ECLI:NL:RBOBR:2021:1723

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20/1824 T en 20/1825
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake watervergunning voor afvoer hemelwater door gemeente Geldrop-Mierlo

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 16 april 2021, wordt de watervergunning van het Waterschap De Dommel voor de gemeente Geldrop-Mierlo besproken. De vergunning betreft het afvoeren van hemelwater van een toename van circa 98.800 m² verhard oppervlak. Eerder was er al een vergunning verleend voor een toename van 78.400 m², maar eisers vrezen dat de bergingscapaciteit onvoldoende is. De rechtbank behandelt de bezwaren van eisers, die stellen dat de vergunning niet in overeenstemming is met de Waterwet en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de feitelijke situatie in het plangebied. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet voldoende waarborgen biedt voor de toekomstige afwatering en dat er een monitoringsverplichting moet worden toegevoegd. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen een termijn van 12 weken. De uitspraak benadrukt het belang van een adequate waterhuishouding en de noodzaak om toekomstige ontwikkelingen in het gebied in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/1824T, SHE 20/1825

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2021 in de zaken tussen

[eisers] , wonende te [woonplaats] ,

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. I.L. van Geel),
en

het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder

(gemachtigden: M.A.J. Martens, G.A.M. van de Klok en H.C.M. Roelofs).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Geldrop-Mierlo(verder: de gemeente), vergunninghouder, (gemachtigden: C. Terlouw, R. Elemans en R. Smolders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Geldrop-Mierlo een watervergunning verleend voor het afvoeren van hemelwater afkomstig van een toename van circa 78.400 m2 verhard oppervlak. In het primaire besluit heeft verweerder tevens de watervergunning met kenmerk Z34577 van 11 januari 2016 ingetrokken.
Tegen dit besluit hebben eisers afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ontvankelijk en ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd, vergunning verleend voor het afvoeren van hemelwater afkomstig van een toename van circa 98.800 m² verhard oppervlak en aanvullende voorschriften aan deze vergunning verbonden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van [eisers] is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1824, dat van [eiser] onder zaaknummer SHE 20/1825.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op 16 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door deskundige G.W. Winters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De gemeente is vertegenwoordigd door de gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak geeft de rechtbank eerst een opsomming van de vaststaande feiten. De rechtbank geeft daarna een beschrijving van het bestreden besluit. Daarna worden de beroepsgronden behandeld. Eisers vrezen dat er te weinig bergingscapaciteit is. Zij voeren hiervoor een aantal argumenten aan. De rechtbank zal hieronder de argumenten één voor één behandelen vanaf rechtsoverweging 8. De regelgeving die wordt genoemd in de uitspraak staat (zo veel mogelijk) in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 In 2006 is ten behoeve van woningbouw in het gebied Luchen te Mierlo het moederplan bestemmingsplan “Luchen” vastgesteld. Op 19 mei 2014 is het bestemmingsplan “Luchen Weteringpark” onherroepelijk geworden. Inmiddels zijn al een groot aantal woningen in het plangebied gebouwd.
 Eisers wonen allen in de directe omgeving van het plangebied.
 Op 18 november 2015 heeft de gemeente een aanvraag om een watervergunning ingediend voor het afvoeren van hemelwater afkomstig van een toename van ongeveer 75.000 m² verhard oppervlak als gevolg van woningbouw in het plangebied op grond van het bestemmingsplan “Groot Luchen” en het uitwerkingsplan “Luchen fase 2”. Het hemelwater wordt afgevoerd naar de Hooidonksche Beek (DL90). Verweerder heeft deze vergunning verleend op 11 januari 2016. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 13 oktober 2016 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 september 2017 (SHE 16/3534 en SHE 16/3584) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 oktober 2016 vernietigd.
 De gemeente heeft op 26 maart 2018 een nieuwe aanvraag ingediend. De aanvraag heeft betrekking op het afvoeren van hemelwater. De oppervlakte van de aan te brengen verharding bedraagt 78.400 m2. Deze vergunning is verleend in het primaire besluit.
 In de bezwaarfase heeft de gemeente na het advies van de bezwaarschriftencommissie een externe deskundige (Sweco) ingeschakeld. Deze is in overleg getreden met de deskundige van eisers. Op 6 februari 2020 heeft Sweco het rapport “Functionele toetsing waterberging Luchen fase 2” (verder: de functionele analyse) vastgesteld. In dit rapport is de hoeveelheid verhard oppervlakte bijgesteld naar aanleiding van een analyse van de bebouwing in het plangebied van juli 2019. Toen was een aanzienlijk deel van de woningen al gerealiseerd. Naast een netto berging van 151 m³ in de hemelwaterafvoerleiding (HWA) is bovendien de waterberging aangelegd met een capaciteit van 4.523 m³ op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Geldrop-Mierlo (MLOO1), sectie [letter] , [nummer] , vlak bij de Hooidonksche Beek (A-watergang DL87).
 Naar aanleiding van de functionele analyse heeft de gemeente overleg gehad met verweerder. Daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Beschrijving van het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verder heeft verweerder besloten het primaire besluit gewijzigd vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet weergeeft wat verweerder daadwerkelijk heeft gedaan, namelijk dat verweerder naar aanleiding van de bezwaren van eisers het primaire besluit gedeeltelijk heeft herroepen door de voorschriften van het primaire besluit te wijzigen. Verweerder had dus eigenlijk de bezwaren van eisers gegrond moeten verklaren. Deze lezing van het bestreden besluit heeft verweerder bevestigd tijdens de zitting. Dit betekent overigens ook dat eisers aanspraak kunnen maken op een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase. Dit heeft verweerder niet onderkend.
Behandeling beroepsgronden
4.1
Eisers vinden dat verweerder in de bezwaarfase de grondslag van de oorspronkelijke aanvraag heeft verlaten door vergunning te verlenen voor het afvoeren van hemelwater van een grotere hoeveelheid verhard oppervlak dan de gemeente heeft aangevraagd.
4.2
De rechtbank heeft de gemeente en verweerder gevraagd wat er in de bezwaarfase nu eigenlijk is gebeurd. De gemeente heeft desgevraagd aangegeven dat de omvang van de verharde oppervlakte is uitgebreid naar aanleiding van de functionele analyse in overleg met verweerder. Verweerder heeft dit bevestigd. De rechtbank gaat er van uit dat de gemeente haar aanvraag tijdens de bezwaarfase heeft gewijzigd. Dit staat niet met zoveel woorden in het bestreden besluit, maar dit is wel wat er is gebeurd. Overigens was het duidelijker geweest om deze gang van zaken gewoon te vermelden in het bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit niet meer heeft vergund dan de gemeente heeft aangevraagd en dat verweerder de grondslag van de aanvraag niet heeft verlaten. Omdat sprake is van een wijziging van de aanvraag gaat eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 december 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU7608) niet op. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eisers stellen vervolgens dat de aanvraag in de bezwaarfase ingrijpend is gewijzigd. Dit is volgens eisers niet toegestaan.
5.2
Verweerder heeft de wijziging van de aanvraag beschouwd als een ondergeschikte wijziging.
5.2
Op het eerste oog is inderdaad sprake van een forse uitbreiding van de aanvraag. Het is echter de bedoeling van de gemeente geweest om een watervergunning aan te vragen voor afvoer van hemelwater van het verhard oppervlak in een bepaald gebied. Het gebied blijft hetzelfde, de hoeveelheid verhard oppervlak binnen dat gebied is alleen groter geworden naar aanleiding van de functionele analyse. Deze wijziging van de aanvraag is volgens de rechtbank niet zodanig ingrijpend dat impliciet sprake is van een nieuwe aanvraag. Volgens de rechtbank kan de wijziging van de aanvraag worden beschouwd als een ondergeschikte wijziging. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de deskundige van eisers bij de functionele analyse betrokken is geweest en dat eisers op de hoogte waren van de achtergrond van de wijziging van de aanvraag.
6.1
Het is eisers onduidelijk hoeveel de toename van verhard oppervlak bedraagt: 78.400 m², 98.800 m² of (de optelsom) 177.200 m².
6.2
De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit duidelijk is aangegeven dat het gaat om de verharde oppervlakte van het gebied Luchen fase 2 met een totale oppervlakte van 98.800 m². Deze lezing van het bestreden besluit hebben verweerder en de gemeente desgevraagd bevestigd.
7.1
Eisers vinden dat er onvoldoende naar het totaalplaatje wordt gekeken. Er had een watertoets van het complete gebied moeten worden uitgevoerd. Zij verwijten verweerder een salamitactiek te hanteren. Zij achten dit in strijd met de Waterwet.
7.2
De rechtbank heeft in de vorige uitspraak het volgende geoordeeld: “4. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in het kader van de hier aan de orde zijnde vergunning ook het overige gebied van het bestemmingsplan “Luchen” bij de beoordeling had dienen te betrekken. Verweerder dient zich te beperken tot hetgeen is aangevraagd. Deze beoordeling zal ook voor opvolgende fases moeten worden uitgevoerd. Deze beroepsgrond faalt”. Eisers voeren in deze zaak feitelijk hetzelfde aan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel dan in de vorige uitspraak.
8.1
Eisers kunnen zich niet verenigen met de grondslagen en uitgangspunten die in de functionele analyse zijn vastgelegd. Het geactualiseerde SOBEK-model is niet met eisers gedeeld.
8.2
Verweerder heeft aangegeven dat de deskundige van eisers bij de totstandkoming van de functionele analyse is betrokken. De functionele analyse bevat de gezamenlijke conclusies, dus ook de conclusie van de deskundige van eisers. Volgens verweerder handelen eisers in strijd met een goede procesorde door nu de conclusies van het rapport in twijfel te trekken.
8.3
De gemeente heeft zich bij verweerder aangesloten.
8.4
Desgevraagd heeft de deskundige van eisers aangegeven dat hij het eens is met het rapport. Hij wijst op de omstandigheid dat een deel van het gebied rechtstreeks afwatert op de Luchense Wetering en niet op de waterberging. Hierop is het SOBEK model aangepast en is een ‘knip’ aangebracht. Deze methode is volgens de deskundige van eisers niet getoetst aan de zogenoemde ‘gouden regels voor de waterberging’ (de wijze waarop de inhoud van de waterberging wordt afgestemd op de omvang van het verhard oppervlak dat afwatert via de waterberging).
8.5
De rechtbank is van oordeel dat het eisers vrij staat om in dit stadium kritiek naar voren te brengen op de functionele analyse. De deskundige van eisers is niet de gemachtigde van eisers en zijn uitlatingen binden eisers niet. Eisers kunnen dus kritiek hebben op de hoeveelheid verhard oppervlak in het gebied. Deze kritiek zal hierna worden behandeld.
8.6
De rechtbank stelt verder vast dat de bedenkingen van de deskundige van eisers ook worden genoemd in de functionele analyse. In paragraaf 2.1 van de functionele analyse wordt onderkend dat een deel van het gebied rechtstreeks afwatert op de Luchense Wetering. In paragraaf 2.4 staat aangegeven dat er in overleg met de deskundige van eisers een ‘knip’ is aangebracht in het model met het oog op een rechtstreekse afwatering van een deel van het gebied op de Luchense Wetering. Maar de rechtbank wijst er ook op dat de deskundige van eisers akkoord is gegaan met het SOBEK model, zoals is aangegeven in paragraaf 2.4 van de functionele analyse. De rechtbank gaat er van uit dat het SOBEK model is gedeeld met de deskundige van eisers. Ook dit staat in paragraaf 2.4 van de functionele analyse en is niet weersproken op zitting. De deskundige van eisers is daarmee ook akkoord gegaan met de aanpassing van het SOBEK model en dus ook met de conclusie dat er geen verschil is in de uitkomsten van het SOBEK model met ‘knip’ en zonder ‘knip’. Dat een rechtstreekse afwatering op de Luchense Wetering van invloed zal zijn op de afvoercapaciteit van de Luchense Wetering, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers hebben niet inzichtelijk gemaakt dat deze afvoercapaciteit onvoldoende zal zijn om ook het water in de berging af te voeren. Dat zal in beide gevallen (met ‘knip’ en zonder ‘knip’) moeten gebeuren. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de functionele analyse. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.1
Eisers zijn het niet eens met het uitgangspunt dat slechts 25% van het gebied verhard oppervlak betreft dat hemelwater zal afvoeren. Zij denken dat er meer verhard oppervlak is, onder andere in de achtertuinen. Zij wijzen op eerdere rapporten van Grontmij in 2016 en Aeres (in de toelichting van het bestemmingsplan “Luchen Fase II) waarin percentages van 45% en 75% van het gebied worden gehanteerd. In de ogen van eisers is dit percentage veel te laag: in de praktijk wordt een groter deel van een perceel verhard, hetgeen wordt bevestigd in het rapport ‘Functionele toetsing waterberging Luchen fase 2’. Uitgaande van alleen het extra verhard oppervlak in de tuinen komt het extra verhard oppervlak op de percelen uit op gemiddeld 44%, variërend tussen de 28% en 61%. Verweerder gaat ten onrechte uit van een verhard oppervlak van 25% aangezien de realiteit weerbarstiger is. Eisers gaan uit van een groter percentage verhard oppervlak aangezien feitelijk meer verharding op de percelen (zowel in voor- als achtertuin) wordt gerealiseerd. In de toekomst kan dit percentage hoger worden, doordat verweerder en de gemeente bewoners van woningen niet kunnen verbieden om meer te verharden of om de achtertuin te laten afwateren via de voorzijde van de woningen. De berekening van het rapport dat onderdeel is van de bestreden besluitvorming is hiermee onjuist, aangezien deze is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Voor een groter verhard oppervlak is een grotere waterberging noodzakelijk.
9.2
Verweerder hanteert als uitgangspunt: “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dit betekent dat het hemelwater zoveel mogelijk moet worden vastgehouden ter plaatse door het op te vangen in een bergings-/infiltratievoorziening voordat afvoer naar het watersysteem plaatsvindt. Als uitgangspunten voor het vaststellen van het verhard oppervlak zijn gehanteerd:
- Dakoppervlakken uit BGT (Basisregistratie grootschalige topografie);
- Bouwvlakken van de nog te realiseren woningen;
- Inritten tot aan de trottoirs;
- 25% Extra verharding (afvoerend) voor overige perceelverhardingen;
- Openbare verhardingen van wegen en trottoirs zoals ingemeten (reeds aangelegd) en ontworpen (nog te realiseren).
Verweerder is van mening dat met de functionele analyse een betrouwbaar beeld is gegeven van de werkelijke situatie.
9.3
In de vorige uitspraak heeft de rechtbank het volgende geoordeeld: ”Voor zover verweerder stelt dat er handhavend opgetreden kan worden indien er meer dan 75.000 m² verharding in het plangebied wordt gerealiseerd, overweegt de rechtbank het volgende. De oppervlakte van 75.000 m2 verharding in de berekeningen van de Grontmij lijkt slechts een uitgangspunt te zijn waarop de omvang van de benodigde waterberging is gebaseerd. Het valt echter niet op voorhand uit te sluiten dat bewoners van het gebied meer verharding aanbrengen dan het aantal vierkante meters in het uitgangspunt, zeker gelet op het rapport van Aeres milieu van 24 augustus 2015. Verweerder noch vergunninghouder hebben gemotiveerd op welke wijze in het primaire besluit dan wel in het bestemmingsplan is geborgd dat bewoners zich beperken in het verharden van hun eigendom. Dit zou betekenen dat verweerder, mocht hij willen handhaven op een aantal vierkante meters, doorlopend moet onderzoeken of door het vergunningsvrij verharden van oppervlakten, bijvoorbeeld door de aanleg van een terras in een tuin, de vergunde hoeveelheid van 75.000 m² wordt overschreden. Dat is niet realistisch. Deze beroepsgrond slaagt.”
9.4
In de functionele analyse is aangegeven dat het percentage verhard oppervlak van 25% + de dakoppervlakken is gebaseerd op een algemene aanname. Deze aanname is getoetst aan een recente luchtfoto van het gebied. Hieruit is gebleken dat gemiddeld 44% van de percelen is verhard. Uit de analyse van de luchtfoto is ook gebleken dat alleen de voortuinen afwateren op de hemelwaterafvoer en dat de achtertuinen het hemelwater ter plekke verwerken (dus niet afvoeren).
9.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op basis van de functionele analyse, uit mocht gaan van een percentage van 25% verhard oppervlak binnen het gebied dat afwatert op de hemelwaterafvoer. De rechtbank benadrukt echter dat dit een momentopname is, op basis van een luchtfoto. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder en de gemeente niet kunnen uitsluiten dat achtertuinen toch afwateren op de hemelwaterafvoer of dat er meer verharding aan de voorzijde van woningen wordt aangelegd in de toekomst. Verweerder noch de gemeente kunnen de eigenaren van percelen binnen het gebied verbieden om voortuinen verder te verharden of achtertuinen aan te sluiten op de hemelwaterafvoer. Bovendien is in het bestreden besluit de hoeveelheid verhard oppervlak bepaald op 98.800 m². De functionele analyse is daarom onvoldoende om in de toekomst op voorhand uit te sluiten dat meer verhard oppervlak zal afwateren op de hemelwaterafvoer en dus dat de berekende bergingscapaciteit te laag zal zijn. Verweerder heeft dit onvoldoende onderkend. Deze beroepsgrond slaagt.
10.1
Volgens eisers is te weinig rekening gehouden met de feitelijke situatie in het plangebied en wordt ten onrechte uitgegaan van een T=100-situatie (de aanname van een zeer zware regenbui één keer per honderd jaar). Hevige regenval heeft de afgelopen twee jaar al gezorgd voor vier excessen in regenwaterval. Om die reden is het onmogelijk en ook onjuist uit te gaan van de T=100-situatie, nu niet eens in de 100 jaar, maar wel vier keer de afgelopen twee jaar excessen wat betreft regenval zijn voorgekomen.
10.2
Verweerder hanteert in het bestreden besluit het beleidsuitgangspunt dat per hectare verhard oppervlak een waterberging nodig is van 600 m3 . In het SOBEK model is berekend wat de afvoer vanuit de waterberging en de bijdrage aan afvoer uit de sloot langs Luchen voor effect hebben op het peil in de Luchense Wetering. De berekende waterpeilen in de waterberging zijn weergegeven in figuur 4.2. Te zien is dat het waterpeil in de piek van de T=100-situatie een waterpeil bereikt van NAP +19,09 m. Dit komt overeen met een waterdiepte van 0,89 m. Dit peil is vrijwel gelijk aan de maaiveldhoogte bij de woningen oostelijk van de weg Luchen. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de waterberging. De noodoverlaat om water af te voeren bij situaties groter dan een T=100, is met 14 centimeter verhoogd om de benodigde waterberging te halen. Daarnaast zal de wal om de waterberging ook moeten worden opgehoogd om ervoor te zorgen dat het water niet over het land de waterberging uit kan naar de Luchense Wetering. Na deze aanpassingen zal volgens verweerder geen wateroverlast vanuit de waterberging in het plangebied optreden.
10.3
Een T=100-situatie is een situatie die eens per 100 jaar voorkomt. Deze toetsing is door Sweco afgeleid van het NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water) waarin de normen voor watersystemen en dus ook waterbergingen zijn opgenomen. Voor stedelijk gebied is de norm dat inundatie vanuit het oppervlaktewater eens per 100 jaar mag voorkomen. Watersystemen moeten worden gedimensioneerd op gebeurtenissen met minimaal deze herhalingstijd.
10.4
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond van eisers aldus dat zij twee uitgangspunten ter discussie stellen: de benodigde inhoud van de waterberging per hectare verhard oppervlak en het uitgangspunt dat slecht één keer per 100 jaar wateroverlast kan voorkomen. Eisers hebben in de vorige zaak nog gesteld dat een norm van 600 m³ per hectare verhard oppervlak moest worden gehanteerd. Zij hebben niet onderbouwd waarom dit beleidsuitgangspunt nu ineens onjuist is. De enkele omstandigheid dat wateroverlast is opgetreden in de afgelopen jaren is daarvoor onvoldoende. Toen was het bestreden besluit nog niet genomen en was de berging mogelijk te klein. De rechtbank ziet in deze omstandigheid evenmin aanleiding voor het oordeel dat de T=100 norm in het NBW onjuist is. Mocht in de toekomst deze norm moeten worden aangepast, bijvoorbeeld vanwege een klimaatverandering, dan kan dat aanleiding zijn om de vergunning te wijzigen. Nu is het echter te vroeg voor het oordeel dat verweerder om deze reden het bestreden besluit niet had kunnen nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11.1
Eisers zijn van mening dat de inhoud van de berging ontoereikend is. Zij hebben grote twijfels of deze berging toereikend is om de afwatering te ondervangen in het gebied.
11.2
In het bestreden besluit is in voorschrift 1 bepaald dat de bergingsvoorziening zodanig moet worden ingericht dat deze minimaal de berekende waterlast afkomstig van een toename van 98.800 m² verhard oppervlak tussen de bodem en de noodoverloop kan bergen.
11.3
De rechtbank ziet in de vrees van eisers geen aanleiding voor het oordeel dat de berging ontoereikend is. Mocht dit het geval zijn, dan kan verweerder de gemeente verplichten om de berging aan te passen. Dit is een kwestie van handhaving.
12.1
Eisers stellen dat in de nieuwe watervergunning niets wordt vermeld over het niveau van de leegloopvoorziening van de waterberging richting de waterloop. Na een hevige bui blijft er steeds vaker water staan in de waterberging. Het is eisers onduidelijk waarom er geen leegloopvoorziening is opgenomen in de nieuwe watervergunning.
12.2
In voorschrift 3 bij het bestreden besluit heeft verweerder verplicht gesteld dat een leegloopvoorziening wordt aangebracht op 17,70 m NAP.
12.3
In de berging is een leegloopvoorziening aangebracht. Deze ligt enkele centimeters boven de bodem van de berging om te voorkomen dat vuil op de bodem van de berging wordt meegevoerd en de leegloopvoorziening verstopt.
12.4
De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit voldoende is geborgd dat een afdoende leegloopvoorziening wordt aangebracht. Als het peil van de voorziening te hoog is, kan verweerder handhavend optreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. De rechtbank concludeert dat in het bestreden besluit met de daarbij behorende voorschriften voldoende is onderbouwd dat de berging toereikend is om het hemelwater afkomstig van 98.800 m² verhard oppervlak te bergen en wateroverlast op de percelen van eisers te voorkomen. In het bestreden besluit wordt echter onvoldoende geborgd dat bij een mogelijke uitbreiding van het afwaterend verhard oppervlak in het gebied, de berging nog steeds toereikend is. Zoals in de vorige uitspraak ook is aangegeven, is dit niet een kwestie van handhaving. Handhaving is pas aan de orde als sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. En een dergelijk concreet voorschrift ontbreekt. Wel zou de waterlast kunnen worden gezien als een gevolg van enige betekenis waardoor men belanghebbende is bij een handhavingsverzoek. In zoverre is het bestreden besluit genomen in strijd met de doelstellingen van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet.
14. De rechtbank is echter ook van oordeel dat dit gebrek kan worden hersteld. Het is mogelijk om het waterpeil in de berging door een peilbuis te monitoren. Vervolgens kan worden bepaald of bij een bepaalde hoeveelheid neerslag het waterpeil in de berging correspondeert met de hoeveelheid af te voeren hemelwater die is berekend in het SOBEK model. Als dit niet het geval is, dan is het een indicatie dat er meer verhard oppervlak in het gebied hemelwater afvoert. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de juistheid van het SOBEK model niet langer ter discussie staat. Als er meer verhard oppervlak is, dan is het aan verweerder om te beslissen of de vergunning moet worden aangepast (bijvoorbeeld door een grotere waterberging verplicht te stellen.). De rechtbank is daarom van oordeel dat een monitoringsverplichting onontbeerlijk is in het bestreden besluit. Verder zal moeten worden aangegeven welke stappen moeten worden ondernomen, als blijkt dat de bergingscapaciteit onvoldoende is.
15.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder een monitoringsverplichting verbinden aan het bestreden besluit en een plan van aanpak als blijkt dat de bergingscapaciteit onvoldoende is. Verder zal verweerder in het herstelbesluit nog een besluit moeten nemen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, mededelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 april 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
BIJLAGE

Waterwet

Artikel 2.1
1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a.
voorkomingen waar nodig beperking van
overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.
Artikel 6.11
1. De in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden kunnen ten aanzien van handelingen als bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, mede worden toegepast ter bescherming van andere belangen dan waarin artikel 2.1 voorziet, voor zover daarin niet bij of krachtens andere wet is voorzien.
2. De in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden kunnen ten aanzien van handelingen als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, mede worden toegepast ter bescherming van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.
Artikel 6.21
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.

Keur Waterschap de Dommel 2015

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
d. bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;
aa. oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
Artikel 1.4 Algemene regels, nadere regels, keurkaarten, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften
1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3,
algemeneregels
stellen, die mede een
vrijstelling kunnen inhouden:
- van een gebodsbepaling, of
-
vaneen
vergunningplicht, of
voor bepaalde handelingen.
2. (..).
3. Bij regeling krachtens het eerste lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen vergunning is vereist, kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem, voor zover de algemene regels hier ruimte toe bieden.
5. Het bestuur is bevoegd keurkaarten vast te stellen waarop de begrenzing van een of meerdere, bij die keurkaarten te omschrijven, gebieden is vastgelegd.
Artikel 3.1 Vergunning oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones, ondersteunende kunstwerken en profiel van vrije ruimte
1. Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.
2. Het is verboden zonder vergunning een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen.
3. Het is verboden
zonder vergunningin het
profielvan
vrijeruimte
werkente plaatsen, te wijzigen of te behouden.
Artikel 3.6 Verbod afvoer door verhard oppervlak
Het is
verboden zonder vergunningneerslag door toename van
verhard oppervlakof door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

Algemene regels Waterschap De Dommel

14. Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en nabij oppervlaktewaterlichamen

1.Criteria
Vrijstellingwordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur voor het
aanleggen, verwijderen of behouden van
lozingsconstructiesen onttrekkingswerken in en nabij a- en b-wateren.
2. Voorschriften
1. Werken in a-wateren als bedoeld in de criteria , moeten zodanig worden aangebracht, dat het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt en geen aantasting van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt.
2. Werken als bedoeld in de criteria, mogen het doorstroomprofiel niet belemmeren.
3. Onverminderd de onderhoudsplichten verwijdert de eigenaar/gebruiker van de lozingsconstructies in a-wateren, binnen een straal van 0,5 meter rondom het werk in het talud, al het voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en afval.
3. Mededeling
Degene die een lozingsconstructies en onttrekkingswerken aanlegt als bedoeld in artikel 1 in
a-wateren deelt dit tenminste 5 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden mee aan het bestuur.
4. Toelichting
Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en langs oppervlaktewaterlichamen kunnen belemmerend werken voor onderhoud. Met deze algemene regel wordt een uniforme regeling geboden voor dergelijke werken. Deze moeten zodanig worden aangebracht dat hierdoor het onderhoud aan het betreffende oppervlaktewaterlichaam niet belemmerd wordt of handelingen leiden tot schade aan taluds en/of waterbodem.

15. Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak

1.Criteria
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:
a. de waterparagraaf van het bestemmingsplan na 1 januari 2019 de schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de in de waterparagraaf genoemde maatregelen zijn uitgevoerd, of;
Als niet wordt voldaan aan het gestelde onder lid a dan geldt de in de aanhef genoemde vrijstelling voor zover:
b. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
c. De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
d. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
e. De toename van verhard oppervlak groter dan 2.000 m² tot en met 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel:
benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
De voorziening voldoet aan de volgende eisen:
i. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
ii. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
iii. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
Tweede partiële herziening Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater(iwtr. 01-01-2019):
1.Inleiding
(..) Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (
beleids-)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt of sprake is van afkoppelen.
2.3.
Grenswaarde 10.000 m²
Nieuw verhard oppervlak
Wanneer er sprake is van een plan met een toename van verhard oppervlak groter dan 10.000 m² komt men in het vergunningentraject terecht en wordt er samen met initiatiefnemer en de gemeente bekeken hoe er compensatie kan plaatsvinden.
3. Toelichting op de Algemene regel
3.1.
De rekenregel
Met behulp van een eenvoudige rekenregel uit de
Algemene regel(
Artikel 15 Afvoer hemelwater door verhard oppervlak), behorend bij de keuren van de drie Brabantse waterschappen, kan de vereiste compensatie voor een specifieke locatie berekend worden in gevallen wanneer schriftelijke instemming van het waterschap op de waterparagraaf ontbreekt. Deze rekenregel geldt voor een toename van het verhard oppervlak tussen 2.000 m² en maximaal 10.000 m². Voor grotere plannen geldt de Beleidsregel (
Beleidsregel 13 Afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak). Voor plannen van maximaal 2.000 m², groene daken en afkoppelplannen van maximaal 10.000 m² geldt een vrijstelling voor de realisatie van de compensatie.
3.2.
Factor 0,06 m
De factor 0,06 m vertegenwoordigt een waterschijf van 60 mm (600 m3/ha) die het verschil aangeeft tussen de hoeveelheid neerslag en enkele verliesposten op het maaiveld. Het geeft dus de hoeveelheid water weer die onder maatgevende omstandigheden daadwerkelijk op het watersysteem terecht zou komen als er geen voorziening wordt aangelegd.
- T100-afvoer is 2,0 maal de maatgevende afvoer.
3.4.
Afvoerconstructie 4 cm
De afvoerconstructie moet ervoor zorgen dat de voorziening voldoende wordt benut, weer tijdig beschikbaar komt en dat versnelde afvoer wordt voorkomen. De diameter van 4 cm is op basis van ervaring gekozen als de praktische ondergrens voor een afvoerconstructie. Bij een kleinere diameter is de kans op verstopping te groot. Bij een grotere diameter wordt bij een toename van verhard oppervlak tot en met 10.000 m² onvoldoende invulling gegeven aan het beperken van de afvoer. De diameter van 4 cm komt globaal overeen met een gemiddelde afvoer van 2 l/s.
De Beleidsregel wordt toegepast indien wordt afgeweken van de criteria in de Algemene regel.. De Beleidsregel is van toepassing in die gevallen waarin een vergunning vereist is. Voor het bepalen van de vergunningsvoorschriften en het uiteindelijk kunnen verkrijgen van een vergunning is een waterhuishoudkundig plan nodig. De inhoud van het plan, de inpassing in het waterhuishoudkundige systeem en de toe te passen methoden dienen in overleg met het waterschap te worden vastgesteld.
Voor deze plannen is het uitgangspunt dat de veranderingen van waterstanden, afvoeren en grondwaterstanden in principe geen nadelige gevolgen mogen hebben in de omgeving van het plan. Ook moet het bepalen van de omvang van het verharde oppervlak, de uitwerking van het ontwerp en de werking van de compensatie worden beschreven. In het geval van het toenemen van verhard oppervlak kan bij het dimensioneren van de compensatie 60 mm per toename verhard oppervlak als vertrekpunt voor de maximale compensatieplicht worden gehanteerd.
13. Beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak
13.1
Kader
13.1.1
Keur
Op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, versneld tot afvoer naar het oppervlaktewater te laten komen.
In deze beleidsregel wordt uitleg gegeven over hoe het waterschap omgaat met hemelwaterlozingen bij een toename van verhard oppervlak en afgekoppeld verhard oppervlak. Dergelijke ontwikkelingen kunnen er voor zorgen dat het ontvangende watersysteem een extra hoeveelheid water (in een korter tijdsbestek) krijgt te verwerken. Dit kan vaker tot wateroverlast leiden waardoor het waterschap eisen stelt aan dergelijke ontwikkelingen om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de inpassing van ontwikkelingen in het bestaande watersysteem moet daarom worden uitgegaan van de volgende principes:
-‘voorkomen van afwentelen’: oplossingen op de ene plaats mogen niet leiden tot problemen elders;
-‘stroomgebiedbenadering’: kijk niet alleen naar het lokale watersysteem maar beschouw het gehele (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling plaatsvindt;
-‘trits’ vasthouden-bergen-afvoeren: zoveel mogelijk water vasthouden, vervolgens water bergen en tenslotte pas water afvoeren.
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van afwentelen van hemelwaterlozingen begint bij de grondeigenaar c.q. degene die verhard oppervlak aanlegt. De initiatiefnemer dient het hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel te houden. Pas als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan hij in overleg met gemeente en waterschap een oplossing zoeken. De gemeente stelt vanuit haar hemelwaterzorgplicht eisen aan de verwerking van hemelwater. Met deze Beleidsregel doet het waterschap dat ook.
13.1.2
Begripsbepaling (..).
13.1.3
Toepassingsgebied
Deze
beleidsregel geldtvoor de
afvoervan
hemelwaterafkomstig van toename en/of
afgekoppeld verhard oppervlaknaar
oppervlaktewateren er
nietwordt
voldaanaan de criteria uit de
Algemene Regel “15.Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak (artikel 15)”.
13.2
Doel van de beleidsregel
Het doel van deze beleidsregel is om de mogelijk versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak of afkoppelen van verhard oppervlak op een optimale wijze in te passen in het bestaande watersysteem waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt.
13.4
Toetsingscriteria
13.4.1Waterhuishoudkundig (model)onderzoek
Het waterhuishoudkundig onderzoek voldoet aan de richtlijnen die zijn opgenomen in “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”. De uitkomst van het onderzoek moet onderdeel uit maken van de vergunningaanvraag.
13.4.2
Bepalen omvang compensatie
De compensatieplicht is 600 m3 per hectare toename verhard oppervlak, tenzij uit het waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is. De benodigde capaciteit ligt tussen de kruinhoogte van de noodoverloopconstructie en de bodem van de voorziening. Indien de bodem van de voorziening lager ligt dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), dan geldt de GHG als ondergrens. Een vloeistofdichte berging mag wel (deels) onder de GHG liggen.
13.4.3
Voorzieningen
Afvoer
De afvoer uit een voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van een kleinere opvangcapaciteit omdat infiltratie in de voorziening plaatsvindt, moet de voorziening binnen 5 dagen waarbinnen maximaal 2 mm hemelwater per etmaal is gevallen, leeggelopen zijn.
Noodoverloopconstructie
Er moet een noodoverloopconstructie op de voorziening aanwezig zijn. Deze moet worden aangelegd conform de Algemene regel voor lozingsconstructies.
13.4.4
Versnelde afvoer
De uitgangspunten van hydrologisch neutraal ontwikkelen moeten altijd gevolgd worden. Afwijken van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen is mogelijk wanneer:
a. met de versnelde afvoer een verdrogingsknelpunt wordt opgelost of verminderd;
b. met de versnelde afvoer een waterkwaliteitsprobleem wordt opgelost of een ecologische doelstelling wordt gerealiseerd (bijvoorbeeld door doorstroming te creëren);
c. de versnelde afvoer van verhard oppervlak deel uitmaakt van een gebiedsgerichte ontwikkeling waarbij binnen een groter gebied hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld;
d. de versnelde afvoer het gevolg is van afkoppelen van verhard oppervlak;
e. er sprake is van buitendijkse ontwikkelingen;
f. er sprake is van een langlopende ruimtelijke ontwikkeling waarbij er een onevenredige eis ontstaat door vast te houden aan de uitgangspunten.
Voorwaarden hierbij zijn:
a. de versnelde afvoer leidt niet tot overschrijding van normen voor wateroverlast (ook in benedenstroomse gebieden) zoals vastgelegd in de Verordening water van provincie Noord-Brabant;
b. de versnelde afvoer leidt niet tot aanvullende kosten voor inrichting, beheer of onderhoud voor derden of het waterschap.

14.A. Beleidsregel profiel van vrije ruimte bij oppervlaktewaterlichamen

14A.1 Kader
14A.1.1 Keur
Op grond van artikel 3.1, derde lid van de Keur is het verboden zonder vergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.
14A.1.2 Begripsbepaling
Profiel van vrije ruimte oppervlaktewaterlichamen: de ruimte zoals vastgelegd in de legger ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen, zoals ecologische verbindingszones, beekherstel en meandering.
14A.1.3 Toepassingsgebied
Deze beleidsregel is van toepassing op nieuw aan te leggen of te vervangen werken die niet eenvoudig ongedaan te maken zijn in het profiel van vrije ruimte oppervlaktewaterlichamen, aangegeven in de legger oppervlaktewateren.
14A.2 Doel van de beleidsregel
De waterschappen hebben de mogelijkheid om in de legger een ‘profiel van vrije ruimte’ bij oppervlaktewateren op te nemen, als reservering voor toekomstige verbetering of uitbreiding van het waterstaatswerk. Het profiel van vrije ruimte is bedoeld om ruimte vrij te houden voor toekomstige ontwikkeling van de watergang, zoals de aanleg van ecologische verbindingszones, beekherstel en meandering.
Het doel van het verbod is het voorkomen van ingrepen die de uit te voeren verbeteringen belemmeren of onmogelijk maken. Dit profiel van vrije ruimte staat los van de beschermingszone.