ECLI:NL:RBOBR:2021:5235

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
20/1824 20/1825
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Watervergunning voor hemelwaterafvoer in nieuwbouwwijk Luchen, gemeente Geldrop-Mierlo

In deze zaak gaat het om een watervergunning voor het afvoeren van hemelwater in de nieuwbouwwijk Luchen, gelegen in de gemeente Geldrop-Mierlo. De rechtbank heeft eerder, in een tussenuitspraak van 16 april 2021, geoordeeld dat de watervergunning onvoldoende waarborgt dat bij een mogelijke uitbreiding van het afwaterend verhard oppervlak, de waterberging toereikend blijft. De rechtbank heeft het waterschap de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. In het herstelbesluit van 29 juni 2021 heeft het waterschap aanvullende voorschriften aan de vergunning verbonden, waaronder een monitoringsverplichting en een plan van aanpak voor het geval de bergingscapaciteit onvoldoende blijkt te zijn.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit en het herstelbesluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en zowel het bestreden besluit als het herstelbesluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewijzigde watervergunning van 29 juni 2021 de gebreken in het primaire besluit grotendeels herstelt, maar dat het onduidelijk blijft wat er met het primaire besluit gebeurt. De rechtbank heeft daarom het primaire besluit herroepen en vervangen door de gewijzigde watervergunning.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers recht hebben op vergoeding van griffierecht en proceskosten, inclusief deskundigenkosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/1824E
SHE 20/1825

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eisers] , wonende te [woonplaats] ,

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. I.L. van Geel),
en

het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder

(gemachtigden: M.A.J. Martens, G.A.M. van de Klok en H.C.M. Roelofs).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Geldrop-Mierlo(verder: de gemeente), vergunninghouder, (gemachtigden: C. Terlouw, R. Elemans en R. Smolders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Geldrop-Mierlo een watervergunning verleend voor het afvoeren van hemelwater afkomstig van een toename van circa 78.400 m2 verhard oppervlak. In het primaire besluit heeft verweerder tevens de watervergunning met kenmerk [kenmerk] van 11 januari 2016 ingetrokken.
Tegen dit besluit hebben eisers afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ontvankelijk en ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd, vergunning verleend voor het afvoeren van hemelwater afkomstig van een toename van circa 98.800 m² verhard oppervlak en aanvullende voorschriften aan deze vergunning verbonden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van [eisers] is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1824, dat van [eiser] onder zaaknummer SHE 20/1825.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 16 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door deskundige G.W. Winters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De gemeente is vertegenwoordigd door de gemachtigden.
In de tussenuitspraak van 16 april 2021 (de tussenuitspraak) [1] heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 29 juni 2021 (herstelbesluit).
Eisers hebben hierop schriftelijke gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 [2] en 15 augustus 2012 [3] .
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat in het bestreden besluit met de daarbij behorende voorschriften voldoende is onderbouwd dat de berging toereikend is om het hemelwater afkomstig van 98.800 m² verhard oppervlak te bergen en wateroverlast op de percelen van eisers te voorkomen. In het bestreden besluit wordt echter onvoldoende geborgd dat bij een mogelijke uitbreiding van het afwaterend verhard oppervlak in het gebied, de berging nog steeds toereikend is. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek kan worden hersteld. Het is mogelijk om het waterpeil in de berging door een peilbuis te monitoren. De rechtbank is daarom van oordeel dat een monitoringsverplichting onontbeerlijk is in het bestreden besluit. Verder zal moeten worden aangegeven welke stappen moeten worden ondernomen, als blijkt dat de bergingscapaciteit onvoldoende is.
3. In het herstelbesluit heeft verweerder de hoogte van de noodoverloop van 19.10 meter + NAP als voorschrift aan de vergunning verbonden. Om controle te houden op het goed functioneren van het systeem heeft verweerder een monitoringsvoorschrift aan de vergunning verbonden en een voorschrift dat strekt tot het opstellen van een plan van aanpak als de bergingscapaciteit niet meer toereikend is. Verweerder heeft geen vergoeding van de deskundigenkosten in de bezwaarfase toegekend omdat eisers hiervoor de benodigde informatie, ondanks herhaald verzoek, niet hebben overgelegd.
4. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat uit het herstelbesluit niet met zoveel woorden blijkt dat het primaire besluit wordt herroepen. Alleen de watervergunning met kenmerk Z34577 van 11 januari 2016 wordt ingetrokken, maar dat gebeurde ook in het primaire besluit. Het lot van het primaire besluit blijft onduidelijk. Aan het herstelbesluit wordt wel een gewijzigde watervergunning van 29 juni 2021 kenmerk [kenmerk] verbonden. De rechtbank begrijpt dat verweerder in het herstelbesluit het primaire besluit in die zin herroept dat zij het primaire besluit vervangt met de gewijzigde watervergunning van 29 juni 2021, kenmerk [kenmerk] . De rechtbank vindt dit wel te onduidelijk en corrigeert dit in deze uitspraak.
5.1
Eisers zijn het niet eens met de termijn van de monitoringsverplichting in de nieuwe watervergunning. Deze termijn bedraagt vijf jaar en eisers vinden dat dit tien jaar moet zijn in dit watergevoelige gebied. Verder is in de opgenomen monitoringsverplichting volgens eisers het plangebied onvoldoende nauwkeurig geduid.
5.2
Aan de nieuwe watervergunning is het volgende voorschrift verbonden:
5. De vergunninghouder moet de werking van de bergings- en infiltratievoorziening van Luchen fase 2 monitoren. De verplichting geldt tot maximaal 5 jaar nadat de laatste woningen in het plan zijn gebouwd.
5.3
De rechtbank gaat er van uit dat verweerder met het (plan)gebied “Luchen fase 2” doelt op het plangebied van het uitwerkingsplan “Luchen fase 2”. Dit gebied is in deze procedure en meerdere planologische procedures onderwerp van geschil geweest en volgens de rechtbank is voldoende duidelijk waar de gewijzigde watervergunning betrekking op heeft. Niet valt in te zien waarom een periode van vijf jaar (zeker in een tijd waarin hittegolven en extreme weeroverlast helaas steeds vaker voorkomen) te kort zou zijn om de werking van het systeem te monitoren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de tussenuitspraak is vastgesteld dat de juistheid van het SOBEK model niet ter discussie staat. Door middel van monitoring kan worden gecontroleerd of bij een kleine bui het systeem werkt zoals mag worden verwacht volgens het SOBEK model. De rechtbank ziet geen aanleiding een langere periode op te nemen. Het staat verweerder en derde-partij uiteraard vrij om na vijf jaar verder te gaan met monitoren.
6.1
Volgens eisers is met het opstellen en goedkeuren van een monitoringsplan niet voldoende geborgd wat er moet gebeuren als blijkt dat de bergingscapaciteit alsnog te laag is. Eisers stellen verder een jaarlijkse vaststelling van de hoeveelheid verhard oppervlak voor om zo te kunnen anticiperen op eventuele fluctuaties in het plangebied.
6.2
De bedoeling van monitoring is het controleren van de werking van het systeem en niet een validatie van het gehanteerde SOBEK model omdat de juistheid van het SOBEK model niet langer ter discussie staat. In rechtsoverweging 14 van de tussenuitspraak staat: “Vervolgens kan worden bepaald of bij een bepaalde hoeveelheid neerslag het waterpeil in de berging correspondeert met de hoeveelheid af te voeren hemelwater die is berekend in het SOBEK model”. Als er een hoger peil in de berging staat, dan zou moeten op basis van de berekening in het SOBEK model, dan is dit een aanwijzing dat er meer verhard oppervlakte in het gebied aanwezig is. Daarom is het niet noodzakelijk om jaarlijks de hoeveelheid verhard oppervlak in kaart te brengen zoals is gebeurd in het rapport “Functionele toetsing waterberging Luchen fase 2” van 6 februari 2020. De door eisers voorgestelde jaarlijkse vaststelling is een momentopname. De monitoring van het waterpeil kan doorlopend plaatsvinden. Een jaarlijkse vaststelling van het verhard oppervlakte is juist niet de aangewezen methode omdat tijdens een jaar de hoeveelheid verhard oppervlakte kan toenemen.
6.3
In de gewijzigde watervergunning staan de volgende voorschriften:
9. De vergunning houder moet, indien uit de monitoring blijkt dat de bergings- en infiltratievoorziening niet meer in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals gehanteerd bij de verlening van de vergunning en daardoor niet meer voorziet in de vereiste bergingscapaciteit, binnen 3 maanden een plan van aanpak opstellen voor de aanpassing van de bergings- en infiltratievoorziening. Dit plan behoeft de goedkeuring van het waterschap.
10. Binnen 6 maanden na de goedkeuring van het plan van aanpak moet de bergings- en
infiltratievoorziening zijn aangepast, zoals vastgelegd in het goedgekeurde plan van
aanpak.
6.4
Deze voorschriften bieden volgens de rechtbank een duidelijke routekaart naar een toereikende waterberging, mocht blijken dat de waterberging onvoldoende is. Omdat niet op voorhand kan worden ingeschat of en zo ja, welke gebreken in de waterberging zullen optreden en er mogelijk meerdere oplossingen denkbaar zijn, is het niet onverstandig eerst een plan van aanpak te laten opstellen.
7.1
Eisers zijn van mening dat verweerder ten onrechte heeft verzuimd hen een toereikende vergoeding voor de proceskosten in de bezwaarfase toe te kennen.
7.2
Verweerder heeft in het bestreden helemaal geen proceskosten voor beroepsmatige rechtsbijstand toegekend en ook geen vergoeding voor gemaakte deskundigenkosten omdat verweerder de daarvoor benodigde informatie niet zou hebben ontvangen. In het herstelbesluit heeft verweerder wel een vergoeding van de proceskosten toegekend en géén vergoeding van de gemaakte deskundigenkosten omdat een opgave van deze kosten, ondanks herhaald verzoek niet is verstrekt.
7.3
Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen vergoeding van proceskosten op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegekend ook al is het oorspronkelijke besluit ingetrokken. In het herstelbesluit wordt een vergoeding voor gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend. De rechtbank heeft overigens wel een nota van de deskundigenkosten ontvangen voordat het herstelbesluit is genomen. De rechtbank zal verweerder daarom in deze uitspraak veroordelen in een vergoeding van de deskundigenkosten in de bezwaarfase en de proceskosten van beroep. Eisers zijn van mening dat dit een zeer ingewikkelde zaak is en dat daarom een hogere waarde per punt proceskosten zou moeten worden toegekend. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder er meerdere malen niet in is geslaagd het juiste besluit te nemen evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het een zwaardere zaak is. Dat verweerder in het herstelbesluit een zwaarder gewicht heeft toegekend aan de zaak, is voor de rechtbank geen aanleiding om hetzelfde te doen. De rechtbank beschouwt deze zaak niet als een zwaardere zaak.
8.1
De rechtbank concludeert dat verweerder met de gewijzigde watervergunning er in is geslaagd de gebreken in het primaire besluit grotendeels te herstellen.
8.2
Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak en gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, zijn de beroepen voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De beroepen tegen het herstelbesluit zijn ook gegrond. De rechtbank vernietigt het herstelbesluit omdat hierin het lot van het primaire besluit te onduidelijk is bepaald.
9.3
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit in die zin dat dit wordt vervangen door de gewijzigde watervergunning van 29 juni 2021 [kenmerk] . De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en het vernietigde herstelbesluit.
9.4
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen afzonderlijk betaalde griffierecht vergoeden. Omdat de beroepen gegrond zijn, en de rechtbank het primaire besluit herroept krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt in de bezwaarfase en de beroepsfase. Het herstelbesluit voorziet reeds in een vergoeding voor de gemaakte kosten voor juridische bijstand in de bezwaarfase. De vergoeding voor de juridische bijstand in de beroepsfase wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,00), met een wegingsfactor 1. De bezwaar- en beroepsgronden in beide zaken zijn nagenoeg hetzelfde en de rechtbank beschouwt de zaken dus als samenhangende zaken. Daarnaast kunnen eisers aanspraak maken op een vergoeding van de gemaakte deskundigenkosten in de bezwaarfase. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing van het Besluit tarieven in strafzaken op
€ 1.032,00 (8 uur x € 129,63).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
 verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het herstelbesluit gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit en het herstelbesluit;
 herroept het primaire besluit en bepaalt dat dit wordt vervangen door de gewijzigde watervergunning van 29 juni 2021 [kenmerk] ;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en het vernietigde herstelbesluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal €362,00 aan eisers te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.902,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.