In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] vorderde dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot het aanleveren van een deugdelijk herstelplan voor gebreken aan haar nieuwbouwwoning, die eerder door de Geschillencommissie waren vastgesteld. De achtergrond van de zaak ligt in een eerder arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, waarin [gedaagde] was veroordeeld tot herstelwerkzaamheden. [eiser] stelde dat [gedaagde] niet had voldaan aan deze verplichtingen en dat er spoedeisend belang was bij de uitvoering van de herstelwerkzaamheden, gezien de aanhoudende gebreken aan de woning.
De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid gehouden was om een herstelplan aan te leveren. De rechter bepaalde dat dit herstelplan binnen vier weken na betekening van het vonnis moest worden ingediend, met een dwangsom van € 1.000 per dag voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke bleef, tot een maximum van € 30.000. De zaak werd pro forma aangehouden voor een voortgezette mondelinge behandeling, waarbij partijen hun verhinderdata moesten opgeven. De rechter hield verdere beslissingen aan, zowel in conventie als in reconventie.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen na een arbitraal vonnis en de noodzaak voor [gedaagde] om te voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk, zoals vastgesteld in het deskundigenrapport. De rechter bevestigde dat de Geschillencommissie bevoegd was om het geschil te behandelen, ondanks de bezwaren van [gedaagde].