ECLI:NL:RBOBR:2021:6653

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
01/879967-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en vervoeren van een minderjarige voor seksuele uitbuiting

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft in de periode van 26 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019 een minderjarige, genaamd [slachtoffer], van en naar seksafspraken vervoerd. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen zich aan de ondergrens van mensenhandel bevonden. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van die vordering te belastend was voor het strafgeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de minderjarigheid van [slachtoffer] en dat er geen dwang of andere beperkingen voor haar waren. De rechtbank benadrukte het belang van bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en de gevolgen van dergelijke delicten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879967-19
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [1996] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juni 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 november 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019 te Helmond en/of Tilburg en/of Breda en/of Valkenswaard en/of Eindhoven en/of Eersel en/of elders in Nederland een ander, genaamd [slachtoffer] (geboren [2002] ),
- heeft vervoert en/of overgebracht met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 2), en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor (een) derde(n) tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt (sub 5);
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor (een) derde(n) tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt (sub 8),
waarbij voornoemd (onder sub 2) vervoeren en/of overbrengen heeft bestaan uit:
- het brengen van die [slachtoffer] naar (een) klant(en) voor het hebben van betaalde seks;
en/of waarbij voornoemde (onder sub 5) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het benaderen van die [slachtoffer] op [website] met het voorstel dat hij, verdachte, (tegen betaling) die [slachtoffer] zal vervoeren van en naar haar seksafspraken en/of
- het aansporen van die [slachtoffer] om "een volle dag" (met veel klanten) te regelen
- het vervoeren van die [slachtoffer] naar (een) klant(en) voor het hebben van betaalde seks
en/of waarbij voornoemde (onder sub 8) ‘voordeel’ heeft bestaan uit:
- het in ontvangst nemen en/of bijhouden van het door die [slachtoffer] met de seksafspra(a)k(en) verdiende geld en/of
- het ontvangen van (een) geldbedrag(en) voor het vervoer van die [slachtoffer] van en/of naar seksafspra(a)ken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 2 augustus 2019 vindt een prostitutiecontrole plaats naar aanleiding van de seksadvertentie op [website] van de, volgens die advertentie, 21-jarige [alias 1] . Door één van de verbalisanten wordt een afspraak met ‘ [alias 1] ’ gemaakt in een hotel in Eindhoven. ‘ [alias 1] ’ legitimeert zich bij de controle met een foto op haar telefoon van een paspoort. Later, na onderzoek in het politiesysteem, blijkt dat de politie met de minderjarige [slachtoffer] , verder te noemen [slachtoffer] , te maken had en dat zij een foto van het paspoort van haar meerderjarige zus heeft getoond bij de controle. Ten tijde van de prostitutiecontrole was [slachtoffer] 16 jaar.
Vervolgens is nader onderzoek verricht, met name aan de telefoon van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek zijn in totaal 27 verdachten naar voren gekomen. [slachtoffer] heeft tegen deze verdachten geen aangifte willen doen, maar is wel meerdere malen gehoord over deze verdachten. Tijdens de verhoren heeft [slachtoffer] verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie werkt en dat zij eerst via [dating-app] in contact kwam met sommige klanten en sinds kort een advertentie heeft op [website] . Ook verklaarde zij dat zij verschillende werknamen heeft gebruikt, dat zij altijd tegen haar klanten via [dating-app] zei dat ze 18 of 19 jaar oud was en dat bij haar advertentie op [website] de leeftijd van 21 jaar stond vermeld. Uiteindelijk zijn er 21 verdachten vervolgd, onder wie verdachte.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 26 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel op meerdere plaatsen in Nederland.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder het eerste en tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, te weten het vervoeren en/of overbrengen met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van [slachtoffer] en het ertoe brengen van [slachtoffer] dan wel enige handeling verrichten waardoor zij zich beschikbaar stelde tot het verrichten van die seksuele handelingen tegen betaling met (een) derde(n). Ten aanzien van hetgeen onder het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd, te weten het opzettelijk voordeel trekken uit de door [slachtoffer] verrichte seksuele handelingen tegen betaling met (een) derde(n), stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in ontvangst nemen en/of bijhouden van het door [slachtoffer] verdiende geldbedrag.
De bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
In de periode van 26 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019 ben ik de chauffeur van [slachtoffer] geweest. Ik heb haar met mijn auto van en naar meerdere seksafspraken vervoerd. Ik heb gefaciliteerd dat zij naar seksafspraken kon in onder andere Tilburg, Breda, Valkenswaard, Eindhoven en Eersel. In totaal heb ik daarmee € 300,- a € 400,- verdiend. Afhankelijk van het bedrag wat [slachtoffer] die dag verdiende met haar seksafspraken, kreeg ik ook een deel van het geld.
Proces-verbaal (ZD/PD) van 3e verhoor [slachtoffer] , geboren op [2002] (p. 104 – 109). Voor zover inhoudende:
[p. 107] - Met [verdachte] had ik geen afspraak, hij was mijn chauffeur. [verdachte] heeft mij benaderd via [website] en bood aan om mijn chauffeur te worden. Hij wilde graag een zakcentje verdienen. (…) Hij heeft mij 3 of 4 keer gereden en ik zou hem geven hoeveel ik hem zelf wilde geven. Die 2 afspraken in Tilburg waaronder die [alias 2] , toen heeft [verdachte] mij erheen gereden en heb ik [verdachte] 150 euro voor die gehele dag gegeven. (…)
Hoeveel geld heb je hem in totaal gegeven?
- (…) hij heeft een paar avonden voor mij gereden en heeft in totaal denk ik 400 euro gekregen.
Waar heeft [verdachte] jou allemaal heen gebracht?
[p. 108] - 1 keer naar Tilburg, 1 keer naar Breda, 1 keer in de buurt van Valkenswaard. Breda en Valkenswaard was op 1 dag.
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen onderzoek identiteit (p. 18). Voor zover inhoudende:
Tijdens de controle had betrokkene opgegeven te zijn: [alias 3] ( [alias 3] ). (…) Omdat dit niet leek te kloppen heb ik, [verbalisant] verder gezocht naar de familie relaties van [alias 3] en zag ik dat zij een zusje had genaamd [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) geboren [2002] te [geboorteplaats 2] . Vervolgens heb ik op de beschikbare foto geklikt en zag ik dat de foto sterk overeenkwam met de persoon die wij tijdens de controle gesproken hadden.
Voorts verklaarde zij dat wij waarschijnlijk op zoek waren naar haar zestienjarige dochter [slachtoffer] . Ter verificatie vroegen wij wat haar dochter [slachtoffer] bij vertrek uit de woning aanhad. Haar moeder verklaarde dat zij gekleed was in een rood jurkje met daar overheen een beige jas. Deze kleding kwam overeen met de kleding die wij bij betrokkene tijdens de prostitutie controle hadden gezien.
Proces-verbaal van bevindingen (ZD/PD) Whats App gesprek [verdachte] - [slachtoffer] (p. 20 – 23). Voor zover inhoudende:
[p. 21] Onderzoek gebruiker [telefoonnummer 1] :
Het nummer [telefoonnummer 1] werd middels proces verbaal OBRCC19005-0032 opgevraagd bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT). Dit nummer bleek gekoppeld aan een Vodafone simkaart, welke op naam stond van [verdachte] , woonachtig op de [adres 1] te [woonplaats] .
Tijdstip:
[telefoonnummer 1]
[verdachte]
Tijdstip:
[telefoonnummer 2]
[slachtoffer] (owner)
(…)
31-07-2019 21:20:43
Als er veel vraag is gaan we morgen weer
31-07-2021
21:42:03
Hoelaat moeten we dan aanrijden?
31-07-2019
21:42:24
Half 12 zo
31-07-2021
21:44:32
Sgoed
31-07-2021
22:12:18
31-07-2021
22:12:41
Eerste is om half 12 tilburg bastion
Volgende is om 1 uur in Breda
(…)
31-07-2021
23:03:09
Waar sta je
(…)
31-07-2021
23:03:49
Zelfde als eergister
01-08-2019
02:10:13
Waar ben je nu?
01-08-2019
02:10:20
01-08-2019
02:10:23
Hotel
Ben je al klaar?
Proces-verbaal van bevindingen (ZD/PD) pv chatgesprek [verdachte] (p. 42 – 53 + bijlagen). Voor zover inhoudende:
[p. 43]
6
[telefoonnummer 1][verdachte]
Ewajaa, je verdient gwn zelfde snap je
26-7-2019
21:16:19(UTC+2)
(…)
57
[telefoonnummer 2]
[slachtoffer]
Heb denk vanavond rit den haag
26-7-2019
12:21:02(UTC+2)
5
[telefoonnummer 1][verdachte]
Hahah regel alles maar ik rij
26-7-2019
12:21:52(UTC+2)
(…)
85
[telefoonnummer 1][verdachte]
Want mij maakt nie uit, ken je ook na adam brengen
27-07-2019
13:04:10(UTC+2)
(…)
122
[telefoonnummer 2]
[slachtoffer]
Ben je met 2 bar per dag tevreden?
28-7-2019
13:18:36(UTC+2)
123
[telefoonnummer 1][verdachte]
Jaatochh
28-7-2019
13:18:53(UTC+2)
124
[telefoonnummer 1][verdachte]
Tenzij er meer uit kan
28-7-2019
13:19:01(UTC+2)
(…)
257
[telefoonnummer 1][verdachte]
Ben er zo
29-7-2019
13:29:53(UTC+2)
[p. 44]
257
[telefoonnummer 1][verdachte]
Hoelaat had je afspraakV
29-7-2019
13:30:38(UTC+2)
(…)
263
[telefoonnummer 2]
[slachtoffer]
17:00 [adres 2]
29-7-2019
13:51:19(UTC+2)
(…)
267
[telefoonnummer 1][verdachte]
Hoe ver ben he
29-7-2019
18:55:42(UTC+2)
268
[telefoonnummer 1][verdachte]
En wat is het volgende adres
29-7-2019
18:56:04(UTC+2)
[p. 45]
365
[telefoonnummer 1][verdachte]
Ohh ben je al klaar
1-8-2019
03:57:33(UTC+2)
366
[telefoonnummer 1][verdachte]
K kom nu
1-8-2019
03:57:36(UTC+2)
(…)
369
[telefoonnummer 2]
[slachtoffer]
Ben je er al
1-8-2019
04:02:04(UTC+2)
370
[telefoonnummer 1][verdachte]
Jaa
1-8-2019
04:02:29(UTC+2)
371
[telefoonnummer 1][verdachte]
Waar k je heb afgezet
1-8-2019
04:02:39(UTC+2)
390
[telefoonnummer 2]
[slachtoffer]
Ik denk dat we vqnavond wel weer route hebben
1-8-2019
15:53:00(UTC+2)
Proces-verbaal van bevindingen (ZD/PD) analyse histo’s (p. 81 – 82). Voor zover inhoudende:
[p. 81] Uit de historische gegevens van het bovengenoemde telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat het nummer op 31 juli 2019 te 22.50 uur de zendmast Zandweg te Waalre (30 gr) aanstraalt. Dit is onder andere in de richting van knooppunt Leenderheide. Te 22.55 uur appte hij [telefoonnummer 3] ( [slachtoffer] ) dat hij er over 5 minuten zou zijn. De gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] is onderweg naar [slachtoffer] .
Uit analyse van [telefoonnummer 4] ( [klant 1] ) blijkt dat [slachtoffer] die nacht een date had in het [hotel 1] in Tilburg. (…) Een uur later is men al op de terugweg en te 04.34 zit [telefoonnummer 1] op de mast Eindhovenseweg 246 Valkenswaard (30 gr). (…)
In de nacht van 31 juli 2019 op 1 augustus 2019 blijkt uit de historische gegevens dat na klant [klant 1] , [slachtoffer] door [verdachte] naar [hotel 2] in Gilze was gebracht voor klant [klant 2] .
[p. 82] Op 29 juli 2019 rond 17.00 uur tot 21.30 uur is een rit naar Breda met [slachtoffer] zichtbaar. Dit was in Breda met klant [klant 3] . Kort hiervoor heeft [verdachte] [slachtoffer] naar Eersel gebracht (klant [klant 4] ).
Het oordeel van de rechtbank.
Naar aanleiding van de prostitutiecontrole en het onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] is nader onderzoek naar verdachte verricht. Uit de chats en de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat verdachte op 26 juli 2019 in contact is gekomen met [slachtoffer] en haar aanbood haar chauffeur te zijn. Verdachte heeft [slachtoffer] tot en met 2 augustus 2019 met zijn auto naar seksafspraken gebracht.
Verdachte heeft erkend dat hij via [website] met [slachtoffer] contact heeft gezocht en dat hij in de ten laste gelegde periode meerdere malen als haar chauffeur van en naar seksafspraken heeft gefungeerd. Er is veelvuldig contact geweest over het wegbrengen en ophalen naar afspraken. Verdachte erkent ook dat hij hier een geldbedrag voor heeft ontvangen.
Sub 2vervoeren en/of overbrengen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer] , terwijl zij de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt
Onder het eerste gedachtestreepje is aan verdachte ten laste gelegd – kort gezegd – dat hij [slachtoffer] heeft vervoerd en/of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Dit onderdeel van de tenlastelegging ziet op het in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar gestelde. Voor een bewezenverklaring daarvan is vereist dat sprake is geweest van het
oogmerkvan uitbuiting.
Of sprake is van uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrachten en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Daarbij geldt dat in het geval van een minderjarige de beoordeling van deze en andere factoren anders kan uitvallen dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.
In deze zaak heeft verdachte op 3 dagen [slachtoffer] in zijn auto vervoerd naar klanten. Hij haalde haar op, bracht haar naar (een) klant(en) en bracht haar daarna weer thuis. Andere taken of werkzaamheden had hij niet. Voor zijn chauffeurswerkzaamheden ontving hij van [slachtoffer] een vergoeding. Zij bepaalde hoeveel zij hem wilde geven. Volgens [slachtoffer] heeft zij hem een keer voor een hele dag werken € 150,- gegeven. In haar verhoor verklaart zij: “hij werkte letterlijk onder mij”. Zij hadden geen seksuele relatie met elkaar.
De rechtbank is van oordeel dat de uitbuiting in deze zaak, anders dan in veel andere mensenhandelzaken, enkel heeft bestaan uit handelen dat kan worden aangemerkt als het een minderjarige brengen tot prostitutie (onder 5) en het profiteren van prostitutiewerk van een minderjarige (onder 8). Verdachte heeft ook daadwerkelijk voordeel getrokken uit de door hem gefaciliteerde prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Van dwang of andere beperkingen voor [slachtoffer] was geen sprake. Verder ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor uitbuiting in financieel opzicht, bijvoorbeeld door onevenredige bedragen te incasseren voor het vervoeren van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft immers verklaard dat ze zelf bepaalde hoeveel geld ze hem wilde geven Bovendien vonden de werkzaamheden die [slachtoffer] verrichtte en waarbij verdachte betrokken was, op slechts 3 dagen plaats.
Dat de uitbuiting in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank enkel heeft bestaan uit het brengen van een minderjarige tot prostitutie en het profiteren daarvan, brengt met zich dat die minderjarige leeftijd voor het bestaan van uitbuiting doorslaggevend is geweest. Anders gezegd: als [slachtoffer] niet minderjarig was geweest, zou er in dit geval geen sprake zijn geweest van uitbuiting.
Naast de uitbuiting als zodanig dient ook het oogmerk op die uitbuiting bewezen te worden verklaard. Volgens bestendige rechtspraak is voor een bewezenverklaring van oogmerk voorwaardelijk opzet ontoereikend. Er moet sprake zijn van sterk opzet in de zin van wetenschap of noodzakelijkheidsbewustzijn. Vertaald naar deze zaak betekent dat, dat het handelen van verdachte gericht moet zijn geweest op uitbuiting. Bij de beoordeling van de vraag of het handelen van verdachte gericht was op uitbuiting, is de omstandigheid dat de minderjarige leeftijd doorslaggevend is voor het aannemen van die uitbuitingssituatie essentieel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte het oogmerk had van uitbuiting, aangezien hij niet wist en er ook geen rekening mee hield dat [slachtoffer] minderjarig was. Dat de leeftijd is geobjectiveerd en dat verdachte rekening had behoren te houden met haar minderjarige leeftijd of die leeftijd had behoren te controleren, maakt dat oordeel niet anders omdat daarmee nog niet het bewijs is geleverd van de sterke opzetvariant
oogmerkvan uitbuiting. Zij spreekt de verdachte daarom (partieel) vrij van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde.
Sub 5: [slachtoffer] ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van [slachtoffer] enige handeling ondernemen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl zij de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare gedragingen zoals neergelegd in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr. De strekking van deze strafbaarstelling ziet op de bescherming van minderjarigen. Om die reden ontbreekt daarin ook de eis van het uitoefenen van dwang, welke eis wel wordt gesteld in artikel 273f, lid 1, sub 4, Sr en beperkt het zich, voor zover hier relevant, tot, kort gezegd, het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, alsmede tot het ondernemen van handelingen waardoor een minderjarige daartoe overgaat.
De minderjarigheid in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Dat betekent dat kan worden volstaan met een vaststelling van het gegeven dat sprake was van minderjarigheid ten tijde van het ten laste gelegde.
Uit vaste rechtspraak (arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174) blijkt dat de omstandigheid dat de minderjarige zich reeds met prostitutiewerk bezighield voordat zij met verdachte in contact kwam en dat verdachte op haar verzoek slechts faciliterende activiteiten heeft verricht, niet aan een bewezenverklaring in de weg staat.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft vervoerd van/naar escortwerkzaamheden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling dan wel dat hij enige handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen, terwijl [slachtoffer] nog niet meerderjarig was. Het verweer van de raadsvrouwe ten aanzien van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, wordt dan ook verworpen.
Sub 8: opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van [slachtoffer] met een derde tegen betaling
Dit onderdeel van artikel 273f Sr betreft eveneens minderjarigen. Om deze reden is (de wetenschap omtrent) dwang of uitbuiting niet vereist om te kunnen komen tot een bewezenverklaring. Het voordeel trekken uit de seksuele handelingen die worden verricht door de minderjarige tegen betaling met (een) derde(n) is strafbaar.
Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank en in lijn met hetgeen de verdediging heeft betoogd niet gebleken dat verdachte geld van [slachtoffer] in ontvangst heeft genomen dan wel dat hij dit voor haar heeft bijgehouden. De rechtbank spreekt verdachte dan ook (partieel) vrij van dit ten laste gelegde onderdeel.
Ten aanzien van het onderdeel dat verdachte geldbedragen heeft ontvangen voor het vervoeren van [slachtoffer] heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte hetgeen onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste is gelegd, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 26 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019 in Nederland een ander, genaamd [slachtoffer] (geboren [2002] ),
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor (een) derde(n) tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt (sub 5);
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer] met derden tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt (sub 8),
waarbij voornoemde onder sub 5 heeft bestaan uit:
- het benaderen van die [slachtoffer] op [website] met het voorstel dat hij, verdachte, tegen betaling die [slachtoffer] zal vervoeren van en naar haar seksafspraken en
- het vervoeren van die [slachtoffer] naar klanten voor het hebben van betaalde seks
en waarbij voornoemde onder sub 8 heeft bestaan uit:
- het ontvangen van geldbedragen voor het vervoer van die [slachtoffer] van en naar seksafspraken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank over te gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 26 juli 2019 tot en met 2 augustus 2019 op meerdere momenten schuldig gemaakt aan mensenhandel van de destijds zestienjarige [slachtoffer] door haar van en naar seksafspraken te vervoeren. Verdachte was toen 23 jaar.
Hoewel deze handeling zich in omvang en zwaarte aan de ondergrens bevindt van mensenhandel, draagt naar het oordeel van de rechtbank het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige bij aan het in stand houden van een verwerpelijke vorm van seksuele commercie.
Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Minderjarigen moeten immers kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op minderjarige leeftijd past daar niet bij. De wetgever heeft hen op seksueel gebied willen beschermen tegen oudere, verder ontwikkelde personen. Daarom is het plegen van seksuele handelingen tegen betaling met personen beneden de 18 jaren strafbaar, ook wanneer dit met wederzijdse instemming gebeurt. Minderjarigen bevinden zich immers in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
In deze strafzaak is het slachtoffer met verdachte in contact gekomen via [website] , waarbij zij zich heeft voorgedaan als een prostituee in de leeftijd van 21 jaar. In haar advertentie bood zij zich aan voor seksuele diensten en er stonden foto’s bij haar advertentie. Zij gaf hierin duidelijk aan wat het zou kosten en welke seksuele handelingen zij wel of niet wilde verrichten. De inhoud van de concrete advertentie op zichzelf behoefde bij verdachte geen argwaan te wekken over de werkelijke leeftijd van het latere slachtoffer of over een eventuele uitbuitingssituatie. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens benaderd en aangeboden haar van en naar afspraken te vervoeren. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk gebleken dat [slachtoffer] volledige zeggenschap had over haar afspraken, haar werkdagen, het beheer van haar geld en dat verdachte daar geen enkele bemoeienis mee had. [slachtoffer] nam contact op met verdachte wanneer zij vervoer nodig had en bepaalde zelf hoeveel geld hij daarvoor kreeg. Verdachte heeft op drie dagen voor haar gereden en tijdens de ritten onderhielden ze een vriendschappelijke relatie. Verdachte heeft geen misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie.
Behalve haar jeugdige leeftijd, waren er geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gealarmeerd had moeten zijn dat hij mogelijk te maken had met een minderjarige. Haar uiterlijk en haar optreden gaven daartoe kennelijk op het eerste gezicht geen aanleiding. Ook het prostitutie-controleteam werd in eerste instantie door het slachtoffer misleid omtrent haar werkelijk leeftijd.
Volgens verdachte kwam zij evenmin in haar handelen over als een minderjarige en was nergens uit af te leiden dat zij dit werk liever niet deed. Het slachtoffer heeft steeds bij de politie verklaard dat zij zichzelf niet als slachtoffer ziet en ook dat zij geen aangifte wilde doen. Zij ‘koos’ naar eigen zeggen voor het hebben van betaalde seks vanwege de inkomsten, maakte autonoom en zelfstandig afspraken met klanten zonder bemoeienis van een ander en werd door niemand gedwongen. Zij maakt in de gesprekken met de politie en ook in de app-gesprekken met klanten naar het oordeel van de rechtbank een stevige en weerbare indruk.
Ten aanzien van de strafmodaliteit, overweegt de rechtbank als volgt.
Nu artikel 273f Sr een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] is artikel 22b Sr van toepassing. Oplegging van uitsluitend een taakstraf is uitgesloten. Een taakstraf kan wel worden opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
Het openbaar ministerie heeft ter zitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist van 10 maanden, onder meer omdat van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een generaal preventieve werking vanuit zou gaan. Een taakstraf zou toekomstige mensenhandelaren en de mogelijk daarmee samenhangende klanten van jeugdprostitutie onvoldoende afschrikken.
Hoewel de rechtbank het belang ziet van het in de kiem smoren van jeugdprostitutie, dient naar haar oordeel een te bereiken strafdoel – zoals hier generale afschrikking –ook altijd in verhouding te staan tot (de ernst van) het verwijt dat een verdachte in een concrete zaak kan worden gemaakt. Het zou in strijd met het beginsel van een proportionele straftoemeting zijn om het te bereiken strafdoel over de rug van de concrete verdachte te dienen.
Daarnaast mag ook niet uit het oog worden verloren dat van de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen op zichzelf genomen al een generaal preventieve werking uitgaat. De media hebben voor en tijdens de zitting veelvuldig en uitgebreid verslag gedaan van deze zaak. Potentiële chauffeurs van (jonge) prostituees die zich in het niet vergunde circuit begeven zullen zich bij kennisname van dit nieuws ongetwijfeld realiseren dat ook zij in een dergelijke situatie terecht kunnen komen en dan terecht zullen moeten staan op een openbare terechtzitting, met het risico van forse straffen, herkenning en het maatschappelijk stigma dat gepaard gaat met een veroordeling voor een zedendelict als hier aan de orde.
De veroordeelden in dit onderzoek zullen niet alleen te maken hebben met de strafrechtelijke gevolgen van hun strafbaar handelen. Naast relationele gevolgen, lopen velen een gerede kans hun baan te verliezen omdat hen in veel gevallen een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zal worden geweigerd. Het spreekt voor zich dat het verlies van een baan en inkomen zeer ingrijpend is en een zware wissel op de toekomst trekt. Kortom, de kans is aanzienlijk dat nog los van de uitkomst van deze strafzaak, de consequenties fors zullen zijn. Dat geldt ook voor verdachte in deze zaak. Hij is jong en heeft zijn eigen bedrijf opgestart.
Verdachte heeft inmiddels terechtgestaan op de openbare terechtzitting. Deze zitting hing ruim anderhalf jaar boven zijn hoofd nu het een zaak uit 2019 betreft. Verdachte heeft verantwoording afgelegd over zijn handelen en daarmee verantwoordelijkheid getoond. Betreffende de persoon van verdachte is verder gebleken dat hij niet beschikt over een relevante justitiële documentatie .
Bij de bepaling van de strafmaat acht de rechtbank het van belang te herhalen dat de (faciliterende) rol van verdachte in duur en omvang beperkt was en dat hij zich niet bewust was van haar minderjarigheid.
De rechtbank zal, alles afwegende, bij de strafoplegging het accent leggen op een taakstraf en daarnaast – gelet op het taakstrafverbod – een gevangenisstraf opleggen van één dag. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan zowel het verwijt dat verdachte in deze concrete zaak kan worden gemaakt alsmede de consequenties die een veroordeling voor hem zullen hebben. Een substantiële gevangenisstraf daarbovenop zou in het licht van de andere na te streven strafdoelen – vergelding en speciale preventie – een te zware strafmodaliteit zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De rechtbank heeft bij de strafmotivering uitgebreid aandacht besteed aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Zoals de wetgever voor ogen heeft gehad, dient de minderjarige beschermd te worden en is het verdachte als meerderjarige die verkeerd heeft gehandeld. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] een juridische beoordeling is met een civielrechtelijk karakter. Aan de orde is de vraag of het strafrechtelijk handelen van verdachte kan leiden tot een aanspraak van [slachtoffer] op immateriële schadevergoeding. Daarbij dient de rechtbank de vordering te beoordelen naar de regels van het burgerlijk recht, waarbij onder meer de onderbouwing van een vordering en de betwisting door de verdediging een rol spelen.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Zij heeft in onderzoek Delhi ten aanzien van elke verdachte gevraagd om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze vordering is door haar raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan de delicten bezit of vervaardigen van kinderporno en/of ontucht ex artikel 248b Sr en/of – kort gezegd – mensenhandel veroorzaken door hun handelen, ook als dwang afwezig is, schade bij het minderjarige slachtoffer. Kinderen moeten te allen tijde als kwetsbaar worden beschouwd en tegen zichzelf worden beschermd. Dat geldt ook voor [slachtoffer] , ongeacht haar beweegredenen, haar overtuigingen en haar denkbeelden.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is sprake van een zo ernstige normschending dat de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] een toewijzing rechtvaardigen, aldus de raadsvrouwe. [slachtoffer] is na de start van het onderzoek Delhi uit huis geplaatst en gedurende vijf maanden gesloten geplaatst. Daarna is zij op een groep gaan wonen en tot haar meerderjarigheid heeft zij begeleid gewoond. De periode sinds augustus 2019 is voor [slachtoffer] heel moeilijk geweest, haar lichaam was op, zij woog nog maar 44 kilo en kampte met een vaginale schimmelinfectie. Zij ervoer veel stress, niet alleen omdat zij niet thuis kon wonen, maar ook omdat zij zich erg veel zorgen maakte over de lopende strafzaak en de gevolgen die deze niet alleen voor haar, maar ook voor de verdachten zouden hebben. Daarnaast heerst er bij [slachtoffer] ook veel schaamte en maakt zij zich veel zorgen over haar privacy.
Primair zijn de volgende bedragen gevorderd. Indien een verdachte veroordeeld wordt voor het bezitten of vervaardigen van kinderporno (van [slachtoffer] ) is verzocht om een bedrag van € 500,-. Bij een veroordeling voor ontucht ex artikel 248b Sr is een bedrag van € 1.000,- gevraagd. Tot slot is verzocht een bedrag van € 2.000,- toe te kennen bij verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Als verdachten voor meerdere van deze feiten worden veroordeeld, worden deze bedragen opgeteld gevorderd.
Subsidiair is verzocht om een bedrag van € 10.000,- hoofdelijk toe te wijzen ten aanzien van alle verdachten die veroordeeld worden in onderzoek Delhi.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verzocht om toekenning van de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende feiten, om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en om een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoeding zoals primair verzocht toe te wijzen inclusief wettelijke rente. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Kort weergeven is hieraan ten grondslag gelegd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Juridisch kaderArtikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 onder meer als volgt overwogen:
“Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, meebrengen dat bij de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in de persoon, had het op de weg van het Hof gelegen dat oordeel, in het bijzonder ook wat betreft die gevolgen van de normschending voor de benadeelde partijen, te motiveren aan de hand van de door de benadeelde partijen aangedragen gegevens.”
“Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk.”
Uit onder andere dit arrest leidt de rechtbank af dat in elk concreet geval de aard en de ernst van de normschending dient te worden vastgesteld, alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarvoor dient duidelijk te zijn dat in het concrete geval de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan met zich brengen dat sprake is van een aantasting in de persoon. Dat betekent dat ook bij naar hun aard ernstige normschendingen in beginsel in ogenschouw moet worden genomen wat daarvan in het concrete geval de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn geweest.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals onder meer ook uit de strafoverweging blijkt – het bewezenverklaarde naar zijn aard zonder meer een ernstige normschending oplevert. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat minderjarigen die bij dergelijke seksuele handelingen zijn betrokken nog geruime tijd kunnen lijden onder de fysieke en psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Daarnaast moet de rechtbank voor het oordeel dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ ook – mede in het licht van de betwisting door de verdediging – vast (kunnen) stellen wat de gevolgen voor [slachtoffer] zijn geweest van voornoemde ernstige normschending. In de toelichting op de vordering is ingegaan op de gevolgen voor [slachtoffer] . De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer] met name naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek en de bekendwording van ‘wat zich in de laatste maanden had afgespeeld’ diverse gevolgen heeft ervaren zoals uithuisplaatsing, stress, gewichtsverlies, zorgen over de strafzaak en schaamte. Tot slot maakt zij zich zorgen over haar privacy.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze onderbouwing van de vordering onvoldoende blijkt welke concrete en rechtstreekse gevolgen het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit(encomplex) – al dan niet in samenhang met de ten aanzien van andere verdachten bewezenverklaarde feiten(complexen) – voor [slachtoffer] heeft gehad.
Dergelijke gevolgen blijken evenmin uit de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd. Bij de politie heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat ze het werk misschien weer wil gaan doen als ze 18 jaar is, omdat ze het leuk vindt en het goed betaalt. Zij lijkt zich dan vooral zorgen te maken over het strafrechtelijke onderzoek en de consequenties daarvan voor haarzelf, maar zeker ook voor de verdachten.
De rechtbank overweegt dat het een gegeven van algemene bekendheid is dat minderjarigen niet altijd de draagwijdte van hun gedrag kunnen overzien, maar uit haar verklaringen bij de politie blijken de gevolgen van de ernstige normschending op dat moment niet. Uiteraard is het dus – mede ook gelet op haar jeugdige leeftijd – heel goed denkbaar dat eventuele gevolgen door de ernstige normschending zich in de toekomst bij [slachtoffer] zullen openbaren. Dat daarvan op dit moment sprake is, blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de toelichting bij de vordering.
Zoals hierboven overwogen, benadrukt de rechtbank dat zij daarmee in het geheel niet tekort wil doen aan de ernst van het gebeuren, maar dat de beoordeling van de gevorderde schadevergoeding volgens civielrechtelijke maatstaven dient plaats te vinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Dat maakt dat er onvoldoende grond is om tot toewijzing van (een deel van) de vordering tot immateriële schade over te gaan.
Nader onderzoek naar de eventuele niet benoemde maar wel aanwezige concrete en rechtstreekse gevolgen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafgeding. Dit brengt mee dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
art. 9, 22c, 22d, 273f van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Mensenhandel

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht

een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank trekt één in verzekering doorgebrachte dag af van de opgelegde gevangenisstraf. De resterende twee in verzekering doorgebrachte dagen worden in mindering gebracht op de op te leggen taakstraf.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (ZD/PD), wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier (zaakdossier/persoonsdossier t.a.v. verdachte [verdachte] ) van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (OB), onderzoeksnummer OBRCC19005, onderzoek Delhi, afgesloten op 27 mei 2020, aantal pagina’s: 1 tot en met 173. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring van verdachte ter terechtzitting.