Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 20 januari 2021,
- de incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv met producties 8 tot en met 13,
- de incidentele conclusie van antwoord.
2.De beoordeling in het incident
Inleiding
Vlek, “Parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II”,Burgerlijk Proces & Praktijk nr. XVI, par. 8.6) en ECLI:EU:C:1998:222 Kefalas/Griekenland, r.o. 28). Daarom is een verbod op zijn plaats om gedurende de hoofdzaak in Nederland tot tenuitvoerlegging over te gaan van een Cypriotisch vonnis over dezelfde kwestie. Het EU-recht staat aan een dergelijk verbod niet in de weg. De nationale rechter mag beoordelen of een uit een gemeenschapsbepaling voortvloeiend recht wordt misbruikt (ECLI:EU:C:1998:222 Kefalas/Griekenland, r.o. 29). Het gaat hier bovendien (anders dan onder 2.12.) niet om een verbod om een procedure in een ander EU-land te voeren, maar om een verbod om een daaruit voortvloeiende beslissing - voorlopig - ten uitvoer te leggen in Nederland. Dat houdt geen beoordeling in van de bevoegdheid van de Cypriotische rechter, maar van de gevolgen van executie van (mogelijk) tegenstrijdige beslissingen.
3.Het vervolg van de procedure
4.De beslissing
14 juli 2021voor repliek,