In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een vordering van de curator, Paul Emile Antoine Marie Gerritse, tegen de bestuurders van PEP Onderhoud Service B.V. (POS), die op 7 augustus 2012 failliet werd verklaard. De curator vorderde schadevergoeding op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, stellende dat de gedaagden hun taken onbehoorlijk hebben vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn. De gedaagden, waaronder de enige aandeelhouders en bestuurders, voerden verweer en stelden dat de curator niet tijdig had gehandeld, waardoor de vorderingen waren verjaard.
De rechtbank oordeelde dat de curator zijn vorderingen tegen gedaagde 3 niet rechtsgeldig had gestuit, omdat de stuitingsbrief niet aan deze gedaagde was gericht. De vorderingen tegen gedaagde 3 werden daarom afgewezen wegens verjaring. Voor de gedaagden 1 en 2 oordeelde de rechtbank dat de curator zijn vorderingen op grond van schending van de boekhoudplicht tijdig had gestuit, maar dat de curator niet had aangetoond dat de gebrekkige debiteurenadministratie een belangrijke oorzaak van het faillissement was. De rechtbank concludeerde dat de curator niet had bewezen dat de beperkte debiteurenadministratie had geleid tot het faillissement, en wees alle vorderingen van de curator af.
De rechtbank veroordeelde de curator in de proceskosten, die door de gedaagden werden begroot op € 9.270,00 per gedaagde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor curatoren om zorgvuldig om te gaan met stuitingshandelingen en de bewijslast bij het aantonen van oorzaken van faillissement.