ECLI:NL:RBOBR:2020:4257

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
18/2116
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geurhinder bij agrarisch bedrijf met vleeskuikens en omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 3 september 2020, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat in de aangevraagde situatie wordt voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Dit betekent dat de Wgv het exclusieve toetsingskader vormt voor de beoordeling van geurhinder die voortkomt uit de stallen van het agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft de eerdere tussenuitspraak van 7 januari 2020 herzien, waarin werd geoordeeld dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank oordeelt nu dat verweerder niet meer hoefde te motiveren dat er een situatie als bedoeld in de Best Beschikbare Technieken (BBT) 12 kon zijn, omdat er aan de afstandsnorm van de Wgv werd voldaan.

De zaak betreft een geschil tussen een eiser, die bezwaar maakte tegen een omgevingsvergunning verleend aan de derde-partij voor het wijzigen van een agrarisch bedrijf, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit ongegrond verklaard, terwijl het beroep van de derde-partij tegen het herstelbesluit gegrond werd verklaard. Hierdoor werd het herstelbesluit vernietigd en herleefde de omgevingsvergunning die eerder was ingetrokken.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van het griffierecht of proceskosten voor de eiser, maar dat verweerder wel in de proceskosten van de derde-partij werd veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2116

einduitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 2] eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Cramer en R. Buggel - van Steenbergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: [naam 1]te [woonplaats 1] , gemachtigden: mr. J.J.J. de Rooij en mr. J.H.D. Ellings.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een agrarisch bedrijf met vleeskuikens en een omgevingsvergunning beperkte milieutoets-natuur.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van ing. [naam 3] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 7 januari 2020 (de tussenuitspraak, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBOBR:2020:10) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 10 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 24 maart 2020. Hierbij heeft hij het bestreden besluit ingetrokken.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven. De derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen het herstelbesluit. Verweerder heeft dit bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit in stand kon blijven met uitzondering van de toetsing op basis van artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de toets of de best beschikbare technieken (BBT) uit de BBT-conclusies voor de intensieve veehouderij en pluimveehouderij (gepubliceerd op 21 februari 2017) worden toegepast. Meer in het bijzonder overwoog de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht, ook al wordt voldaan aan de vaste afstand van artikel 3, tweede lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te motiveren of er al dan niet sprake is van een situatie als bedoeld in BBT 12.
3. In het herstelbesluit heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en opnieuw de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft met een verwijzing naar de toelichting op www.infomil.nl niet (langer) uitgesloten dat sprake is van een situatie waar geurhinder kan optreden omdat maar net aan de afstandseis in artikel 3, tweede lid, van de Wgv wordt voldaan. Daarom heeft verweerder in het herstelbesluit voorschriften over het opstellen van een geurbeheersplan opgenomen.
4. Eiser is het niet eens met het herstelbesluit. Hij vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er nu wel sprake is van een situatie als bedoeld in BBT 12. Verder is eiser niet tevreden met de nieuwe voorschriften in het bestreden besluit over het geurbeheersplan. Er wordt onvoldoende voorzien in een afdoende monitoring en controle van geurhinder.
5. De derde-partij is het ook niet eens met het herstelbesluit. Hij verzet zich tegen de aanvullende voorschriften met betrekking tot het geurbeheersplan.
6. De rechtbank merkt het herstelbesluit aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het herstelbesluit wordt niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van eiser. Hij is het ook niet eens met het herstelbesluit en heeft een zienswijze gegeven. Het beroep van eiser richt zich ook tegen het herstelbesluit. Het herstelbesluit bevat extra verplichtingen voor de derde-partij. Die is het daar niet mee eens. Dit blijkt uit het ingediende bezwaarschrift. Hierdoor ontstaat van rechtswege (automatisch) een beroep van de derde-partij tegen het herstelbesluit.
7. In de uitspraak van 22 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1741) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in rechtsoverweging 6.4 het volgende overwogen: “Aangezien in de aangevraagde situatie wordt voldaan aan de Wgv en die wet het exclusieve toetsingskader vormt voor de beoordeling van geurhinder vanwege de stallen van de inrichting, kon het college de gevraagde vergunning niet weigeren vanwege de geuremissies vanuit de stallen van de inrichting en kon het college geen lagere geurbelasting eisen door het voorschrijven van een geurbeheersplan. Daardoor zou feitelijk de Wgv buiten toepassing worden gelaten. Dit betekent dat als wordt voldaan aan de Wgv, ervan moet worden uitgegaan dat er geen geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht en/of is onderbouwd, zodat BBT 12, het opzetten van een geurbeheersplan, niet toepasbaar is. Het college heeft dan ook terecht geen geurbeheersplan, gericht op het voorkomen en verminderen van geuremissies vanuit de stallen van de inrichting, voorgeschreven. Daarnaast is het college er terecht van uitgegaan dat er geen aanleiding bestond om de vergunning te weigeren wegens het ontbreken van een luchtwassysteem bij stal E. Het oordeel van de rechtbank, dat hierdoor niet zou worden voldaan aan BBT 12 en 13 van de BBT-conclusies, is onjuist.”
8. Hierboven heeft de rechtbank aangegeven dat zij alleen in uitzonderlijke gevallen terug komt op een oordeel in de tussenuitspraak. Dit is zo’n uitzonderlijk geval. Gelet op de uitspraak van de Afdeling heeft de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat in de aangevraagde situatie wordt voldaan aan de Wgv en die wet het exclusieve toetsingskader vormt voor de beoordeling van geurhinder vanwege de stallen van de inrichting. Op basis van genoemde uitspraak van de Afdeling hoefde verweerder hierna niet meer te motiveren dat desondanks sprake kon zijn van een situatie als bedoeld in BBT 12 ook al wordt net voldaan aan de afstandsnorm in artikel 3, tweede lid van de Wgv. De informatie op
www.infomil.nlwas op dit onderdeel onjuist. Dit is inmiddels aangepast.
9. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroep van eiser tegen het herstelbesluit ongegrond te verklaren. Het (van rechtswege) beroep van de derde-partij tegen het herstelbesluit is gegrond. Daarom zal de rechtbank het herstelbesluit vernietigen. Hierdoor herleeft het bestreden besluit. Uit de tussenuitspraak, afgezien van het inmiddels onjuist gebleken oordeel dat verweerder had moeten onderzoeken of bij eiser geurhinder wordt verwacht, volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
10. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. Evenmin is er aanleiding om de door eiser gemaakte proceskosten te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door de derde-partij gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit ongegrond;
  • verklaart het beroep van de derde-partij tegen het herstelbesluit gegrond;
  • vernietigt het herstelbesluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de derde-partij tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 september 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.