In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, eigenaar van een appartement, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 232.000 voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 221.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door het overleggen van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de waarde niet te hoog was en dat eiseres haar bepleite waarde niet had onderbouwd.
Daarnaast verzocht eiseres om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken tussen het indienen van het bezwaar en de uitspraak. De rechtbank bepaalde echter dat de aanvang van de redelijke termijn op 18 september 2019 lag, de datum waarop eiseres haar bezwaar aanvulde. Aangezien de rechtbank op 17 juni 2021 uitspraak deed, was de redelijke termijn niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank wees ook op de procesopstelling van eiseres, die had bijgedragen aan de vertraging in de procedure.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.