ECLI:NL:RBMNE:2021:2392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
C/16/516354 / KG ZA 21-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake voorlopige voorzieningen in CFD-zaak met internationale dimensies

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een voorlopige voorziening gevorderd tegen de vennootschap F1 MARKETS LIMITED, gevestigd in Cyprus. De eisers stellen dat F1 onrechtmatig heeft gehandeld door een tegenprocedure te starten in Cyprus, terwijl de Nederlandse rechtbank zich bevoegd heeft verklaard. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de eisers als consumenten moeten worden aangemerkt en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De eisers vorderen onder andere een verbod op de tenuitvoerlegging van een Cypriotisch vonnis in Nederland en een verbod voor F1 om een nieuwe procedure in Cyprus te starten. De rechtbank heeft overwogen dat het verbod op de nieuwe procedure niet toewijsbaar is, maar dat het verbod op de tenuitvoerlegging van een Cypriotisch vonnis wel toewijsbaar is, gezien de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen. De rechtbank heeft F1 veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100.000 bij overtreding van het verbod. De proceskosten zijn aan de zijde van de eisers begroot op € 563,00. De zaak is geschikt verklaard voor repliek en dupliek, en de rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/516354 / KG ZA 21-56
Vonnis in incident van 2 juni 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
F1 MARKETS LIMITED,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mr. E.N. Nordmann en mr. M. Groen te Amsterdam.
Eisers in het incident zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] genoemd worden en samen [eiser sub 1] c.s. Verweerster in het incident zal F1 genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 20 januari 2021,
  • de incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv met producties 8 tot en met 13,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

Inleiding

2.1.
De rechtbank zal ter inleiding kort het verloop van de zaak tot nu toe weergeven.
2.2.
[eiser sub 1] c.s. is een procedure gestart tegen F1 en vordert dat de rechtbank:
I voor recht verklaart dat de tussen partijen gesloten beleggingsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, althans deze overeenkomst ex artikel 6:139j lid 3 BW vernietigt, althans voor recht verklaart dat F1 onrechtmatig heeft gehandeld, zodat zij gehouden is de betaalde bedragen terug te betalen, althans de geleden schade te vergoeden,
II F1 veroordeelt om € 60.250,00 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente,
III F1 veroordeelt in de proceskosten en de nakosten,
IV een gewaarmerkte Europese Executoriale Titel (EET) afgeeft.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat F1 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat zij oneerlijke handelspraktijken (misleidend en agressief) jegens hem als consument heeft verricht. [eiser sub 1] c.s. heeft de beleggingsovereenkomst daarom vernietigd. Zekerheidshalve vraagt [eiser sub 1] c.s. die overeenkomst zo nodig alsnog te vernietigen. [eiser sub 1] c.s. vordert vergoeding van zijn inleg, die door het onrechtmatige handelen van F1 verloren is gegaan, althans onverschuldigd is betaald.
2.4.
F1 heeft eerst een bevoegdheidsincident opgeworpen. Bij vonnis in incident van
7 oktober 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van F1 afgewezen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat vooralsnog voldoende is komen vast te staan dat [eiser sub 1] c.s. in het kader van de met F1 gesloten overeenkomst is aan te merken als consument in de zin van artikel 17 Brussel Ibis-Vo [1] , dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 18 lid 1 Brussel Ibis-Vo bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en dat de overeengekomen forumkeuze voor de rechter te Limassol, Cyprus, waar F1 zich op beroept, niet geldig is op grond van artikel 19 Brussel Ibis-Vo.
2.5.
F1 heeft bij conclusie van antwoord vervolgens verzocht om aanhouding van de procedure ex artikel 31 lid 2 Brussel Ibis-Vo totdat de rechter te Limassol, Cyprus, heeft beslist over de bevoegdheid in een door F1 bij die rechtbank geïnitieerde procedure tegen [eiser sub 1] c.s. over dezelfde kwestie als in deze zaak. Bij vonnis in incident van
20 januari 2021 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat een gerecht in beginsel de uitspraak dient aan te houden wanneer een zaak over dezelfde kwestie aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht dat exclusief bevoegd is op grond van een tussen partijen geldend forumkeuzebeding, maar dat daarop in lid 4 een uitzondering is gemaakt voor de situatie die zich hier voordoet, waarin een consument de eiser is en de overeengekomen forumkeuze niet geldig is op grond van artikel 19 Brussel Ibis-Vo.
2.6.
[eiser sub 1] c.s. vordert nu, in dit incident, dat de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
1. F1 verbiedt een door de Cypriotische rechter te geven beslissing ten laste van [eiser sub 1] c.s. in Nederland te doen betekenen of executeren dan wel ingevolge die beslissing verschuldigde bedragen te verrekenen met enig bedrag dat F1 aan [eiser sub 1] c.s. verschuldigd mocht zijn op grond van een in de hoofdzaak nog te wijzen vonnis,
2 F1 verbiedt om in vervolg op de lopende zaak een nieuwe tegenprocedure bij de rechter te Limassol, Cyprus, te starten,
3 dan wel, subsidiair, andere voorzieningen treft ter bewaking van de exclusiviteit en integriteit van de bevoegdheidsregels van de artikelen 17-19 Brussel Ibis-Vo,
4 aan een en ander een eenmalige dwangsom verbindt van € 250.000,00 bij overtreding van het verbod,
5 F1 veroordeelt in de kosten van het incident, te begroten op € 1.750,00.
2.7.
[eiser sub 1] c.s. heeft - samengevat - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. [eiser sub 1] c.s. stelt dat F1, nadat deze rechtbank zich bevoegd heeft verklaard, een tegenprocedure is gestart voor de Cypriotische rechter met de kennelijke bedoeling om de discussie over door de rechtbank genomen beslissingen te heropenen en met declaratoire uitspraken het in de hoofdzaak te wijzen vonnis te frustreren. Dit handelen is onrechtmatig en levert misbruik van recht op zowel naar Nederlands als naar Unierecht. De exclusieve bevoegdheidsregeling van de artikelen 17-19 Brussel Ibis-Vo, die strekt tot bescherming van consumenten, wordt aangetast als zij zich moeten verweren tegen chicaneuze procedures bij onbevoegde rechters en zo op hoge kosten worden gejaagd. [eiser sub 1] c.s. stelt spoedeisend belang te hebben bij de gevorderde voorzieningen om (de gevolgen van) de tegenprocedure(s) te blokkeren. Volgens [eiser sub 1] c.s. is er, gezien de proceshouding van F1, reden om haar in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten in dit incident te veroordelen.
2.8.
F1 voert hiertegen verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.
Toetsingskader artikel 223 Rv
2.9.
Voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening gelden als minimumvereisten: a) dat de bodemprocedure loopt, b) dat de incidentele vordering samenhangt met de hoofdvordering en c) dat er voldoende (dringend) belang bestaat bij de incidentele vordering, in die zin dat van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Als daaraan is voldaan, komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vraag of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
Uitwerking
2.10.
F1 vordert in de lopende procedure voor de Cypriotische rechter, naar de rechtbank begrijpt, kort gezegd:
a veroordeling van [eiseres sub 2] tot betaling van € 35.000,00 ter vergoeding van door F1 gemaakte kosten in verband met (onder meer) het gevoerde bevoegdheidsincident,
b een verklaring voor recht dat de beëindiging door [eiseres sub 2] van de tussen haar en F1 gesloten overeenkomst niet rechtsgeldig is,
c een verklaring voor recht dat het in de overeenkomst tussen [eiseres sub 2] en F1 opgenomen forumkeuzebeding nog rechtsgeldig is en dat de Cypriotische rechter exclusief bevoegd is om kennis te nemen van geschillen die voortvloeien uit die overeenkomst,
e veroordeling van [eiseres sub 2] tot betaling van algemene vergoedingen en kosten vermeerderd met btw.
2.11.
F1 heeft deze vorderingen alleen tegen [eiseres sub 2] ingesteld. F1 heeft zowel in de hoofdzaak als in dit incident als verweer aangevoerd dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [eiseres sub 2] en dat [eiser sub 1] daarbij geen partij is, zodat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Nu F1 geen procedure is gestart tegen [eiser sub 1] voor de Cypriotische rechter en het gelet op het door F1 ingenomen standpunt op dit moment ook niet te verwachten valt dat zij dat zal doen, zijn de door [eiser sub 1] gevorderde voorlopige voorzieningen prematuur. De rechtbank zal de incidentele vorderingen van [eiser sub 1] al om die reden afwijzen. De rechtbank zal hierna beoordelen of de incidentele vorderingen van [eiseres sub 2] toewijsbaar zijn.
Verbod op nieuwe procedures voor Cypriotische rechter toewijsbaar?
2.12.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat het Executieverdrag een limitatieve opsomming bevat van de gevallen waarin een rechter van een lidstaat de bevoegdheid van een rechter van een andere lidstaat mag toetsen. Die gevallen zijn beperkt tot de fase van erkenning of tenuitvoerlegging en hebben alleen betrekking op bepaalde bijzondere of exclusieve bevoegdheidsregels die van dwingende aard zijn of de openbare orde betreffen. Buiten die gevallen staat het Executieverdrag die toetsing niet toe (ECLI:EU:C:1991:279, Overseas Union Insurance e.a.). Verder volgt daaruit dat een rechter van een lidstaat in een bij hem aanhangige procedure aan een partij geen verbod kan opleggen om een rechtsvordering in te stellen of voort te zetten bij een rechter van een andere lidstaat, zelfs niet als die partij te kwader trouw handelt. Wanneer zo’n bevel (anti-suit injunction) zou worden gegeven, zou die rechter de bevoegdheid om over zijn eigen rechtsmacht te beslissen worden ontnomen. Die inmenging in de rechtsmacht van de buitenlandse rechter is onverenigbaar met het stelsel van het Executieverdrag / de Brussel I-Vo, ook als het verbod wordt opgelegd om misbruik te voorkomen (ECLI:EU:C:2003:657 Gasser, ECLI:EU:C:2004:228 Turner en ECLI:EU:C:2009:69 West Tankers). Aangenomen wordt dat deze lijn ook geldt onder de opvolgende Brussel Ibis-Vo. Gelet hierop is het onder 2 gevorderde verbod op het starten van een nieuwe tegenprocedure bij de rechter te Limassol, Cyprus, niet toewijsbaar.
Verbod op tenuitvoerlegging van Cypriotisch beslissing toewijsbaar?
2.13.
In hoofdstuk III van Brussel Ibis-Vo is de erkenning en tenuitvoerlegging van uit andere lidstaten afkomstige rechterlijke beslissingen geregeld. Uit artikel 39 Brussel Ibis-Vo volgt dat een beslissing die in de lidstaat van herkomst uitvoerbaar is, ook in een andere lidstaat rechtstreeks ten uitvoer kan worden gelegd via de met de tenuitvoerlegging belaste autoriteit (in Nederland: de deurwaarder). Om dit tegen te gaan, kan bij de bevoegde rechter (in Nederland: de voorzieningenrechter van de rechtbank ex artikel 438 Rv) een verzoek tot weigering van de tenuitvoerlegging worden gedaan (artikel 46 Brussel Ibis-Vo). Daarbij kan ook worden verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 44 Brussel Ibis-Vo). De in artikel 45 lid 1 Brussel Ibis-Vo opgenomen weigeringsgronden zijn, kort gezegd:
a. kennelijke strijdigheid met de openbare orde van de aangezochte lidstaat,
b. ontijdige of onjuiste betekening van het inleidende stuk aan de verweerder,
c. onverenigbaarheid met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing,
d. onverenigbaarheid met een eerdere beslissing die in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits de eerdere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat,
e. strijdigheid met afdeling 3, 4 of 5 van hoofdstuk II, indien de verweerder in de zaak is opgetreden als polishouder, verzekerde, begunstigde van een verzekeringsovereenkomst, benadeelde partij, consument of werknemer of met afdeling 6 van hoofdstuk II.
Deze gronden zijn exclusief en limitatief en dienen volgens het HvJEU strikt te worden uitgelegd. Bij de toetsing aan de in onder e. genoemde bevoegdheidsregels is de rechter gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen (lid 2). De bevoegdheid van het gerecht van herkomst mag verder niet worden getoetst en de bevoegdheidsregels betreffen ook niet de openbare orde als bedoeld onder a. (lid 3).
2.14.
Het uitgangspunt is dus dat F1 een in de Cypriotische procedure verkregen beslissing in Nederland ten uitvoer mag leggen. [eiseres sub 2] kan daar slechts tegen opkomen door een executiegeschil te starten en een beroep te doen op een van de weigeringsgronden voor tenuitvoerlegging van artikel 45 Brussel Ibis-Vo. Daarbij zal het in dat geval naar verwachting gaan om de door [eiseres sub 2] te stellen onverenigbaarheid van het vonnis van de Cypriotische rechter met een door de Nederlandse rechter (de rechter van de aangezochte lidstaat) gewezen vonnis als bedoeld in lid 1 sub c van artikel 45 Brussel Ibis-Vo.
2.15.
Een dergelijk executiegeschil zal [eiseres sub 2] echter niet baten wanneer er op het moment dat F1 het Cypriotische vonnis in Nederland zal willen executeren, nog geen Nederlands vonnis is gewezen in de betreffende kwestie. F1 heeft [eiseres sub 2] , nadat zij het Nederlandse geding is gestart en daar (in een incidenteel vonnis) heeft doen vaststellen dat zij als consument heeft te gelden, ter zake van hetzelfde geschil (de vraag naar de consumentenstatus van [eiseres sub 2] daaronder begrepen) voor de Cypriotische rechter gedagvaard en daarbij het Nederlandse rechterlijke oordeel over de consumentenstatus van [eiseres sub 2] bewust naast zich neergelegd. Deze actie noopt [eiseres sub 2] tot het voeren van verweer in Cyprus, terwijl aan haar - gezien haar status als consument - bescherming toekomt onder de Brussel Ibis-Vo. Het voeren van verweer moet als bezwarend voor haar worden gezien, wat het begrijpelijk maakt als zij ervoor kiest van dat verweer af te zien. Dat zal logischerwijze op afzienbare termijn tot een Cypriotisch vonnis kunnen leiden. Aldus heeft F1 door dit handelen bewust de mogelijkheid geschapen dat in dezelfde kwestie als waarover partijen in Nederland procederen, in Cyprus een vonnis wordt gewezen op een moment dat in de Nederlandse procedure nog geen vonnis in de hoofdzaak is gewezen en dat (bij ontbreken van verweer door [eiseres sub 2] in het Cypriotische geding) mogelijk onverenigbaar zal zijn met dat Nederlandse vonnis, wanneer dat eenmaal gewezen zal zijn, terwijl [eiseres sub 2] zich, zoals hiervoor uitgelegd, dan niet tegen de tenuitvoerlegging van dat Cypriotische vonnis zal kunnen verweren.
2.16.
Met haar handelwijze ondergraaft F1 bewust de doelstellingen van de Brussel Ibis-Vo, waaronder het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen en het beschermen van zwakkere partijen. In strijd met deze doelstellingen wordt bovendien een voordeel behaald door F1, namelijk het financieel uitputten van de consument door deze te noodzaken om verweer te voeren in een ander land dan dat van de woonplaats, dan wel deze te noodzaken af te zien van hoor en wederhoor. F1 heeft geen enkel argument aangevoerd dat haar handelen rechtvaardigt en niet onderbouwd waarom zij niet heeft gekozen voor het zeker stellen van haar vorderingen via het instellen van een reconventionele vordering in de hoofdzaak in Nederland. Gelet op al deze omstandigheden moet het handelen van F1 aangemerkt worden als misbruik van Europees procesrecht (
Vlek, “Parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II”,Burgerlijk Proces & Praktijk nr. XVI, par. 8.6) en ECLI:EU:C:1998:222 Kefalas/Griekenland, r.o. 28). Daarom is een verbod op zijn plaats om gedurende de hoofdzaak in Nederland tot tenuitvoerlegging over te gaan van een Cypriotisch vonnis over dezelfde kwestie. Het EU-recht staat aan een dergelijk verbod niet in de weg. De nationale rechter mag beoordelen of een uit een gemeenschapsbepaling voortvloeiend recht wordt misbruikt (ECLI:EU:C:1998:222 Kefalas/Griekenland, r.o. 29). Het gaat hier bovendien (anders dan onder 2.12.) niet om een verbod om een procedure in een ander EU-land te voeren, maar om een verbod om een daaruit voortvloeiende beslissing - voorlopig - ten uitvoer te leggen in Nederland. Dat houdt geen beoordeling in van de bevoegdheid van de Cypriotische rechter, maar van de gevolgen van executie van (mogelijk) tegenstrijdige beslissingen.
2.17.
Dat ook de mogelijkheid bestaat dat een Cypriotisch vonnis wel verenigbaar is met een uit te spreken Nederlands vonnis, maakt het voorgaande niet anders. In dat geval bestaat er immers aan de zijde van F1 te minder belang om zich er tegen te verzetten dat het geschil omtrent haar rechtsrelatie tot [eiseres sub 2] wordt beslecht op basis van dat Nederlandse vonnis, althans om pas op de plaats te maken en te wachten tot de (on)verenigbaarheid van het Cypriotische en het Nederlandse vonnis in een executiegeschil is beoordeeld.
2.18.
De voorlopige voorziening strekkende tot een verbod op tenuitvoerlegging van het in de Cypriotische procedure te wijzen vonnis voor de duur van het Nederlandse geding, zal daarom worden toegewezen. De gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar. De rechtbank ziet in hetgeen F1 heeft aangevoerd reden tot matiging van de dwangsom, tot € 100.000,00.
Andere voorzieningen toewijsbaar?
2.19.
Er zijn door [eiseres sub 2] niet voldoende gronden aangevoerd die zouden dienen te leiden tot een aan F1 op te leggen verbod om een Cypriotisch vonnis aan [eiseres sub 2] te betekenen. Die deelvordering moet daarom worden afgewezen. Dat geldt ook voor het gevorderde verbod voor F1 om een bedrag dat [eiseres sub 2] krachtens een vonnis in de Cypriotische procedure aan F1 verschuldigd mocht worden te verrekenen met een bedrag dat F1 krachtens het vonnis in de Nederlandse procedure aan [eiseres sub 2] verschuldigd mocht worden. Die deelvordering ziet immers op het stadium waarin er (ook) een vonnis in de hoofdzaak is gewezen door de Nederlandse rechter en dus niet op een voorlopige voorziening voor de duur van het (Nederlandse) geding. Ook de subsidiaire vordering tot het treffen van andere voorzieningen ter bewaking van de exclusiviteit en integriteit van de bevoegdheidsregels van de artikelen 17 tot en met 19 Brussel Ibis-Vo is bij gebrek aan nadere onderbouwing gelet op het voorgaande niet toewijsbaar.
Proceskosten
2.20.
F1 zal als de jegens [eiseres sub 2] in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten van het geding tussen F1 en [eiser sub 1] moeten op nihil worden begroot, nu (nagenoeg) alles wat in dat verband is aangevoerd, ook in het geding tussen [eiseres sub 2] en F1 is aangevoerd en het inhoudelijke gelijk in de kwestie van dit incident niet bij F1 ligt. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 2] worden begroot op
€ 563,00. De rechtbank ziet in hetgeen [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om de werkelijk gemaakte proceskosten toe te wijzen.

3.Het vervolg van de procedure

3.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft aangegeven deze zaak geschikt te achten voor repliek en dupliek in plaats van een mondelinge behandeling. In reactie daarop heeft F1 aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank, maar dat zij prijsstelt op een mondelinge behandeling en zich daarom het recht voorbehoudt om daarom te verzoeken.
3.2.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor repliek.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verbiedt F1 een door de Cypriotische rechter te geven beslissing in de Cypriotische procedure tussen F1 en [eiseres sub 2] over dezelfde kwestie als in de Nederlandse procedure tussen hen aanhangig is, te doen executeren in Nederland totdat in de hoofdzaak in de Nederlandse procedure eindvonnis is gewezen,
4.2.
veroordeelt F1 om aan [eiseres sub 2] een eenmalige dwangsom te betalen van
€ 100.000,00 bij overtreding van het in 4.1. uitgesproken verbod,
4.3.
veroordeelt F1 in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres sub 2] tot vandaag begroot op € 563,00,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 juli 2021voor repliek,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op
2 juni 2021. [2]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012
2.type: ID/4198