In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 3 september 2020, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat in de aangevraagde situatie wordt voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Dit betekent dat de Wgv het exclusieve toetsingskader vormt voor de beoordeling van geurhinder die voortkomt uit de stallen van het agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft de eerdere tussenuitspraak van 7 januari 2020 herzien, waarin werd geoordeeld dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank oordeelt nu dat verweerder niet meer hoefde te motiveren dat er een situatie als bedoeld in de Best Beschikbare Technieken (BBT) 12 kon zijn, omdat er aan de afstandsnorm van de Wgv werd voldaan.
De zaak betreft een geschil tussen een eiser, die bezwaar maakte tegen een omgevingsvergunning verleend aan de derde-partij voor het wijzigen van een agrarisch bedrijf, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit ongegrond verklaard, terwijl het beroep van de derde-partij tegen het herstelbesluit gegrond werd verklaard. Hierdoor werd het herstelbesluit vernietigd en herleefde de omgevingsvergunning die eerder was ingetrokken.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van het griffierecht of proceskosten voor de eiser, maar dat verweerder wel in de proceskosten van de derde-partij werd veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.