ECLI:NL:RBOBR:2021:5151

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
373429 / KG ZA 21-475
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot verkoop perceel grond

In deze zaak vorderden eisers de opheffing van een conservatoir beslag dat op 6 april 2021 was gelegd op een perceel grond, met als doel de verkoop aan een derde partij mogelijk te maken. De eisers, die gehuwd waren en op 6 augustus 2020 gescheiden zijn, hadden een overeenkomst van opdracht tot dienstverlening gesloten met makelaar [A] voor de verkoop van het perceel. De gedaagden, die aanspraak maakten op het perceel op basis van een koopoptie, stelden dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de vordering van de gedaagden ondeugdelijk was. De rechter concludeerde dat de gedaagden er op basis van de communicatie met de makelaar van uit mochten gaan dat er overeenstemming bestond over de koopoptie. De belangenafweging leidde tot de conclusie dat het belang van de gedaagden bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van de eisers bij opheffing van het beslag. De vorderingen van de eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/373429 / KG ZA 21-475
Vonnis in kort geding van 24 september 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. T.B.M. Kersten te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2] ,
beide wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.G.G. Raijmakers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] , dan wel (afzonderlijk) [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagden] , dan wel (afzonderlijk) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 september 2021 met 18 producties
  • de akte met producties 1 t/m 8 van 15 september 2021 van de zijde van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling die plaats vond op 16 september 2021, vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 door middel van een verbinding via Skype
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat uiterlijk op 24 september 2021 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eisers] waren gehuwd en zijn op 6 augustus 2020 gescheiden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (van 9 juli 2020) in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op 11 februari 2020 hebben [eisers] een overeenkomst van opdracht tot dienstverlening gesloten met makelaar [A] (handelend onder de naam [bedrijfsnaam] , hierna: [A] ) strekkende tot de verkoop van het perceel cultuurgrond [perceelsnummer] te [plaats] (productie 11 bij dagvaarding).
Dit perceel is gesplitst in drie delen:
  • [plaats] [perceelsnummer] (groot 802 m2)
  • [plaats] [perceelsnummer] (groot 1.825 m2)
  • [plaats] [perceelsnummer] (groot 21.433 m2)
Op 18 mei 2020 is perceel [perceelsnummer] verkocht en geleverd aan [B] en op 28 mei 2020 is perceel [perceelsnummer] verkocht en geleverd aan [C] .
2.3.
Na de verkoop van bovengenoemde eerste twee percelen resteerde het grootste perceel, [plaats] [perceelsnummer] (hierna: het perceel) waarvan [eisers] beide (ieder voor de helft) eigenaar zijn.
2.4.
Op 5 maart 2021 heeft [A] een bespreking gehad met [gedaagde sub 1] die geïnteresseerd was in de aankoop van het perceel. Bij dit gesprek was, behalve [A] en [gedaagde sub 1] , ook aanwezig een collega van [A] , de heer [D] .
Tijdens dit gesprek heeft [A] een what’s app bericht gestuurd naar [eiser sub 1] met de volgende inhoud:
‘ [eiser sub 1] , ben jij bereidt om optie te geven op de grond.
€ 165.000
2 wkn
Ik ben met een potentiële in gesprek
Gr [A] ’
[eiser sub 1] heeft hierop gereageerd met de mededeling:
‘Oké, 2wk, daar wil ik in meegaan, gr [eiser sub 1] ’
[A] reageert vervolgens met: ‘Ok prima’.
[A] heeft het what’s appberichtje van [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 1] laten lezen en heeft aan [gedaagde sub 1] medegedeeld dat deze twee weken de tijd had om de optie in te roepen.
2.5.
Op 15 maart 2021 heeft [gedaagde sub 1] aan [A] een e-mailbericht gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Hierbij bevestig ik de aankoop van het perceel in de bijlage aangegeven als resterend kavel [nummer] .
De optie die op 5 maart is afgegeven, in overleg met de eigenaar, voor de koopsom van
€ 165.000,- euro wil ik hierbij uitvoeren.
(…)’
2.6.
[A] heeft vervolgens een e-mailbericht gestuurd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘Beste [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
Op 5 maart hebben we een optie gegeven voor € 165.000,- met een looptijd van 14 dagen aan [gedaagde sub 1] .
Deze wil na enig onderzoek de koop afwerken, zie hieronder.
Formeel gezien moeten we ons hier aanhouden. Geef jullie mening maar even hoe we hier mee omgaan.
Gr [A] .
(…)’
2.7.
Naar aanleiding van bovenstaand e-mailbericht heeft [eiser sub 1] telefonisch contact opgenomen met [A] en medegedeeld dat hij niet akkoord gaat met de door [gedaagden] geboden koopprijs van € 165.000,-.
2.8.
Bij e-mailbericht van 16 maart 2021 heeft [eiser sub 1] – voor zover van belang – het volgende gemaild aan [A] ;
‘(…)
Ik blijf bij mijn stelling, als je het app verkeer goed leest dan lees je ook duidelijk dat ik optie geef voor enkel het termijn van 2 wk, daarbuiten hebben we het nog niet over ons tel gesprek 5 maart om 13.38 u, waarop je mij duidelijk aangeeft dat wij de prijs niet hoeven te accepteren!! (…)
Jij bent hier verantwoordelijk voor!! En jij moet dit de koper voorleggen en hij heeft de kans om te kopen tot vrijdagmorgen, maar dan moet hij wel met iets komen waar ik mijn goedkeuring over geef.
(…)’.
2.9.
Op 19 maart 2021 heeft mr. I.W.H. Vinke-Cobussen namens [gedaagden] aan [eisers] een brief geschreven (productie 4 bij dagvaarding) met daarin de mededeling – kort samengevat – dat er op 5 maart 2021 een koop tot stand is gekomen met betrekking tot het perceel grond aan de [adres] te [plaats] tegen een koopprijs van
€ 165.000,- en dat [gedaagden] nakoming van de koopovereenkomst vorderen.
2.10.
Op bovengenoemde brief hebben [eisers] niet gereageerd.
2.11.
Op 6 april 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van [gedaagden] en uit kracht van de beschikking van de voorzieningenrechter van 1 april 2021 (C/01/369205 / BP RK 21-156, productie 1 bij dagvaarding) conservatoir beslag tot levering gelegd op het perceel van [eisers]
2.12.
Op 30 juli 2021 hebben [eisers] met de heer [C] (hierna: [C] ) een koopovereenkomst gesloten voor de koop van het perceel ( [perceelsnummer] [plaats] ) tegen een koopsom van € 185.000,- (productie 16 bij dagvaarding). De overeengekomen datum van levering is 1 oktober 2021 of zoveel eerder of later als partijen overeenkomen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat - de opheffing van het op 6 april 2021 gelegde conservatoir beslag tot levering en een verbod op te leggen aan [gedaagden] om uit hoofde van hetzelfde feitencomplex opnieuw (conservatoire) beslagen te leggen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Aan hun vordering hebben [eisers] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. In het verzoekschrift dat leidde tot het conservatoir beslag hebben [gedaagden] artikel 21 Rv. geschonden door de feiten die zij aan hun verzoek ten grondslag legden niet volledig en naar waarheid aan te voeren. Zo hebben [gedaagden] zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat overeenstemming is bereikt over een koopovereenkomst omdat – voor zover al overeenstemming was over de prijs, hetgeen [eisers] betwisten – over de (overige) essentialia niet is gesproken, laat staan dat partijen daarover overeenstemming hadden. Het conservatoir beslag moet reeds hierom worden opgeheven.
Het feit dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen (omdat partijen het niet eens waren over de prijs en andere essentialia) maakt dat de vordering uit hoofde waarvan [gedaagden] conservatoir beslag hebben gelegd, ondeugdelijk is.
Met betrekking tot het aangaan van een koopovereenkomst voor een koopsom van
€ 165.000,- is sprake van ontbreken van wil aan de zijde van [eisers] . [eiser sub 1] heeft enkel de bedoeling gehad om een optie voor twee weken aan [gedaagden] te verlenen. Over de koopprijs wilde [eiser sub 1] nog in onderhandeling treden.
Voor het verlenen van de (koop)optie waar [gedaagden] thans een beroep op doen was de toestemming van [eiser sub 2] als mede-eigenaar vereist. Aan [eiser sub 2] is nooit toestemming gevraagd en zij heeft deze (dus) ook nooit gegeven.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor opheffing van het gelegde conservatoir beslag vanwege het handelen door [gedaagden] in strijd met artikel 21 Rv. is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding. Dat in het verzoekschrift dat heeft geleid tot de verlof beslag beschikking van 1 april 2021 bewust feiten zijn achtergehouden of anders zijn voorgesteld waardoor ten onrechte beslagverlof is gegeven is niet gebleken.
Artikel 21 Rv. staat er niet aan in de weg dat [gedaagden] bij het indienen van het verzoekschrift de naar hun oordeel relevante feiten selecteren en vanuit hun eigen invalshoek interpreteren. In deze opheffingsprocedure hebben [eisers] de gelegenheid om de in hun ogen relevante feiten en standpunten onder de aandacht van de voorzieningenrechter brengen.
4.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3.
Concreet betekent bovenstaande in dit geval dat [eisers] aannemelijk dienen te maken dat [gedaagden] ten onrechte stellen dat zij uit hoofde van een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst recht hebben op de levering van het perceel.
4.4.
[gedaagden] leggen aan het door hen gestelde recht op levering de aan hen verstrekte koopoptie ten grondslag.
Vast staat dat de door [eisers] ingeschakelde makelaar [A] tijdens een gesprek op 5 maart 2021 met [gedaagde sub 1] over het perceel, contact heeft gehad via what’s app met [eiser sub 1] . In het bericht dat [A] die dag aan [eiser sub 1] stuurde (bovenstaand onder ‘feiten’ weergegeven) is een koopprijs genoemd en heeft [A] aan [eiser sub 1] de vraag gesteld of hij bereid is een optie te geven op het perceel tegen de genoemde koopprijs. [eiser sub 1] heeft hierop instemmend en zonder voorbehoud gereageerd. Deze reactie van [eiser sub 1] rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de aanname van [gedaagden] dat er tussen partijen op dat moment overeenstemming bestond over de mogelijkheid voor [gedaagden] om binnen een periode van twee weken aanspraak te maken op de koop van het perceel tegen de in het what’s appbericht genoemde koopprijs. Dat er over andere voorwaarden van de koopovereenkomst kennelijk (nog) geen overeenstemming was bereikt doet hier niet aan af.
Het in de inleidende dagvaarding genoemde arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH9284) speelt in het kader van de beoordeling van dit geschil geen rol omdat het in dat arrest gaat om de vraag of de koper af mocht leiden uit uitlatingen die de makelaar aan deze koper deed, dat de verkopende partij instemde met het uitgebrachte bod, terwijl in het onderhavige geschil de uitlating waaraan de koper vertrouwen ontleent afkomstig is van de verkoper zelf.
4.5.
[eisers] hebben aangevoerd dat [eiser sub 2] , die eigenaar is van de helft van het perceel, niet met de door [eiser sub 1] verleende koopoptie heeft ingestemd zodat met het accepteren door [gedaagden] van de koopoptie geen overeenkomst tot verkoop van het perceel tot stand kan zijn gekomen. [gedaagden] hebben deze stelling betwist en hebben verklaard dat zij niet op de hoogte waren en ook niet hoefden te zijn van het feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gescheiden waren, en dat zij er op basis van het aan hen getoonde what’s appbericht van uit mochten gaan dat [eiser sub 1] mede namens [eiser sub 2] instemde met de koopoptie. Of dit uitgangspunt van [gedaagden] gerechtvaardigd is, zal in een bodemprocedure aan de hand van nader onderzoek moeten worden bepaald.
Het enkele ontbreken van de expliciete instemming van [eiser sub 2] met de koopoptie leidt in deze kort gedingprocedure niet op voorhand tot het oordeel dat [gedaagden] er ten onrechte van uit gaan dat tussen partijen overeenstemming over de koop van het perceel bestond.
4.6.
[eisers] zijn er niet in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat het conservatoir beslag berust op een ondeugdelijke vordering, zodat er vooralsnog geen aanleiding is het conservatoir beslag op te heffen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van [gedaagden] bij handhaving van het conservatoir beslag in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedure is evident; zonder dit conservatoir beslag zou het perceel op 1 oktober 2021 worden geleverd aan de koper met wie [eisers] op 30 juli 2021 een koopovereenkomst hebben gesloten. Door met betrekking tot het perceel een koopovereenkomst met een derde te sluiten, terwijl er op dat moment al ruim drie maanden een conservatoir beslag tot levering op het perceel lag, hebben [eisers] zelf een belang gecreëerd bij opheffing van het gelegde beslag tot levering. Wat de voorzieningenrechter betreft moet het gevolg van het beslag, dat [eisers] de koopovereenkomst van 30 juli 2021 met [C] (vooralsnog) niet kunnen nakomen, voor hun risico komen.
4.7.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van den [gedaagden] . worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.325,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Van den [gedaagden] . tot op heden begroot op € 1.325,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.