201500897/1/A1 en 201500897/2/A1.
Datum uitspraak: 19 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 16 december 2014 in zaak nrs. 14/7477 en 14/7479 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft de burgemeester het op 8 juni 2012 aan [appellant] afgegeven rijbewijs voor de categorieën AM, B en BE (hierna: het rijbewijs) ongeldig verklaard.
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2015, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S de Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] aan de burgemeester bij de aanvraag van het rijbewijs onjuiste gegevens heeft verschaft. Volgens de rechtbank had de burgemeester, gelet op de in artikel 119 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) limitatief opgesomde gronden voor afgifte van een rijbewijs, niet tot afgifte van een nieuw rijbewijs kunnen overgaan als [appellant] bij zijn aanvraag de juiste gegevens had verschaft.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij bij de aanvraag van het rijbewijs onjuiste gegevens heeft verstrekt en het rijbewijs niet aan hem zou zijn afgegeven als de onjuistheid van die gegevens bij de aanvraag bekend was geweest.
[appellant] voert daartoe aan dat de Franse politie zijn rijbewijs in Frankrijk in beslag heeft genomen. Volgens [appellant] heeft de Franse politie hem daarbij meegedeeld dat de inname van zijn rijbewijs slechts voor één dag zou gelden en het rijbewijs direct daarna naar hem zou worden opgestuurd.
Vervolgens heeft [appellant] in mei en juni meerdere keren contact opgenomen met de Franse politie. Tijdens die telefoongesprekken is [appellant] herhaaldelijk meegedeeld dat het rijbewijs aan hem was opgestuurd.
Toen hij het rijbewijs niet over de post heeft ontvangen, mocht hij daaruit afleiden dat het rijbewijs in de post zoek was geraakt, aldus [appellant].
Verder voert [appellant] aan dat de burgemeester het rijbewijs op grond van artikel 124, tweede lid, van de Wvw slechts voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig had moeten verklaren.
3.1. Ingevolge artikel 119 van de Wvw geeft degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een nieuw rijbewijs af:
a. bij vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs;
b. bij wijziging van de omvang van de uit het eerder afgegeven rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden, met uitzondering van de in artikel 131, tweede lid, onderdeel a, bedoelde schorsing van de geldigheid;
c. bij wijziging van de personalia van de houder;
d. na ongeldigverklaring van het eerder afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e, of 132b, tweede lid;
e. in geval het eerder afgegeven rijbewijs versleten of geheel of ten dele onleesbaar is;
f. in geval het eerder afgegeven rijbewijs verloren is geraakt of teniet is gegaan.
Ingevolge artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een rijbewijs onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien het rijbewijs is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest.
3.2. [appellant] heeft op 8 juni 2012 een rijbewijs aangevraagd en daartoe een aanvraagformulier ingevuld en ondertekend.
Volgens dit formulier is zijn vorige rijbewijs vermist en heeft [appellant] deze vermissing pas op 15 mei 2012 ontdekt. Verder heeft hij volgens dit formulier geen vermoeden wie het rijbewijs in zijn bezit heeft en weet hij ook niet hoe het rijbewijs is vermist geraakt.
Uit door de Franse autoriteiten opgestuurde documenten blijkt evenwel dat de Franse politie het rijbewijs van [appellant] op 5 mei 2012 in beslag heeft genomen wegens een snelheidsovertreding. Tevens heeft zij aan [appellant] een tijdelijk rijverbod opgelegd voor de duur van een maand, ingaande op 5 mei 2012, aldus de documenten.
In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de burgemeester zich bij zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren op voormelde documenten. Nog daargelaten welke betekenis daaraan zou moeten worden toegekend, heeft [appellant] zijn stellingen dat de Franse politie hem in weerwil van de inhoud van de door de Franse autoriteiten opgestuurde documenten heeft meegedeeld dat de invordering van zijn rijbewijs slechts voor één dag zou gelden en dat het rijbewijs direct na die dag naar zijn huisadres zou worden gestuurd, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Gelet op de inhoud van de documenten heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] bij de aanvraag van het rijbewijs onjuiste gegevens heeft verstrekt. [appellant] heeft immers nagelaten naar waarheid te verklaren dat hij geen rijbewijs meer had omdat dat voor een maand in beslag was genomen door de Franse politie wegens een snelheidsovertreding.
3.3. Verder heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de burgemeester niet tot afgifte van een nieuw rijbewijs had mogen overgaan als [appellant] bij zijn aanvraag de juiste gegevens had verschaft.
Daarbij is van belang dat in artikel 119 van de Wvw is bepaald dat uitsluitend in het geval van de in dat artikel opgesomde gronden een nieuw rijbewijs mag worden afgegeven. De inbeslagname van een rijbewijs door de politie kan niet onder een van deze gronden worden gebracht.
De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de burgemeester was gehouden het rijbewijs van [appellant] ingevolge artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw ongeldig te verklaren.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester het rijbewijs voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig had moeten verklaren, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel.
Artikel 124, tweede lid, van de Wvw laat de burgemeester geen beslissingsruimte ten aanzien van de periode dat een rijbewijs ongeldig moet worden verklaard.
4. [appellant] heeft verzocht om de burgemeester met toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden.
Nu niet is gebleken van onrechtmatig handelen door de burgemeester dient dit verzoek te worden afgewezen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2015
543.