ECLI:NL:RBOBR:2021:5635

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
21/649
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst bij ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en het UWV over de compensatie van een transitievergoeding. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.H.M. Booijink, had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan haar werkneemster had betaald na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het UWV had deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat eiseres de arbeidsovereenkomst had opgezegd voordat het wettelijke ontslagverbod bij ziekte was verstreken. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat er sprake was van een administratieve vergissing bij de opzegdatum. De rechtbank oordeelde dat de bedoeling van eiseres duidelijk was: zij wilde de arbeidsovereenkomst beëindigen na de periode van twee jaar waarin het ontslagverbod wegens ziekte geldt. De rechtbank concludeerde dat de administratieve vergissing niet afdoet aan de intentie van eiseres en dat zij recht heeft op compensatie van de transitievergoeding. De rechtbank vernietigde het besluit van het UWV en bepaalde dat het UWV binnen zes weken het juiste bedrag aan eiseres moet vaststellen en betalen. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.564.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/649

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.H.M. Booijink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Procesverloop

Met het besluit van 16 september 2020 heeft het UWV de aanvraag van eiseres om compensatie van de door haar aan [naam] (werkneemster) betaalde transitievergoeding afgewezen.
Het UWV heeft het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dat staat in het besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit).
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 oktober 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] , HR-adviseur bij eiseres. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Het UWV heeft de aanvraag van eiseres om compensatie van de door haar aan de werkneemster betaalde transitievergoeding, afgewezen, omdat eiseres de arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd voordat de periode is verstreken waarin het wettelijke ontslagverbod bij ziekte van kracht is. De rechtbank moet beoordelen of dit terecht is. Hierna wordt een overzicht gegeven van de feiten en omstandigheden, de standpunten, de toepasselijke wetgeving, waarna het oordeel van de rechtbank volgt.
Feiten en omstandigheden
2. De werkneemster is op 17 juni 1991 in dienst getreden bij eiseres. Op 26 augustus 2016 heeft zij zich ziekgemeld. Na een verkorte wachttijd heeft het UWV met het besluit van 8 december 2017 aan de werkneemster per 19 januari 2018 een IVA-uitkering toegekend wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Bij brief van 31 juli 2018 heeft eiseres de werkneemster laten weten dat haar arbeidsovereenkomst eindigt op 22 augustus 2018, omdat de werkneemster volgens eiseres toen twee jaar ziek was. In deze brief is vermeld dat eiseres aan de werkneemster een transitievergoeding van € 17.348,00 zal betalen. De werkneemster is inmiddels overleden. Eiseres heeft bij het UWV een aanvraag ingediend voor compensatie van de door haar aan de werkneemster betaalde transitievergoeding. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd in het procesverloop.
Standpunten partijen
4. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag om compensatie van de kosten van de transitievergoeding is afgewezen, omdat volgens het UWV het dienstverband tussen eiseres en haar werkneemster niet is opgezegd nadat het opzegverbod wegens ziekte van twee jaar was verstreken. De beëindiging van het dienstverband heeft volgens het UWV plaatsgevonden op 22 augustus 2018, terwijl de dag na het einde van de periode van twee jaar dat het ontslagverbod wegens ziekte geldt, is bereikt op 26 augustus 2018.
5. Eiseres is van mening recht te hebben op de door haar aangevraagde compensatie. Zij voert aan dat het de bedoeling was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen na afloop van het opzegverbod wegens ziekte van twee jaar. De vergissing in de datum is gemaakt doordat eiseres bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst de periode van 104 weken, de zogenoemde wachttijd zoals volgt uit de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), als uitgangspunt heeft genomen en bij de berekening daarvan een fout heeft gemaakt. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eiseres verder toegelicht dat het UWV het werkgevers niet langer aanrekent als ze bij de berekening van de periode van twee jaar zoals volgt uit de artikelen 7:670, eerste lid, onderdeel a, en 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW), uitgaan van de periode van 104 weken die volgt uit de Wet WIA. Het UWV zal dan uitgaan van de bedoeling van die werkgevers om de periode van twee jaar te hanteren. Het voorgaande betekent volgens eiseres dat zij de arbeidsovereenkomst maar één dag te vroeg heeft beëindigd.
Het beoordelingskader
6. De werkgever is sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid per 1 juli 2015 voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het BW. Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden. Het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, wordt vaak als onrechtvaardig ervaren door de werkgever. De werkgever heeft voorafgaand daaraan (veelal) gedurende twee jaar het loon tijdens ziekte betaald en kosten gemaakt gericht op de re-integratie van de werknemer. De wetgever heeft daarom met de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) van 11 juli 2018 artikel 673e aan Boek 7 van het BW toegevoegd, waarin is voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding. Deze wet is in werking getreden op 1 april 2020 (Stb. 2019, 76).
7. Op grond van dit nieuwe artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bestaat recht op compensatie, als de arbeidsovereenkomst na de periode bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW is beëindigd en de werkgever een transitievergoeding verschuldigd was. De in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW genoemde periode betreft, voor zover hier van belang, de periode van ten minste twee jaar waarin het de werkgever niet is toegestaan het dienstverband met de werknemer, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, op te zeggen. Dit zijn bepalingen van dwingend recht.
Het oordeel van de rechtbank
8. In dit geval heeft eiseres de werkneemster met de brief van 31 juli 2018 laten weten dat haar arbeidsovereenkomst op 22 augustus 2018 eindigt. Het is zonder twijfel dat eiseres heeft bedoeld de arbeidsovereenkomst te beëindigen na de periode van twee jaar waarin het ontslagverbod wegens ziekte geldt. In die brief is immers vermeld: “De werkgever wil het dienstverband met de werknemer beëindigen, omdat de werknemer in verband met ziekte langer dan twee jaar niet heeft kunnen werken als pedagogisch medewerker.” Ook in de door eiseres bij het UWV ingediende aanvraag om compensatie voor de transitievergoeding is als reden voor de opzegging vermeld “na twee jaar ziekte”. Tijdens de zitting bij de rechtbank is namens eiseres verder naar voren gebracht dat de werkneemster tijdens een gesprek heeft ingestemd met deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid van twee jaar. Er is in dit geval bovendien geen enkele aanwijzing dat eiseres iets anders bedoeld kan hebben. De vermelding in de brief van 31 juli 2018 van een ontslagaanvraag van 8 december 2017 betreft niet een dergelijke aanwijzing. Dit is een slordigheid. Eiseres heeft als werkgeefster de arbeidsovereenkomst in overeenstemming met de wet willen beëindigen na twee jaar ziekte onder toekenning van de wettelijk verplichte transitievergoeding. Daarbij is eiseres volgens het formulier berekening transitievergoeding uitgegaan van een arbeidsovereenkomst tot en met 22 augustus 2018 en dat bedrag is uitbetaald (de datum 8 december 2017 speelt daarbij geen enkele rol).
9. Een dergelijke administratieve vergissing in een situatie zoals deze, waarbij er geen enkele twijfel bestaat over de bedoeling van eiseres, hoort op een juiste wijze te worden geïnterpreteerd. Het gaat hier niet om het afwijken van een dwingendrechtelijke bepaling maar om een juiste vaststelling en waardering van de feiten. Deze leidt ertoe dat eiseres geacht moet worden de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd tegen de dag na het verstrijken van de periode van twee jaar, waarin het ontslagverbod wegens ziekte geldt.
10. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Om het geschil finaal te beslechten zal de rechtbank ook het besluit van 16 september 2020 herroepen, bepalen dat eiseres recht heeft op een compensatie van de transitievergoeding en dat het UWV het juiste bedrag binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak dient vast te stellen en te betalen aan eiseres.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat het UWV aan eiseres het griffierecht zal vergoeden. Er is aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten. Die worden begroot op € 2.564 (in beroep, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748 per proceshandeling met wegingsfactor 1. In bezwaar: 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534). Van andere kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 16 september 2020 en bepaalt dat eiseres recht heeft op compensatie van de transitievergoeding, door het UWV vast te stellen en aan eiseres te betalen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.564;
  • gelast dat het UWV aan eiseres zal vergoeden het griffierecht van € 360.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. J. Woestenburg en mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 28 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.