De rechtbank overweegt als volgt.
In het rapport stellen de deskundigen dat de door hen genoemde transacties niet allemaal één op één vergelijkbaar zijn met transacties inzake losse agrarische percelen of veldkavels. Blijkens bijlage 4a worden de daarin genoemde transacties met de nummers 1, 2, 4, 7, 8, 12 en 13 vergelijkbaar geacht en daarom geschikt om als referentie te dienen. Het gemiddelde van de grondprijzen die met deze transacties zijn gerealiseerd is € 8,95. Rekening houdend met de verschillen die ook bij deze transacties bestaan in onder meer de peildatum, oppervlakte en vorm stellen de deskundigen de agrarische waarde van losse percelen agrarische grond in de omgeving van [plaats] per de peildatum op € 9,00 per m2.
In de visie van [gedaagde] kunnen slechts twee van deze transacties (nummers 12 en 13) in aanmerking worden genomen. Daarnaast dient te worden gekeken naar de referentie-objecten met de nummers 5 en 7 in het rapport van DLV Advies.
Wat betreft de referenties met nummers 1, 7 en 8 geeft [gedaagde] slechts aan dat deze niet bruikbaar zijn vanwege de afstand tot zijn percelen. Deze bedraagt 4,6, 2,5 en 5,3 kilometer. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het is juist dat er in de omgeving van de percelen transacties zijn geweest op kortere afstand (soms slechts 450 meter), maar dit neemt niet weg dat ook percelen die verder weg liggen mede representatief kunnen zijn om de waarde te bepalen. De deskundigen hebben verder ook de percelen die dichterbij liggen, zoals die genoemd in de transacties met de nummers 2, 12 en 13 meegewogen in hun advies en kennelijk zoveel mogelijk rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingstransacties.
Wat betreft de transactie met nummer 2 valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat deze alleen vanwege de datum (februari 2018) buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Zoals aangegeven dienden de deskundigen zich een beeld te vormen van de grondprijzen die rond en voor de peildatum zijn gerealiseerd en daarbij hebben zij kennelijk betrokken de al dan niet stijgende tendens in de loop der tijd. Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om de transactie met nummer 4 buiten beschouwing te laten. [gedaagde] stelt dat deze transactie heeft plaatsgevonden in het kader van de wijziging van identiteiten, waarbij een partij voor beide rechtspersonen handelde. Uit de gegevens die met betrekking tot deze transactie bekend zijn blijkt dit echter niet. Daaruit blijkt evenmin dat voor het perceel een sterk afwijkend bedrag is betaald. Uit het memo blijkt een grondprijs voor dit perceel van € 85.714,00 terwijl het gemiddelde € 89.437,00 bedraagt. Anders dan [gedaagde] , ziet de rechtbank dus geen aanleiding om de referenties met nummers 1, 2, 4, 7 en 8 buiten beschouwing te laten.
[gedaagde] is het met de deskundigen eens dat de referenties met nummers 12 en 13 in aanmerking dienen te worden genomen. [gedaagde] kan echter niet worden gevolgd in zijn visie dat uitsluitend moet worden gekeken naar de gemiddelde prijs volgens deze referenties en de referenties met nummers 5 en 7 van DLV Advies. Het valt de rechtbank op dat beide transacties 5 en 7 in 2020 na de peildatum hebben plaatsgevonden en dat voor een bovengemiddelde grondwaarde (€ 12,83/m2 respectievelijk € 12,50/m2), afgezet tegen de prijzen juist voor de peildatum. In de notitie van DLV Advies staat dat referentie met nummer 5 minder vergelijkbaar is omdat deze transactie in september 2020 en dus na de peildatum heeft plaatsgevonden. Naar de rechtbank begrijpt ging het hier om de aankoop door de aangrenzende buurman van het perceel. In die notitie staat ook dat referentie met nummer 7 niet geheel geschikt is omdat dit perceel is gekocht voor de aankoop van een zonneweide. Het perceel is dus voor een andere functie aangekocht dan een agrarische functie, terwijl de deskundigen de opdracht hebben gekregen de prijs van gewone agrarische grond te bepalen. De rechtbank is van oordeel dat deze transacties om gemelde reden niet maatgevend kunnen zijn voor de bepaling van de agrarische gebruikswaarde op de peildatum.
Daargelaten de eventuele bezwaren tegen de referenties, lijken de prijzen die in 2020 zijn gerealiseerd wel hoger te zijn dan in de jaren daarvoor. De rechtbank wijst op de transacties met de nummers 12 en 13 van [A] . Ook de transactie met nummer 5 van DLV biedt daarvoor ondersteuning. De deskundigen hebben er tijdens het pleidooi op gewezen dat er op de peildatum geen sprake was van een duidelijke en consistente stijgende tendens in de grondprijzen en dat de transacties met nummers 12 en 13 wel zijn meegenomen, maar dat die niet bepalend zijn. Volgens de deskundigen kan niet zomaar worden voorbijgegaan aan transacties van eerdere datum met lagere grondprijzen. De rechtbank begrijpt hieruit dat de deskundigen met hun kennis van de markt oordelen dat de prijzen die juist voor de peildatum zijn gerealiseerd niet maatgevend zijn voor het prijsbeeld op de peildatum, in aanmerking genomen dat in de markt geen consistente lijn omhoog in de prijsvorming is geconstateerd. De rechtbank gaat op dat deskundig oordeel af. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de prijs van € 9,00 per m2 inzichtelijk, deugdelijk en overtuigend is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat de deskundigen kennelijk van oordeel zijn dat ook bij een beperkte hogere agrarische gebruikswaarde dan € 9,00 per m2 dit niet betekent dat de verwachtingswaarde hoger is dan € 12,50 per m2. Naar de rechtbank begrijpt zijn de deskundigen van oordeel dat die verwachtingswaarde -waarover hieronder meer- ook in dat geval niet hoger kan worden gesteld dan die € 12,50.