ECLI:NL:RBOBR:2021:6827

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
21/2387 en 21/3046
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een mobiele transportband in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 30 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een champignonkwekerij en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit waarbij een last onder dwangsom is opgelegd. De verzoekster, eigenaar van een champignonkwekerij, is gelast om een mobiele transportband te verwijderen die zich gedeeltelijk boven een groenbestemming bevond. De last onder dwangsom was verbonden aan een dwangsom van € 10.000,- per constatering, met een maximum van € 30.000,-. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de mobiele transportband in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt en dat verzoekster medepleger is van de overtreding. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de handhaving niet onevenredig is en dat de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang. Het beroep van verzoekster is ongegrond verklaard, en de last onder dwangsom blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2387 en SHE 21/3046
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 december 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Fermont).

Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster onder oplegging van een dwangsom gelast om de binnen de groenbestemming aanwezige (mobiele) transportband te verwijderen en verwijderd te houden. Aan de last heeft verweerder een dwangsom verbonden van € 10.000,- per constatering als niet binnen een week aan de last is voldaan. Het aantal constateringen is maximaal één per dag en de maximale hoogte van de dwangsom is € 30.000,-.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SHE 21/2387).
Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Bij besluit van 8 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De opgelegde last met dwangsom is gehandhaafd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank
(SHE 21/3046).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Voor verzoekster zijn verschenen: [naam] en [naam] (indirect bestuurders van verzoekster), [naam] (adviseur) en de gemachtigde van verzoekster. Voor de derde-belanghebbende zijn verschenen: [naam] (voorzitter) en [naam] (secretaris). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding1.1 Het verzoek om een voorlopige voorziening is op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep.
1.2
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
1.3
De voorzieningenrechter zet eerst de belangrijkste feiten op een rij. Daarna volgt een korte beschrijving van het bestreden besluit. Vervolgens bespreekt de voorzieningenrechter de gronden die verzoekster tegen het bestreden besluit aanvoert. Tot slot geeft zij de conclusie weer.
1.4
De relevante wettelijke regels en planregels zijn opgenomen in een bijlage bij de uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Feiten
2.1
Verzoekster is eigenaresse van het perceel aan [adres] en exploiteert daar een champignonkwekerij. [naam bedrijf] [1] is eigenaresse van het aangrenzende perceel aan de [adres] en exploiteert op dat perceel een champignonkwekerij. Enig aandeelhouder en bestuurder van verzoekster en [naam bedrijf] is [naam bedrijf]
2.2
Tussen de bedrijven van verzoekster en [naam bedrijf] worden champignons vervoerd met behulp van een mobiele transportband. Op beide percelen zijn transportbanden aanwezig. De mobiele transportband verbindt de transportbanden met elkaar om champignons van de ene naar de andere locatie te brengen. De mobiele transportband is voorzien van een draaiplateau. Als de mobiele transportband niet in gebruik is (ingeklapt), staat deze op het perceel van [naam bedrijf] . Als de mobiele transportband wordt gebruikt, wordt hij uitgeklapt en bevindt hij zich zowel boven het perceel van [naam bedrijf] als boven het perceel van verzoekster.
2.3
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de derde-belanghebbende heeft verweerder controles laten uitvoeren bij verzoekster. Die controles vonden plaats op 10 juni en 1 september 2021. Uit deze controles bleek dat verzoekster gebruik maakt van een mobiele transportband die zich gedeeltelijk boven en/of in een groenbestemming bevindt. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd om de mobiele transportband te verwijderen en verwijderd te houden (zie het primaire besluit, beschreven in het procesverloop).
Bestreden besluit3. Verweerder heeft de last onder dwangsom gehandhaafd. Volgens verweerder bevindt de mobiele transportband zich in opengedraaide toestand gedeeltelijk in en boven de bestemming “Groen” in het geldende bestemmingsplan “ Gemert -Bakel buitengebied 2017” (het bestemmingsplan). Het is verboden om in strijd te handelen met het geldende bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). Ook is het verboden om een bouwwerk aanwezig te hebben zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend (artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo). Verzoekster is volgens verweerder in overtreding. Volgens verweerder kan de overtreding niet gelegaliseerd worden.
Bespreking beroepsgrondenIs de dwangsom opgelegd aan de juiste rechtspersoon?
4.1
Verzoekster voert aan dat [naam bedrijf] gebruik maakt van de mobiele transportband en dat deze band uitsluitend verbonden is met het perceel van [naam bedrijf] . Vanaf dat perceel wordt de mobiele transportband boven de transportband van verzoekster op het perceel [adres] gedraaid en worden de geoogste champignons getransporteerd naar de champignonkwekerij van verzoekster. De handelingen worden uitsluitend verricht door [naam bedrijf] . Verweerder had zich dan ook moeten richten tot die rechtspersoon en niet tot verzoekster.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de mobiele transportband mede op het perceel van verzoekster aanwezig is. Daarmee laat zij de transportband in stand zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Verzoekster is overtreder van het verbod om een zonder omgevingsvergunning opgericht bouwwerk in stand te laten en van het verbod om de groenbestemming in strijd met de geldende bestemming te gebruiken. Bovendien gaat het volgens verweerder om twee bedrijven die statutair allebei gevestigd te op de locatie [adres] in [vestigingsplaats] en allebei deel uitmaken van dezelfde holding.
4.3
De derde-belanghebbende voert hierover aan dat de bedrijven van [naam bedrijf] en verzoekster één op één met elkaar zijn verbonden door de transportband en dat het om één bedrijfsvoering gaat.
4.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de dwangsom mocht opleggen aan verzoekster. Zij legt dat hierna uit.
4.4.1
Een last onder dwangsom mag alleen worden opgelegd aan de overtreder (artikel 5:32, eerste lid, Awb). De overtreder is degene die de overtreding pleegt of medepleegt (artikel 5:1, tweede lid, Awb). Medeplegen doet zich voor bij een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
4.4.2
De gestelde overtreding bestaat uit het aanwezig hebben en gebruiken van een mobiele transportband op of boven grond met de bestemming “Groen”. Zowel [naam bedrijf] als verzoekster zorgen ervoor dat de mobiele transportband in de groenbestemming aanwezig is. Zij maken ook beiden gebruik van de mobiele transportband. Deze transportband dient immers voor het vervoer van champignons tussen de locaties van [naam bedrijf] en verzoekster. Het gebruik van de mobiele transportband maakt deel uit van de bedrijfsvoering van beide vennootschappen. Daarmee is sprake van een gezamenlijke uitvoering van de overtreding. De voorzieningenrechter begrijpt dat de mobiele transportband in ingeklapte toestand op het terrein van [naam bedrijf] staat. De mobiele transportband kan echter alleen worden gebruikt als verzoekster daaraan meewerkt. Verzoekster heeft ervoor gezorgd dat op haar perceel een transportband staat waar de mobiele transportband op kan worden aangesloten. Verzoekster werkt mee aan de aansluiting van de mobiele transportband op haar transportband en gebruikt de champignons die via de transportband worden aangeleverd in haar bedrijfsproces. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster moet worden aangemerkt als medepleger van de gestelde overtreding.
4.4.3
Zonder de medewerking van verzoekster kan de aanwezigheid en het gebruik van de mobiele transportband in de groenstrook niet worden voortgezet. Dat betekent dat verzoekster het in haar macht heeft om dit te beëindigen. Verweerder was dan ook bevoegd om verzoekster een last onder dwangsom op te leggen. De omstandigheid dat verweerder ook een last onder dwangsom had kunnen opleggen aan [naam bedrijf] , maakt dit niet anders. Een last onder dwangsom is erop gericht de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien meerdere overtreders het in hun macht hebben om de overtreding te beëindigen of verdere overtredingen te voorkomen, kan het bestuursorgaan degene of degenen aanschrijven die dit doel zal of zullen kunnen verwezenlijken. [2] Verweerder was dus niet verplicht om ook [naam bedrijf] aan te schrijven.
Is sprake van een overtreding?
5.1
Volgens verzoekster is geen sprake van gebruik in strijd met de bestemming “Groen”. Als de transportbanden zijn gekoppeld bevindt de mobiele transportband zich slechts boven de groenstrook en niet in de groenstrook. Op grond van artikel 7.1 van het bestemmingsplan zijn de voor “Groen” aangewezen gronden bestemd voor realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing van een bestemmingsvlak. Het gebruik van de mobiele transportband staat daaraan niet in de weg. In artikel 7.4.1, van de planregels staat wat het bestemmingsplan onder strijdig gebruik verstaat. Daarbij wordt geen melding gemaakt van het boven de groenstrook hangen van een mobiele transportband. Ook als in de groenstrook verharding is aangebracht, is dit geen strijdig gebruik. Dit is op grond van artikel 7.4.1 sub d van de planregels toegestaan mits de oppervlakteverharding niet meer dan 100 m2 bedraagt. Bovendien is de transportband toegelaten op grond van artikel 4.1. sub g van de planregels. Het gaat namelijk om een bijbehorende voorziening binnen de agrarische bestemming. De geoogste champignons kunnen uitsluitend door middel van een transportband vanuit de cellen worden afgevoerd, aldus verzoekster.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderstel van de mobiele transportband, als de transportband in gebruik is, in de groenstrook staat. Ook als de transportband slechts boven de groenstrook hangt, is dat volgens verweerder in strijd met de groenbestemming. De groenstrook mag niet worden gebruikt voor bedrijfsvoering. Verweerder wijst erop dat de last onder dwangsom betrekking heeft op gronden met een groenbestemming (artikel 7 van de planregels). Verweerder begrijpt daarom niet waarom verzoeker zich beroept op planregels die gelden voor een agrarische bestemming (artikel 4 van de planregels).
5.3
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 7.1 van de planregels. Zij legt dat hierna uit.
5.3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gaat om de plaats waar de mobiele transportband zich bevindt als deze in bedrijf is, dus in uitgeklapte toestand. Om de transportbanden van de bedrijven met elkaar te verbinden wordt de mobiele transportband met het onderstel door de groenstrook (de grond met de bestemming “Groen”) gereden. Verder hangt de mobiele transportband boven de groenstrook. Daarmee is de mobiele transportband naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanwezig in de bestemming “Groen”. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de bestemming “Groen” niet alleen betrekking heeft op de grond, maar ook op de ruimte boven de grond waar de mobiele transportband hangt. De voorzieningenrechter wijst ter ondersteuning op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
9 november 2016. [3] In die uitspraak was sprake van balkons die (gedeeltelijk) boven de gronden met een tuinbestemming kwamen te hangen. De Afdeling ging er in die zaak (r.o. 3.4) ook vanuit dat de balkons strijdig waren met die bestemming.
5.3.2
Op grond van artikel 7 van de planregels zijn gronden met de bestemming “Groen” bestemd voor de realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing van een bestemmingsvlak, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van waterberging en – infiltratie, in stand houden van bestaande natuur- en landschapselementen en onverharde wandelpaden. De mobiele transportband wordt gebruikt voor de bedrijfsvoering van een champignonkwekerij. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met de bestemming “Groen”.
5.3.3
De omstandigheid dat het gebruik van een mobiele transportband niet is vermeld in artikel 7.4.1 van de planregels, leidt niet tot een ander oordeel. In artikel 7.4.1 is vermeld welke werken en/of werkzaamheden in ieder geval als met de bestemming strijdig gebruik worden aangemerkt. Uit de woorden “in ieder geval” blijkt dat de opsomming van werken en/of werkzaamheden niet limitatief is. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat het gebruik van een mobiele transportband in overeenstemming is met de bestemming “Groen”.
5.3.4
De last onder dwangsom heeft betrekking op de mobiele transportband voor zover deze aanwezig is in de bestemming “Groen”. De last onder dwangsom heeft geen betrekking op de mobiele transportband voor zover deze aanwezig is binnen de agrarische bedrijfsbestemming. Artikel 4 bevat planregels die horen bij gronden die bestemd zijn voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Die planregels zijn niet relevant voor het bestreden besluit. Het betoog van verzoekster dat het gaat om een bijbehorende voorziening binnen de agrarische bestemming, doet dan ook niet af aan de conclusie dat de mobiele transportband in strijd is met de bestemming “Groen”.
5.3.5
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was om tot handhaving over te gaan.
Is legalisatie mogelijk?
6.1
Verzoekster voert aan dat er concreet zicht is op legalisatie. Voor de mobiele transportband is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Nu het bestemmingsplan niet aan legalisatie in de weg staat, is het slechts een kwestie van tijd voordat de mobiele transportband zal zijn gelegaliseerd.
6.2
Volgens verweerder bestaat er geen concreet zicht op legalisatie. Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de mobiele transportband op het perceel [adres] . De mobiele transportband moet in uitgeklapte toestand worden beoordeeld. De aanvraag maakt niet duidelijk wat die uitgeklapte toestand precies is en moet daarom aangevuld worden. Als de mobiele transportband wordt aangesloten op de transportband op het perceel [adres] , doorkruist deze de groenstrook. De aanvraag voldoet alleen al om die reden niet aan het geldende bestemmingsplan. Daarmee is geen concreet zicht op legalisatie. Verweerder wenst niet af te wijken van het geldende bestemmingsplan door in, dan wel boven de bestemmingsplanmatige groenstrook een transportband te vergunnen.
6.3
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. De vraag of sprake is van een concreet zicht op legalisatie, wordt beantwoord aan de hand van de situatie ten tijde van het bestreden besluit. [4] Uit de rechtspraak volgt dat, in het geval sprake is van gebruik in strijd met het bestemmingsplan, een ontvankelijke aanvraag is vereist om een concreet zicht op legalisatie aan te kunnen nemen. [5]
6.3.1
De voorzieningenrechter heeft in de voorgaande overwegingen geoordeeld dat de mobiele transportband in uitgeklapte toestand in strijd is met de bestemming “Groen”. [naam bedrijf] heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de mobiele transportband op haar perceel ingediend. Het is echter niet duidelijk of deze aanvraag ook betrekking heeft op de mobiele transport in uitgeklapte toestand, die ook in de bestemming “Groen” op het perceel van verzoekster komt. De aanvraag moet op dit punt nog worden verduidelijkt. Dat betekent dat er (nog) geen sprake is van een ontvankelijke aanvraag die strekt tot legalisatie van de mobiele transportband die in uitgeklapte toestand ook in de bestemming “Groen” komt. Alleen daarom al leidt deze aanvraag niet tot de conclusie dat sprake is van concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de discussie tussen partijen over de vraag of verweerder in redelijkheid medewerking aan afwijking van het bestemmingsplan zou kunnen weigeren.
6.3.2
Verzoekster heeft een principeverzoek ingediend voor een vormverandering van het bestemmingsvlak op de locatie [adres] . Dat verzoek strekt ertoe om de samenvoeging van de bedrijven planologisch in te passen. Voor concreet zicht op legalisatie is echter vereist dat een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd waarin het illegale gebruik gelegaliseerd wordt. [6] Daarvan is (nog) geen sprake. Dit principeverzoek leidt dus evenmin tot de conclusie dat sprake is van concreet zicht op legalisatie.
Is handhaving zodanig onevenredig dat daarvan moet worden afgezien?
7.1
Verzoekster begrijpt niet waarom wordt gehandhaafd. Een ruimtelijk belang dat de handhaving kan rechtvaardigen ontbreekt, terwijl de mobiele transportband een groot bedrijfsbelang dient. Het op deze wijze transporteren van de champignons waarborgt een hoge kwaliteit van het geteelde product. Door het oprichten van de champignonkwekerij op de locatie [adres] is het effect van een groenstrook illusoir geworden. Landschappelijk gezien dient het groen aan de randen van de beide locaties te worden aangebracht. De mobiele transportband leidt ook tot minder uitstoot van CO2 en NOx. Daardoor hoeven er namelijk geen vrachtwagens via de [adres] heen en weer te rijden tussen de locaties. Dat komt ook de verkeersveiligheid ten goede. Het opleggen van een dwangsom is volgens verzoekster ook in strijd met het arrest van de Hoge Raad van
20 december 2019 waarin de Hoge Raad het tempo van de te behalen doelstelling voor het klimaat bepaalde. [7]
7.2
Volgens verweerder wegen de omstandigheden die verzoekster aanvoert niet op tegen het algemeen belang dat gediend is bij handhaving. Er is sprake van strijd met het geldende bestemmingsplan. Bij goed ondernemerschap hoort ook dat het planologisch kader waarbinnen de onderneming is gevestigd op orde is. Het arrest van de Hoge Raad geeft volgens verweerder geen vrijbrief om in strijd met een geldend bestemmingsplan te handelen.
7.3
Zoals hiervoor al is overwogen, moet verweerder in de regel gebruik maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Handhavend optreden kan echter zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien. Deze uitzondering doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet voor. De voorzieningenrechter kan verzoekster niet volgen in de stelling dat de overtreding nauwelijks enig ruimtelijk effect heeft. De uitgeklapte mobiele transportband leidt er immers toe dat de groenbestemming mede wordt gebruikt voor agrarische bedrijfsvoering. De stelling dat het vervoer van champignons via een transportband milieuvriendelijker is dan het vervoer over de weg, betekent niet dat de mobiele transportband in strijd met het bestemmingsplan moet worden toegestaan. Verweerder heeft in ook in het bedrijfsbelang van verzoekster geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat handhaving van het bestemmingsplan zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhaving behoort te worden afgezien.
Is de begunstigingstermijn te kort?
8.1
Verzoekster voert aan dat een begunstigingstermijn van één week niet toereikend is. Bij het wegvallen van een dergelijke voorziening dient te worden voorzien in een alternatief. De mobiele transportband is essentieel voor de bedrijfsvoering. Binnen één week valt het niet mee om op een bedrijfsverantwoorde manier om te schakelen. Daar tegenover staat het op geen enkele wijze aantasten of teniet doen van de groenstrook die verweerder als belang naar voren brengt. Verweerder heeft volgens verzoeker absoluut geen rekening gehouden met de belangen van verzoekster.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de begunstigingstermijn niet langer mag zijn dan strikt noodzakelijk om de overtreding ongedaan te maken. Een termijn van één week is volgens verweerder volstrekt redelijk om een mobiele transportband te verwijderen.
8.3
De voorzieningenrechter acht de termijn van een week niet onredelijk kort.
8.3.1
Bij de begunstigingstermijn geldt als uitgangspunt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding op te kunnen heffen. De begunstigingstermijn dient ertoe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [8] Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn vindt, anders dan verzoekster kennelijk meent, geen belangenafweging plaats tussen de belangen die met handhaving zijn gediend en het belang dat met voortzetting van de overtreding is gediend.
8.3.2
De begunstigingstermijn die aan de last verbonden is, is in het besluit van
5 oktober 2021 verlengd tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Binnen die termijn moet verzoekster haar medewerking aan het uitklappen van en de aanwezigheid van de mobiele transportband boven/in de bestemmingsplanmatige groenstrook beëindigen. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoekster dat niet binnen een week kan doen. Het mogelijk ontbreken van een alternatieve voorziening voor het vervoer van de champignons, betekent niet dat zij niet binnen de termijn aan de last kan voldoen. Dat het nadelige gevolgen voor verzoekster heeft om tijdig aan de last te voldoen, komt voor haar rekening en risico. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster sinds 5 oktober 2021 wist dat de begunstigingstermijn een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter zou eindigen.
Is de dwangsom te hoog?
9.1
Verzoekster is van mening dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom hij heeft gekozen voor een tijdseenheid van één constatering per dag en een hoogte van € 10.000,-, met een maximum van € 30.000,-. In een diezelfde dag door de Commissie Bezwaarschriften behandelde zaak ging het om een verharding in agrarisch gebied waarop stalling van trailers en opslag plaatsvond. In dat geval betrof het een dwangsom van € 10.000,- ineens. Verzoekster merkt dit aan als rechtsongelijk. Het ontbreken van beleid doet zich hier gevoelen en dat werkt volgens verzoekster willekeur in de hand.
9.2
Verweerder geeft aan dat het hier om een niet geringe overtreding van het bestemmingsplan gaat. Een bedrag per overtreding is bij uitstek geschikt om herhaling tegen te gaan. Anders zou er voor verzoekster na het verbeuren van een dwangsom geen financiële prikkel meer zijn om de overtreding niet te laten voortbestaan. Verzoekster geeft aan dat de aanwezigheid van de transportband in de groenbestemming een groot bedrijfsbelang dient. Er zal verzoekster dan ook veel aan gelegen zijn om de mobiele transportband in bedrijf te houden. Mede daarom vindt verweerder een forse financiële prikkel noodzakelijk om aan de last te voldoen. Verweerder vindt de zaak waar verzoekster naar verwijst niet vergelijkbaar. Bovendien vergeet verzoekster volgens verweerder te melden dat in die zaak ook nog een tweede dwangsom was opgelegd van € 10.000,-.
9.3
Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb moeten de bedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan dat de last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De maatstaf in artikel 5:32b, derde lid, van de Awb biedt naar zijn strekking ruimte voor een bestuurlijke afweging van belangen bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom. De wijze waarop een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van deze beoordelingsvrijheid moet terughoudend worden getoetst door de rechter.
9.3.1
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Daarbij neemt de voorzieningenrechter met verweerder in aanmerking dat de aanwezigheid van de transportband in de groenbestemming een groot bedrijfsbelang dient. Verweerder heeft er naar het oordeel van de voorzieningenrechter van mogen uitgaan dat om die reden een forse financiële prikkel noodzakelijk is om verzoekster ertoe te bewegen om de mobiele transportband te verwijderen en verwijderd te houden. Verzoekster heeft niet onderbouwd dat de hoogte van de dwangsom in de concrete omstandigheden van het geval niet disproportioneel is. Verzoekster heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de zaak waar zij naar verwijst op de relevante punten (de zwaarte van het geschonden belang en het grote bedrijfsbelang bij continuering van de overtreding) vergelijkbaar is met haar geval. Alleen daarom al slaagt haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
Conclusie
10.1
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Het bestreden besluit blijft dus in stand.
10.2
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 december 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, tweede lid
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:32, eerste lid
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:32b, derde lid
De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet."
Artikel 2.3a, eerste lid
1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Planregels bestemmingsplan
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
g. bijbehorende voorzieningen zoals mestopslagsilo's, permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, maximaal één paardenbak per perceel, voorzieningen ten behoeve van waterberging en -infiltratie, voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie.
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing van een bestemmingsvlak;
b. groenvoorzieningen;
c. onverharde wegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - onverharde weg';
d. voorzieningen ten behoeve van waterberging en – infiltratie;
e. in stand houden van bestaande natuur- en landschapselementen;
f. onverharde wandelpaden.
7.2
Bouwregels
Op of in de in 7.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.
7.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2, waarbij de Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap (Bijlage 1) van toepassing is en mits:
a. het gaat om bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming zoals omschreven in 7.1;
b. het bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet hoger is dan 2,50 m;
c. de eventuele waarden niet onevenredig worden aangetast.
7.4
Specifieke gebruiksregels
7.4.1
Strijdig gebruik
Voor de in 7.1 bedoelde gronden worden de volgende werken en/of werkzaamheden in ieder geval als met de bestemming strijdig gebruik aangemerkt en zijn dus verboden:
a. het afgraven, vergraven en egaliseren van de bodem;
b. het aanleggen van drainage;
c. het diepploegen en diepwoelen;
d. het aanbrengen van oppervlakteverharding meer dan 100 m²;
e. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
f. het aanbrengen van teeltondersteundende voorzieningen;
g. het rooien van houtgewas;
h. het niet in stand houden van de landschappelijke inpassing;
i. het gebruik van de gronden in strijd met een op grond van (een) andere bestemming(en) verplichte landschappelijke inpassing en/of in strijd met een door de gemeente goedgekeurd inrichtingsplan.

Voetnoten

1.Hierna: [naam bedrijf]
2.Deze overwegingen zijn ontleend aan de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 april 2009, ECLI:NL:CBB:BI6190. Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4519 en 9 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2019:BN4249.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:594.
5.De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735, overweging 3 tot en met 3.3.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1267.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:210.