Op 29 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker had eerder een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) opgelegd gekregen vanwege een snelheidsovertreding. Door de coronamaatregelen kon hij niet voldoen aan de vereisten van de EMG, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder rijbewijs zijn werk als verkoper niet kon uitvoeren en dreigde ontslagen te worden.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van verzoeker, die zwaar wogen in verband met zijn werk, moesten worden afgewogen tegen de verkeersveiligheid. De rechter stelde vast dat verzoeker gedeeltelijk had deelgenomen aan de EMG en dat de coronamaatregelen buiten zijn schuld lagen. Gezien de bijzondere omstandigheden besloot de voorzieningenrechter de werking van de ongeldigverklaring van het rijbewijs tijdelijk te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.
De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van tijdelijke herroeping van besluiten in situaties waarin bijzondere omstandigheden, zoals de coronamaatregelen, een rol spelen. De rechter gaf aan dat de verkeersveiligheid in dit geval minder op het spel stond, omdat verzoeker al gedeeltelijk had voldaan aan de EMG en er geen schorsing van het rijbewijs was opgelegd.