ECLI:NL:RBOBR:2021:4255

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
20/3106
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet; toepassing bevoegdheid, noodzakelijkheid en evenredigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die de woning huurde, was het niet eens met de sluiting die door de burgemeester van de gemeente Bladel was gelast. De burgemeester had op 16 juni 2020 besloten de woning voor vier maanden te sluiten, nadat de politie een onderzoek had verricht en een aanzienlijke hoeveelheid drugs en druggerelateerde voorwerpen in de woning had aangetroffen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 juni 2021 heeft eiser verklaard dat hij de woning vrijwillig had verlaten en dat er geen overlast was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten, gezien de aangetroffen handelshoeveelheid drugs. De rechtbank heeft ook overwogen dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Eiser heeft zijn beroepsgronden met betrekking tot de noodzaak van de sluiting ingetrokken, maar betwistte de redelijkheid van de sluiting.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De rechtbank oordeelde dat de sluiting evenredig was, ondanks de financiële gevolgen voor eiser, omdat hij zelf verantwoordelijk was voor de overtredingen die tot de sluiting hadden geleid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.A.F. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, het college

(gemachtigde: mr. A. Evers - Van der Smagt)
en

de burgemeester van de gemeente Bladel, de burgemeester

(gemachtigde: mr. A. Evers - Van der Smagt).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft de burgemeester met toepassing van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, de sluiting gelast van de woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor een periode van vier maanden, met ingang van 15 juli 2020.
Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op zitting op 17 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college en de burgemeester hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit voorafging
1. Eiser huurde ten tijde van belang de woning van de Woningstichting (verhuurder) . Op 18 april 2020 heeft de politie een onderzoek verricht in de woning. In de daarover opgemaakte bestuurlijke rapportage van 21 april 2020 heeft de politie vermeld dat de volgende stoffen en voorwerpen zijn aangetroffen in de woning:
  • 1100 plastic doorzichtige gripzakjes
  • Twee weegschalen (in de keuken)
  • Twee weegschalen (in de kluis)
  • Een kartonnen doos met drugsgerelateerde goederen te weten:

270 voorverpakte SNOW SEALS

Een plastic doorzichtig gripzakje met 27 cachetjes merk SNOW SEALS

Diverse lege plastic gripzakjes

Twee keukenweegschaaltjes

Een koffiemaler waar cocaïne restanten in zijn aangetroffen

Een blauwe plastic schaaltje met daarin cocaïne restanten

Metalen lepel met daarin cocaïne restanten

Metalen gewichtje van 100 gram
  • Een plastic doorzichtig gripzakje met daarin ongebruikte cachetjes
  • Drie keukenapparaten van het merk Princess. In deze apparaten werden cocaïne restanten aangetroffen
  • Twee keukenapparaten, bestemd als snijmachines. In beide apparaten werden cocaïne restanten aangetroffen
  • 1200 stuks ongebruikte cachetjes van het merk SNOW SEALS. Op diverse goederen hierboven genoemd werd wit aangekoekt poeder aangetroffen
  • Dertig cachetjes verwerkt in drie bundels van 10 stuks met inhoud cocaïne (totaalnettogewicht 27 gram)
  • Een plastic boterhamzakje met als inhoud Amfetamine (nettogewicht 5 gram)
Verder werden er in de woning diverse zakjes aangetroffen met daarin versnijdingsmateriaal, te weten;
  • Een plastic gripzakje met daarin wit poeder (nettogewicht van 223.50 gram)
  • 4 plastic gripzakjes met als inhoud wit poeder (nettogewicht 410 gram)
  • Een zilverkleurige verpakking met wit poeder (nettogewicht 500 gram)
  • Een zilverkleurige verpakking met als inhoud wit poeder (nettogewicht 498 gram)
  • Een plastic zakje met als inhoud wit poeder (nettogewicht 23.5 gram)
  • Een boterhamzakje met als inhoud wit poeder (nettogewicht 8.5 gram)
2. De burgemeester heeft de sluiting van de woning gebaseerd op de bestuurlijke rapportage. Eiser heeft de woning verlaten op 1 juli 2020, waarna de woning vanaf 15 juli 2020 om 10.00 uur voor vier maanden gesloten en verzegeld is geweest.
Het bestreden besluit
3. Gelet op wat er is aangetroffen in de woning, vindt het college dat hij, op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Opiumwet en het Damoclesbeleid gemeente Bladel (Damoclesbeleid), bevoegd was om onder aanzegging van bestuursdwang de sluiting van de woning te gelasten. Het college is van mening dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De sluiting was volgens het college noodzakelijk en de periode van vier maanden evenredig. Het college heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht, die hem ertoe hebben bewogen om van sluiting af te zien.
Bestreden besluit bevoegd genomen?
4. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het college het bestreden besluit heeft genomen. Uit artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt echter dat de burgemeester bevoegd is tot het aanzeggen van de last onder bestuursdwang. In zoverre is het bestreden besluit dan ook onbevoegd genomen waardoor dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet redenen om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren omdat eiser door dit bevoegdheidsgebrek niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de burgemeester het besluit van het college ter zitting voor zijn rekening heeft genomen en dat eiser zich daarover ter zitting heeft kunnen uitlaten. [1]
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich vervolgens ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep, omdat de sluiting van de woning voorbij is.
6. Ter zitting heeft eiser met zoveel woorden toegelicht dat het besluit tot woningsluiting wat hem betreft onrechtmatig is en dat hij als gevolg van dat besluit schade lijdt. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de verhuurder de huurinkomsten van eiser vordert over de periode dat de woning op grond van het besluit van de burgemeester gesloten is geweest. Mede nu de burgemeester deze toelichting niet heeft weersproken, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser schade zal lijden als gevolg van het besluit. Gelet hierop vindt de rechtbank dat eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van het onderhavige beroep die betrekking heeft op de rechtmatigheid van het besluit.
De beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de gronden
7. Niet langer in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. Eiser heeft zijn beroepsgronden hieromtrent tijdens de zitting ingetrokken. In geschil is of de burgemeester wel of niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Bij de beoordeling daarvan zal de rechtbank het beoordelingskader hanteren zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat uiteen heeft gezet in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [2] (de overzichtsuitspraak).
Noodzakelijkheid
8. Eiser voert aan dat het niet noodzakelijk was om het pand te sluiten. Eiser zegt dat hij per 1 juli 2020 de woning vrijwillig heeft verlaten, dat er geen sprake was van overlast en dat hij ook niet in drugs heeft gehandeld. Daarbij wijst eiser op vier overgelegde verklaringen van zijn buren, waaruit volgens eiser blijkt dat er geen sprake is geweest van overlast.
9. De rechtbank stelt het volgende voorop. Over de noodzakelijkheid heeft de Afdeling in de overzichtsuitspraak het volgende overwogen:
"Noodzakelijkheid
4.1.
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Ernst en omvang overtreding
4.1.1.
Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362). In haar uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, heeft de Afdeling overwogen dat bij de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan dan wel of sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362, is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2388). Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn in geval van recidive (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851). Ook zal die noodzaak groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3481).
Feitelijke handel in de woning
4.1.2.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2327, en 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251). Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400) of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148)."
10. Op grond van de bestuurlijke rapportage staat vast dat (in ieder geval) 27 gram cocaïne en dus een aanmerkelijke handelshoeveelheid harddrugs in de woning is aangetroffen. Dat maakt de noodzaak om tot sluiting over te gaan groot. Bovendien staat op grond van de bestuurlijke rapportage vast dat in de woning attributen zijn aangetroffen, zoals weegschalen en verpakkingsmaterialen, die te relateren zijn aan drugshandel. Gelet hierop heeft de burgemeester kunnen aannemen dat er in of vanuit de woning feitelijke drugshandel heeft plaatsgevonden en dat met de sluiting de loop naar de woning eruit wordt gehaald. Gelet hierop hoefde de burgemeester aan de overgelegde verklaringen van de buren en de omstandigheid dat eiser vrijwillig de woning heeft verlaten niet het door eiser gewenste gewicht toe te kennen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij de drugs en attributen voor een vriend heeft opgeslagen en dat hij ook wist dat deze vriend in drugs handelde. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting noodzakelijk was.
Evenredigheid
11. Eiser voert aan dat de sluiting onevenredig is omdat hij de door de verhuurder gederfde huurinkomsten zal moeten gaan betalen en dat hij verhuiskosten heeft moeten maken. Tijdens de zitting heeft eiser ook erop gewezen dat hij onder bewindvoering staat en dat hij ook huur heeft moeten betalen voor zijn nieuwe woning.
12. De rechtbank stelt onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak voorop dat als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dat niet wegneemt dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit kosten met zich meebrengt. [3] Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid, zoals ook volgt uit de overzichtsuitspraak.
13. De burgemeester heeft mogen vinden dat de door eiser geschetste financiële gevolgen niet maken dat de sluiting onevenredig is. Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat eiser van de overtreding een verwijt kan worden gemaakt. Hierbij herhaalt de rechtbank dat eiser tijdens de zitting heeft verklaard dat hij de drugs en attributen voor een vriend heeft opgeslagen en dat hij ook wist dat deze vriend in drugs handelde. Bovendien is op de zitting komen vast te staan dat hij thans een betaalde baan heeft en niet is gebleken dat hij een eventuele vordering van de verhuurder niet kan betalen.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om sluiting van de woning te gelasten. Het beroep is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
15. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie onder meer de uitspraak van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:586), ligt het in de rede om bij het passeren van gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een proceskostenveroordeling uit te spreken en een vergoeding van het griffierecht te gelasten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden om daarvan af te zien. Omdat van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken wordt de burgemeester op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld. De proceskosten zijn berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.498,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van mr. V.A.C.M. Vonk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 augustus 2021.
de griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1762
3.Zie in dat licht ook de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, r.o. 2.5.3., ECLI:NL:RVS:2010:BL8721.