De rechtbank Oost-Brabant doet uitspraak in een zaak over een omgevingsvergunning voor een intensieve veehouderij, waarbij de verplichting tot het uitvoeren van geurrendementsmetingen aan de vergunning is verbonden. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 30 december 2019, waarin de rechtbank al had geoordeeld dat de verklaring van geen bedenkingen ten onrechte was afgegeven. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overbelaste situatie volgens artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De rechtbank stelt dat de elektronische monitoringsverplichtingen voor stalsystemen met luchtwassers onvoldoende garanderen dat de luchtwasser het beoogde rendement haalt. De rechtbank vernietigt het herstelbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne, omdat het niet voldoet aan de eisen die in de tussenuitspraak zijn gesteld. De rechtbank verbindt aan het herstelbesluit de verplichting om binnen zes maanden na het in gebruik nemen van de stallen, geurmetingen uit te voeren om het rendement van de luchtwassers aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat de eisers terecht hebben aangevoerd dat er een geurbeheersplan moet worden voorgeschreven, en dat de vergunninghoudster verplicht is om periodieke geurrendementsmetingen te laten uitvoeren. De rechtbank wijst erop dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2020 niet in de weg staat aan het voorschrijven van deze metingen, omdat er in dit geval sprake is van een overbelaste situatie. De rechtbank concludeert dat het herstelbesluit voor vernietiging in aanmerking komt, maar dat het voor het overige in stand kan blijven.