ECLI:NL:RBDHA:2021:646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke herroeping van ongeldigverklaring rijbewijs in verband met corona-maatregelen

Op 29 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker had eerder een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) opgelegd gekregen vanwege een snelheidsovertreding. Door de coronamaatregelen kon hij niet voldoen aan de vereisten van de EMG, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder rijbewijs zijn werk als verkoper niet kon uitvoeren en dreigde ontslagen te worden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van verzoeker, die zwaar wogen in verband met zijn werk, moesten worden afgewogen tegen de verkeersveiligheid. De rechter stelde vast dat verzoeker gedeeltelijk had deelgenomen aan de EMG en dat de coronamaatregelen buiten zijn schuld lagen. Gezien de bijzondere omstandigheden besloot de voorzieningenrechter de werking van de ongeldigverklaring van het rijbewijs tijdelijk te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van tijdelijke herroeping van besluiten in situaties waarin bijzondere omstandigheden, zoals de coronamaatregelen, een rol spelen. De rechter gaf aan dat de verkeersveiligheid in dit geval minder op het spel stond, omdat verzoeker al gedeeltelijk had voldaan aan de EMG en er geen schorsing van het rijbewijs was opgelegd.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/183 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.C. van Galen),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij e-mailbericht van 24 december 2020 heeft verweerder het verzoek van verzoeker van
22 december 2020 om de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op te heffen afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder aan verzoeker een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) opgelegd in verband met de door verzoeker begane snelheidsovertreding op 28 april 2020.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag, strafrecht, van 11 juni 2020 is de teruggave gelast van het rijbewijs, dat na de snelheidsovertreding is ingehouden door de officier van justitie, aan verzoeker.
1.2.
Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard, omdat verzoeker de opleggingskosten, die hij vóór 29 juli 2020 had moeten betalen, niet (tijdig) heeft betaald. Verzoeker dient de opleggingskosten nog steeds te betalen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft de opleggingskosten betaald.
Op 1 oktober 2020 heeft het openbaar ministerie een strafbeschikking opgelegd aan verzoeker in verband met de begane snelheidsovertreding.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 7 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Verzoeker heeft zich wederom bij verweerder aangemeld voor de EMG. Verweerder heeft verzoeker een oproep gestuurd voor de EMG op 4 december 2020 (voorgesprek) en de cursusdata 11 en 18 december 2020 en 8 januari 2021.
1.4.
Op 15 december 2020 heeft de Rijksoverheid nieuwe maatregelen uitgevaardigd tegen de verspreiding van het corona-virus. Een deel van deze maatregelen ziet expliciet op examens en cursussen van het CBR. Als gevolg hiervan zullen door het CBR tot en met
19 januari 2021 geen examens en cursussen worden gehouden.
Bij brief van 17 december 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn cursus door corona niet kan doorgaan op het geplande moment en dat hij deze cursus later kan inhalen.
1.5.
Bij e-mailbericht van 22 december 2020 heeft verzoeker verweerder verzocht om de ongeldigheid van zijn rijbewijs tijdelijk op te heffen.
2. Bij e-mailbericht van 24 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. Op 12 januari 2021 heeft de Rijksoverheid de duur van de corona-maatregelen van
15 december 2020 verlengd tot en met tenminste 9 februari 2021. Als gevolg hiervan zullen door het CBR in ieder geval tot en met 9 februari 2021 geen examens en cursussen worden gehouden.
Overwegingen
4.1.
Niet in geschil is dat verzoeker de EMG-dagen 4 december 2020 en
11 december 2020 heeft gevolgd en dat hij door de corona-maatregelen niet in de gelegenheid is om de EMG-dagen 18 december 2020 en 8 januari 2021 te volgen.
4.2.
Verzoeker heeft verzocht om de ongeldigheid van zijn rijbewijs tijdelijk op te heffen tot het moment dat verweerder een besluit heeft genomen ter zake van de geldigheid van het rijbewijs naar aanleiding van het al dan niet met goed gevolg afronden van de EMG.
4.3.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat het verzoek van verzoeker erop neer komt dat verweerder moet terugkomen van zijn besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs of, in afwijking van het bepaalde in artikel 50 van het Reglement rijbewijzen, een verklaring van rijvaardigheid dient af te geven en te registreren, opdat aan eiser een rijbewijs kan worden afgegeven.
4.4.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het verzoek van verzoeker moet worden beschouwd als een verzoek om (tijdelijke) herroeping van het besluit van
7 augustus 2020 zomede het besluit op bezwaar van 8 oktober 2020, waarmee de ongeldigverklaring van het rijbewijs (tijdelijk) wordt opgeheven. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:937).
5. Verzoeker kan zich niet vinden in de afwijzing van zijn verzoek.
Als spoedeisend belang is aangevoerd dat hij werkzaam is als verkoper bij een badkamerwinkel. Hij kan, door de sluiting van de winkel als gevolg van de corona-maatregelen, alleen worden ingezet als bezorger. Zonder rijbewijs is dit niet mogelijk.
Verzoeker heeft een verklaring van zijn werkgever van 22 december 2020 overgelegd, waarin is vermeld dat de klanten nu op locatie worden bezocht en dat bestelde goederen worden bezorgd. De werkgever heeft een tekort aan mankracht. Als er geen duidelijk vooruitzicht is wanneer verzoeker zijn rijbewijs terugkrijgt, zal de werkgever een ontslagprocedure starten en gaat de werkgever op zoek naar een andere vaste kracht die wel in het bezit is van een rijbewijs. Voorts is de verklaring van de werkgever van
18 januari 2021 overgelegd, waarin de werkgever het ontslag nog eenmaal uitstelt tot na de zitting van de voorzieningenrechter. Indien verzoeker niet op korte termijn over zijn rijbewijs kan beschikkingen, volgt per direct ontslag.
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat het gestelde belang bij een geldig rijbewijs niet kan meewegen, omdat de toepasselijke regelgeving dwingendrechtelijk van aard is. Indien de kosten niet tijdig zijn betaald, is verweerder gehouden het rijbewijs ongeldig te verklaren. Verweerder benadrukt dat jegens verzoeker nog steeds een vermoeden bestaat dat hij niet rijvaardig is. Verzoeker moet deelnemen aan deze cursus om dit vermoeden te weerleggen, alvorens hij weer de weg op mag. Dat zijn niet volledige deelname aan de EMG niet de schuld is van verzoeker, doet daar niet aan af, aldus verweerder.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om (tijdelijke) herroeping van de besluiten van 7 augustus 2020 en 8 oktober 2020, waaraan dwingendrechtelijke bepalingen ten grondslag liggen, niet is gedaan op grond van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Naar voorlopig oordeel kan het primaire besluit standhouden en heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter desondanks een voorlopige voorziening kan treffen als verzoekers spoedeisend belang daartoe noopt.
7.2.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. De belangen van verzoeker zijn al genoemd bij 5., waarbij met name het belang bij het beschikken over zijn rijbewijs teneinde het dreigend ontslag te voorkomen zwaar weegt. De belangen van verweerder betreffen de verkeersveiligheid (zie 6.).
7.3.
Uit de voorhanden zijnde gedingstukken blijkt niet dat verweerder bij het opleggen van de EMG is overgegaan tot schorsing van het rijbewijs van verzoeker. In verband met de strafrechtelijke procedure heeft de rechtbank de teruggave van het rijbewijs aan verzoeker gelast (zie 1.1.). Het belang van de verkeersveiligheid staat dan ook in mindere mate op het spel. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker de EMG gedeeltelijk heeft gevolgd en door omstandigheden buiten zijn schuld de overige EMG-dagen voorlopig niet kan volgen. Het is ongewis wanneer als gevolg van de corona-maatregelen weer ruimte ontstaat voor het volgen van de EMG. Onder deze bijzondere omstandigheden wegen de belangen van verzoeker voor het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder.
7.4.
De voorzieningenrechter schorst daarom de werking van het primaire besluit en bepaalt dat de besluiten van 7 augustus 2020 en 8 oktober 2020 (ter zake van de ongeldig-heid van het rijbewijs van verzoeker) per direct tijdelijk worden geschorst tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit.
8. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
€ 181,- vergoedt.
9. Verweerder moet de door verzoeker gemaakte proceskosten betalen. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het primaire besluit en de besluiten van 7 augustus 2020 en 8 oktober 2020 (ter zake van de ongeldigheid van het rijbewijs van verzoeker) per direct tijdelijk worden geschorst tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker van € 534,-, die moeten worden betaald aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.