In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave over de afwijzing van een verzoek om planschade. Eiser, eigenaar van een perceel nabij een nieuw te realiseren asielzoekerscentrum, had een verzoek ingediend voor tegemoetkoming in planschade na de wijziging van het bestemmingsplan 'Generaal de Bonskazerne Velp'. Het college had het verzoek afgewezen, wat eiser niet kon accepteren. Eiser stelde dat hij schade had geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en dat de wethouder hem had toegezegd dat hij in aanmerking zou komen voor planschade.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de afwijzing van het verzoek onvoldoende had onderbouwd, vooral met betrekking tot de toezegging van de wethouder. De rechtbank oordeelde dat de wethouder, die verantwoordelijk was voor de portefeuille Ruimtelijke Ordening, een uitlating had gedaan die aan het college kon worden toegerekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens is bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van toezeggingen van bestuursorganen en de rol van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toezegging van de wethouder voldoende aannemelijk is gemaakt en dat het college niet voldoende had onderzocht of deze toezegging betekenis moest krijgen in de besluitvorming.