Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De zaak in het kort
2.procedure
- het incidenteel vonnis van 23 september 2020 (beroep op onbevoegdheid),
- het incidenteel vonnis van 2 december 2020 (verzoek om aanhouding),
- de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis,
- de conclusie van antwoord, tevens antwoordakte wijziging van eis,
- de akte van [eiser] van 12 juli 2021 met aanvullende producties,
- de akte van F1 van 3 augustus 2021 met aanvullende producties,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 augustus 2021, met daaraan gehecht de pleitnota’s van de advocaten.
3.De feiten
- 27 september 2019 € 50.000,-
- 21 oktober 2019 € 4.000,- + € 20.000,- + € 20.000,- + € 6.000,-
- 22 oktober 2019 € 4.000,- + € 45.000,-
- 23 oktober 2019 € 30.000,- + € 40.000,-
- 24 oktober 2019 € 15.000,-
- 15 november 2019 € 1.500,-
- 26 november 2019 € 10.000,-
- 9 december 2019 € 15.000,-
4.De vorderingen
5.De beoordeling
De schuldeiser is aansprakelijk voor iedere schade die de schuldenaar door het bevel tot conservatoir beslag lijdt en die te wijten is aan de schuldeiser. De bewijslast rust op de schuldenaar.
uitvaardigenvan het bevel tot conservatoir beslag. De rechtbank ziet aanleiding het artikel ook toe te passen op het verzoek van [eiser] tot het ontheffen van de zekerheidstelling en dus aan de hand van de maatstaven van de EAPO-Vo te beoordelen of de zekerheidsstelling op dit moment in de procedure nog moet worden gehandhaafd. De rechtbank acht het gerechtvaardigd om rekening te houden met gewijzigde omstandigheden, in dit geval: het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak door [eiser] . De rechtbank zal niet het eerste lid toepassen maar het tweede lid, dat is geschreven voor het geval dat er al wel een rechterlijke uitspraak ligt. Met dit vonnis beschikt [eiser] immers over een (toewijzende) rechterlijke beslissing. Het tweede lid bepaalt dat de rechtbank zekerheidstelling kan verlangen als zij dat noodzakelijk en passend acht, terwijl volgens het eerste lid, in het geval er nog geen rechterlijke uitspraak ligt, zekerheid gesteld
moetworden, tenzij de rechtbank dat in het licht van de omstandigheden niet passend acht. Zodra er een rechterlijke uitspraak ligt is het uitgangspunt dus dat geen zekerheid hoeft te worden gesteld.
7.473,00(3,0 punten × tarief € 2.491,00)