Overwegingen
1. Het UWV heeft de aanvraag van eiseres om compensatie van de door haar aan de werkneemster betaalde transitievergoeding, afgewezen, omdat eiseres de arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd voordat de periode is verstreken waarin het wettelijke ontslagverbod bij ziekte van kracht is. De rechtbank moet beoordelen of dit terecht is. Hierna wordt een overzicht gegeven van de feiten en omstandigheden, de standpunten, de toepasselijke wetgeving, waarna het oordeel van de rechtbank volgt.
2. De werkneemster is op 17 juni 1991 in dienst getreden bij eiseres. Op 26 augustus 2016 heeft zij zich ziekgemeld. Na een verkorte wachttijd heeft het UWV met het besluit van 8 december 2017 aan de werkneemster per 19 januari 2018 een IVA-uitkering toegekend wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Bij brief van 31 juli 2018 heeft eiseres de werkneemster laten weten dat haar arbeidsovereenkomst eindigt op 22 augustus 2018, omdat de werkneemster volgens eiseres toen twee jaar ziek was. In deze brief is vermeld dat eiseres aan de werkneemster een transitievergoeding van € 17.348,00 zal betalen. De werkneemster is inmiddels overleden. Eiseres heeft bij het UWV een aanvraag ingediend voor compensatie van de door haar aan de werkneemster betaalde transitievergoeding. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd in het procesverloop.
4. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag om compensatie van de kosten van de transitievergoeding is afgewezen, omdat volgens het UWV het dienstverband tussen eiseres en haar werkneemster niet is opgezegd nadat het opzegverbod wegens ziekte van twee jaar was verstreken. De beëindiging van het dienstverband heeft volgens het UWV plaatsgevonden op 22 augustus 2018, terwijl de dag na het einde van de periode van twee jaar dat het ontslagverbod wegens ziekte geldt, is bereikt op 26 augustus 2018.
5. Eiseres is van mening recht te hebben op de door haar aangevraagde compensatie. Zij voert aan dat het de bedoeling was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen na afloop van het opzegverbod wegens ziekte van twee jaar. De vergissing in de datum is gemaakt doordat eiseres bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst de periode van 104 weken, de zogenoemde wachttijd zoals volgt uit de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), als uitgangspunt heeft genomen en bij de berekening daarvan een fout heeft gemaakt. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eiseres verder toegelicht dat het UWV het werkgevers niet langer aanrekent als ze bij de berekening van de periode van twee jaar zoals volgt uit de artikelen 7:670, eerste lid, onderdeel a, en 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW), uitgaan van de periode van 104 weken die volgt uit de Wet WIA. Het UWV zal dan uitgaan van de bedoeling van die werkgevers om de periode van twee jaar te hanteren. Het voorgaande betekent volgens eiseres dat zij de arbeidsovereenkomst maar één dag te vroeg heeft beëindigd.
6. De werkgever is sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid per 1 juli 2015 voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het BW. Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden. Het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, wordt vaak als onrechtvaardig ervaren door de werkgever. De werkgever heeft voorafgaand daaraan (veelal) gedurende twee jaar het loon tijdens ziekte betaald en kosten gemaakt gericht op de re-integratie van de werknemer. De wetgever heeft daarom met de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) van 11 juli 2018 artikel 673e aan Boek 7 van het BW toegevoegd, waarin is voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding. Deze wet is in werking getreden op 1 april 2020 (Stb. 2019, 76).
7. Op grond van dit nieuwe artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bestaat recht op compensatie, als de arbeidsovereenkomst na de periode bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW is beëindigd en de werkgever een transitievergoeding verschuldigd was. De in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW genoemde periode betreft, voor zover hier van belang, de periode van ten minste twee jaar waarin het de werkgever niet is toegestaan het dienstverband met de werknemer, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, op te zeggen. Dit zijn bepalingen van dwingend recht.
Het oordeel van de rechtbank
8. In dit geval heeft eiseres de werkneemster met de brief van 31 juli 2018 laten weten dat haar arbeidsovereenkomst op 22 augustus 2018 eindigt. Het is zonder twijfel dat eiseres heeft bedoeld de arbeidsovereenkomst te beëindigen na de periode van twee jaar waarin het ontslagverbod wegens ziekte geldt. In die brief is immers vermeld: “De werkgever wil het dienstverband met de werknemer beëindigen, omdat de werknemer in verband met ziekte langer dan twee jaar niet heeft kunnen werken als pedagogisch medewerker.” Ook in de door eiseres bij het UWV ingediende aanvraag om compensatie voor de transitievergoeding is als reden voor de opzegging vermeld “na twee jaar ziekte”. Tijdens de zitting bij de rechtbank is namens eiseres verder naar voren gebracht dat de werkneemster tijdens een gesprek heeft ingestemd met deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid van twee jaar. Er is in dit geval bovendien geen enkele aanwijzing dat eiseres iets anders bedoeld kan hebben. De vermelding in de brief van 31 juli 2018 van een ontslagaanvraag van 8 december 2017 betreft niet een dergelijke aanwijzing. Dit is een slordigheid. Eiseres heeft als werkgeefster de arbeidsovereenkomst in overeenstemming met de wet willen beëindigen na twee jaar ziekte onder toekenning van de wettelijk verplichte transitievergoeding. Daarbij is eiseres volgens het formulier berekening transitievergoeding uitgegaan van een arbeidsovereenkomst tot en met 22 augustus 2018 en dat bedrag is uitbetaald (de datum 8 december 2017 speelt daarbij geen enkele rol).
9. Een dergelijke administratieve vergissing in een situatie zoals deze, waarbij er geen enkele twijfel bestaat over de bedoeling van eiseres, hoort op een juiste wijze te worden geïnterpreteerd. Het gaat hier niet om het afwijken van een dwingendrechtelijke bepaling maar om een juiste vaststelling en waardering van de feiten. Deze leidt ertoe dat eiseres geacht moet worden de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd tegen de dag na het verstrijken van de periode van twee jaar, waarin het ontslagverbod wegens ziekte geldt.
10. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Om het geschil finaal te beslechten zal de rechtbank ook het besluit van 16 september 2020 herroepen, bepalen dat eiseres recht heeft op een compensatie van de transitievergoeding en dat het UWV het juiste bedrag binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak dient vast te stellen en te betalen aan eiseres.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat het UWV aan eiseres het griffierecht zal vergoeden. Er is aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten. Die worden begroot op € 2.564 (in beroep, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748 per proceshandeling met wegingsfactor 1. In bezwaar: 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534). Van andere kosten is niet gebleken.