Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Wat aan het verzoek vooraf ging
2.De beoordeling van het verzoek van 8 december 2021
3.De beslissing
geenrechtsmiddel open (artikel 39 lid 5 Rv).
Rechtbank Oost-Brabant
Op 16 december 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, ingediend op 8 december 2021. Dit verzoek was gericht tegen de leden van de wrakingskamer die eerder op 7 december 2021 een wrakingsverzoek met zaaknummer WR 21/034 niet-ontvankelijk hadden verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek van verzoeker niet in behandeling kon worden genomen, omdat er eerder een beslissing was genomen die het indienen van een volgend wrakingsverzoek in deze zaak uitsloot. Dit was gebaseerd op artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant, en op een arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Verzoeker had eerder, op 6 december 2021, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.G.M.H. Bennenbroek, dat was afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat het nieuwe verzoek van verzoeker een misbruik van recht vormde, gezien de eerdere afwijzing en de samenhang met eerdere wrakingsverzoeken. De beslissing om het verzoek buiten behandeling te laten, werd genomen om ongerechtvaardigd oponthoud te voorkomen. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. H.M.H. de Koning en de leden mr. I.L.A. Boer en mr. J.J. Janssen, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma.