Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 25 april 2021 is verzoeker in Frankrijk aangehouden in verband met een snelheidsovertreding, waarna de Franse politie zijn rijbewijs heeft ingenomen. De Franse autoriteiten hebben aan verzoeker ingaande 25 april 2021 een rijverbod voor de duur van vier maanden opgelegd en zijn rijbewijs voor die periode ingehouden.
3. Op 29 april 2021 heeft verzoeker bij de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) een ‘Aanvraag rijbewijs vervanging wegens verlies of diefstal’ ingediend. Met het door hem ondertekende formulier heeft verzoeker onder meer verklaard dat zijn rijbewijs niet is gevorderd.
4. Op het door verzoeker op 29 april 2021 ondertekende formulier ‘Verklaring vermissing rijbewijs’ van de gemeente ’s Hertogenbosch heeft verzoeker verklaard dat hij de vermissing van zijn rijbewijs op 25 april 2021 had geconstateerd, dat door deze verklaring het rijbewijs van rechtswege is vervallen, dat hij ervan op de hoogte is dat het aanvragen van een rijbewijs op grond van valse gegevens strafbaar is, dat bij een onjuiste of valse opgave van vermissing het rijbewijs ongeldig wordt verklaard en dat de op het formulier ingevulde gegevens juist zijn.
5. De burgemeester heeft op 29 april 2021 aan verzoeker een nieuw rijbewijs afgegeven.
6. Bij brief van 14 september 2021 heeft de RDW het door de Franse autoriteiten ingehouden en terugontvangen rijbewijs van verzoeker naar de gemeente ’s-Hertogenbosch gestuurd. Daarmee heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch vastgesteld dat het rijbewijs van verzoeker vanaf 25 april 2021 gedurende vier maanden is ingehouden door de Franse autoriteiten.
7. Op 22 september 2021 heeft de burgemeester verzoeker laten weten voornemens te zijn om het op 29 april 2021 afgegeven rijbewijs ongeldig te verklaren omdat gebleken is dat de door verzoeker vermelde gegevens in de verklaring van vermissing van 29 april 2021 onjuist zijn.
8. Op 13 oktober heeft verzoeker in een gesprek zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
De standpunten van partijen
9. Uit artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet volgt dat een rijbewijs ongeldig wordt verklaard indien het rijbewijs is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest. Onder verwijzing naar dit wetsartikel heeft de burgemeester zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het op 29 april 2021 aan verzoeker afgegeven rijbewijs ongeldig wordt verklaard vanaf 25 oktober 2021. Daarbij heeft de burgemeester gesteld dat verzoeker bij de aanvraag van dit rijbewijs niet naar heeft waarheid verklaard en dat dit rijbewijs niet zou zijn afgegeven, als de burgemeester bij de aanvraag bekend was geweest dat het voormalige rijbewijs door de Franse autoriteiten was ingehouden. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) overweegt de burgemeester dat hij gehouden is om het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaring, dat de wet hem geen ruimte biedt om een andere sanctie zoals een boete op te leggen en ook geen ruimte biedt voor een belangenafweging of voor uitstel van het besluit.
10. Verzoeker bestrijdt niet dat hij niet naar waarheid heeft verklaard bij het aanvragen van zijn rijbewijs. Wel vindt verzoeker dat het verliezen van zijn rijbewijs onevenredige gevolgen voor hem heeft. Hij stelt dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Alternatieven zoals het openbaar vervoer zijn niet mogelijk omdat zijn werkzaamheden zich vooral afspelen in het buitenland en op locaties waar geen andere verbindingen beschikbaar zijn. Hierin zit ook het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopig voorziening. Verzoeker dacht, door ervaringen van bekenden, dat hij zijn rijbewijs niet meer zou terugkrijgen van de Franse autoriteiten. Voor een nieuw rijbewijs zal verzoeker opnieuw rijexamen moeten doen en gelet op de achterstanden bij zowel rijscholen als het CBR, zal verzoeker mogelijk pas over enkele maanden weer over een rijbewijs kunnen beschikken. Verzoeker wijst erop dat de burgmeester in bijzondere gevallen af kan zien van handhaving. Volgens verzoeker heeft de burgemeester geen rekening gehouden met de lange wachttijden en is er ook geen juiste belangenafweging gemaakt. Volgens verzoeker was het ook mogelijk om te volstaan met een minder ingrijpende maatregel zoals uitstel totdat er concreet zich is op de verkrijging van een nieuw rijbewijs.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
11. Het gaat in deze zaak om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat een bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij het besluit op zijn bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van het besluit op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment in een mogelijke bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
12. Verzoeker heeft gezegd een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Volgens verzoeker spelen zijn werkzaamheden zich met name over de grens af en moet hij op locaties zijn waar geen andere verbinding beschikbaar zijn. Tijdens de zitting heeft verzoeker gesteld werkzaamheden te verrichten voor verschillende ondernemingen en daarvoor regelmatig naar Genève en Kaapstad te moeten reizen. Verzoeker verblijft regelmatig in Spanje en hij haalt regelmatig mensen op van het vliegveld. Ook daar heeft hij zijn rijbewijs voor nodig.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker het betoog dat een rijbewijs noodzakelijk is voor de door hem gestelde verplichtingen en werkzaamheden op geen enkele wijze met objectieve en verifieerbare stukken heeft onderbouwd. De enkele stelling van verzoeker is onvoldoende. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt.
Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
14. Omdat verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van de burgemeester ‘evident onrechtmatig’ is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester genomen besluit juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand kan blijven. Van een evident onrechtmatig besluit is in het hier aan de orde zijnde geval geen sprake.
15. De burgemeester wijst er in het bestreden besluit terecht op dat artikel 124, eerste lid, onder a, van de Wegenverkeerswet (WVW) een dwingendrechtelijke bepaling is, die geen ruimte biedt voor een belangenafweging. Steun voor dit standpunt vindt de burgemeester in rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak, gepubliceerd in ECLI:NL:RVS:2015:979). Verzoeker heeft dit standpunt niet bestreden. 16. Verzoeker stelt dat dat de in Frankrijk vastgestelde snelheid in Nederland niet zou leiden tot invordering van het rijbewijs, dat de Franse politie tegen hem heeft gezegd dat hij in Nederland zou mogen rijden, dat de verklaring over verlies van zijn rijbewijs slechts een leugentje om bestwil was en dat hij waarschijnlijk maanden moet wachten voor hij weer een rijbewijs heeft, dat dringend noodzakelijk is voor zijn werkzaamheden. Volgens verzoeker zijn dit bijzondere omstandigheden waar de burgemeester onvoldoende rekening mee heeft gehouden.
17. De voorzieningenrechter oordeelt dat ook de door verzoeker gestelde omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de burgemeester had moeten afzien van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de gevolgen van het besluit uitsluitend voortvloeien uit de eigen, valse opgave van vermissing van het rijbewijs, van welke gevolgen verzoeker op de hoogte was. De voorzieningenrechter volgt verzoeker daarom niet in de door hem gemaakte vergelijking met slachtoffers van de toeslagenaffaire, die zijn benadeeld door gebreken in handelingen van de overheid.
18. Onder verwijzing naar de uitspraak van 29 januari 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:646) heeft verzoeker bepleit om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bijzondere feiten en omstandigheden die hebben geleid tot die uitspraak (en die verband hielden met de corona-lockdown en een dreigend ontslag) niet vergelijkbaar zijn met de voor het bestreden besluit relevante omstandigheden. 19. Omdat niet is gebleken dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening en omdat ook niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
20. De voorzieningenrechter heeft aan partijen meegedeeld dat van de mondelinge uitspraak van de zitting een schriftelijk proces-verbaal zal worden opgemaakt en naar partijen zal worden verzonden. Ook is aan partijen meegedeeld dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep openstaat.
Waarvan is opgemaakt proces-verbaal.
Afschrift verzonden aan partijen op: