangenisstraf opleggen van één dag. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan zowel het verwijt dat verdachte in deze concrete zaak kan worden gemaakt alsmede de consequenties die een veroordeling voor hem zullen hebben. Een substantiële gevangenisstraf daarbovenop zou in het licht van de andere na te streven strafdoelen – vergelding en speciale preventie – een te zware strafmodaliteit zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Inleiding
De rechtbank heeft bij de strafmotivering uitgebreid aandacht besteed aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Zoals de wetgever voor ogen heeft gehad, dient de minderjarige beschermd te worden en is het verdachte als meerderjarige die verkeerd heeft gehandeld. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] een juridische beoordeling is met een civielrechtelijk karakter. Aan de orde is de vraag of het strafrechtelijk handelen van verdachte kan leiden tot een aanspraak van [slachtoffer] op immateriële schadevergoeding. Daarbij dient de rechtbank de vordering te beoordelen naar de regels van het burgerlijk recht, waarbij onder meer de onderbouwing van een vordering en de betwisting door de verdediging een rol spelen.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Zij heeft in onderzoek Delhi ten aanzien van elke verdachte gevraagd om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze vordering is door haar raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan de delicten bezit of vervaardigen van kinderporno en/of ontucht ex artikel 248b Sr en/of – kort gezegd – mensenhandel veroorzaken door hun handelen, ook als dwang afwezig is, schade bij het minderjarige slachtoffer. Kinderen moeten te allen tijde als kwetsbaar worden beschouwd en tegen zichzelf worden beschermd. Dat geldt ook voor [slachtoffer] , ongeacht haar beweegredenen, haar overtuigingen en haar denkbeelden.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is sprake van een zo ernstige normschending dat de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] een toewijzing rechtvaardigen, aldus de raadsvrouwe. [slachtoffer] is na de start van het onderzoek Delhi uit huis geplaatst en gedurende vijf maanden gesloten geplaatst. Daarna is zij op een groep gaan wonen en tot haar meerderjarigheid heeft zij begeleid gewoond. De periode sinds augustus 2019 is voor [slachtoffer] heel moeilijk geweest, haar lichaam was op, zij woog nog maar 44 kilo en kampte met een vaginale schimmelinfectie. Zij ervoer veel stress, niet alleen omdat zij niet thuis kon wonen, maar ook omdat zij zich erg veel zorgen maakte over de lopende strafzaak en de gevolgen die deze niet alleen voor haar, maar ook voor de verdachten zouden hebben. Daarnaast heerst er bij [slachtoffer] ook veel schaamte en maakt zij zich veel zorgen over haar privacy.
Primair zijn de volgende bedragen gevorderd. Indien een verdachte veroordeeld wordt voor het bezitten of vervaardigen van kinderporno (van [slachtoffer] ) is verzocht om een bedrag van € 500,-. Bij een veroordeling voor ontucht ex artikel 248b Sr is een bedrag van € 1.000,- gevraagd. Tot slot is verzocht een bedrag van € 2.000,- toe te kennen bij verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Als verdachten voor meerdere van deze feiten worden veroordeeld, worden deze bedragen opgeteld gevorderd.
Subsidiair is verzocht om een bedrag van € 10.000,- hoofdelijk toe te wijzen ten aanzien van alle verdachten die veroordeeld worden in onderzoek Delhi.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verzocht om toekenning van de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende feiten, om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en om een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoeding zoals primair verzocht toe te wijzen inclusief wettelijke rente. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] dient te worden afgewezen nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een causaal verband tussen het gepleegde strafbare feit en de gelede schade.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging de hoofdelijk gevorderde schade af te wijzen wegens eveneens het ontbreken van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en de door [slachtoffer] gestelde schade.
Juridisch kaderArtikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 onder meer als volgt overwogen:
“Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, meebrengen dat bij de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in de persoon, had het op de weg van het Hof gelegen dat oordeel, in het bijzonder ook wat betreft die gevolgen van de normschending voor de benadeelde partijen, te motiveren aan de hand van de door de benadeelde partijen aangedragen gegevens.”
“Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk.”
Uit onder andere dit arrest leidt de rechtbank af dat in elk concreet geval de aard en de ernst van de normschending dient te worden vastgesteld, alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarvoor dient duidelijk te zijn dat in het concrete geval de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan met zich brengen dat sprake is van een aantasting in de persoon. Dat betekent dat ook bij naar hun aard ernstige normschendingen in beginsel in ogenschouw moet worden genomen wat daarvan in het concrete geval de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn geweest.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals onder meer ook uit de strafoverweging blijkt – het bewezenverklaarde naar zijn aard zonder meer een ernstige normschending oplevert. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat minderjarigen die bij dergelijke seksuele handelingen zijn betrokken nog geruime tijd kunnen lijden onder de fysieke en psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Daarnaast moet de rechtbank voor het oordeel dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ ook – mede in het licht van de betwisting door de verdediging – vast (kunnen) stellen wat de gevolgen voor [slachtoffer] zijn geweest van voornoemde ernstige normschending. In de toelichting op de vordering is ingegaan op de gevolgen voor [slachtoffer] . De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer] met name naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek en de bekendwording van ‘wat zich in de laatste maanden had afgespeeld’ diverse gevolgen heeft ervaren zoals uithuisplaatsing, stress, gewichtsverlies, zorgen over de strafzaak en schaamte. Tot slot maakt zij zich zorgen over haar privacy.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze onderbouwing van de vordering onvoldoende blijkt welke concrete en rechtstreekse gevolgen het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit(encomplex) – al dan niet in samenhang met de ten aanzien van andere verdachten bewezenverklaarde feiten(complexen) – voor [slachtoffer] heeft gehad.
Dergelijke gevolgen blijken evenmin uit de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd. Bij de politie heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat ze het werk misschien weer wil gaan doen als ze 18 jaar is, omdat ze het leuk vindt en het goed betaalt. Zij lijkt zich dan vooral zorgen te maken over het strafrechtelijke onderzoek en de consequenties daarvan voor haarzelf, maar zeker ook voor de verdachten.
De rechtbank overweegt dat het een gegeven van algemene bekendheid is dat minderjarigen niet altijd de draagwijdte van hun gedrag kunnen overzien, maar uit haar verklaringen bij de politie blijken de gevolgen van de ernstige normschending op dat moment niet. Uiteraard is het dus – mede ook gelet op haar jeugdige leeftijd – heel goed denkbaar dat eventuele gevolgen door de ernstige normschending zich in de toekomst bij [slachtoffer] zullen openbaren. Dat daarvan op dit moment sprake is, blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de toelichting bij de vordering.
Zoals hierboven overwogen, benadrukt de rechtbank dat zij daarmee in het geheel niet tekort wil doen aan de ernst van het gebeuren, maar dat de beoordeling van de gevorderde schadevergoeding volgens civielrechtelijke maatstaven dient plaats te vinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Dat maakt dat er onvoldoende grond is om tot toewijzing van (een deel van) de vordering tot immateriële schade over te gaan.
Nader onderzoek naar de eventuele niet benoemde maar wel aanwezige concrete en rechtstreekse gevolgen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafgeding. Dit brengt mee dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
art. 9, 22c, 22d, 240b van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
een afbeelding en/of gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en verwerven en in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag

een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis

Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (ZD/PD), wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier (zaakdossier/persoonsdossier t.a.v. [verdachte] ) van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (OB), onderzoeksnummer OBRCC19005, onderzoek Delhi, afgesloten op 23 maart 2020, aantal pagina’s: 1 tot en met 181. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.