Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[naam minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [naam minderjarige] .
ontkenning van het ouderschapis belanghebbende:
gerechtelijke vaststelling van het ouderschapis belanghebbende:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen op 15 oktober 2020;
- het verslag van de bijzondere curator van 2 december 2020;
- een F9-formulier met bijlage van mr. Seker, ingediend op 18 maart 2021, waarin een aanvullend verzoek over de geslachtsnaamkeuze is opgenomen.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door de [naam tolk] in zijn hoedanigheid als tolk in de Turkse taal ( [tolknummer] );
- de man;
- de vermeende vader;
- de bijzondere curator;
- [naam medewerker] namens de raad.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De visie van de bijzondere curator
ontkenning van het vaderschapvan de man van mening dat hierop Turks recht van toepassing is vanwege de gemeenschappelijke Turkse nationaliteit van de moeder en de man. De moeder is volgens de bijzondere curator op grond van het Turkse recht niet bevoegd om een verzoek tot ontkenning van het vaderschap te doen, maar dat is - gelet op de door de moeder in haar verzoekschrift aangehaalde jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Rotterdam - kennelijk onverenigbaar met de openbare orde (artikel 10:6 BW). Aan de voorwaarden voor toepassing van de openbare orde-exceptie van artikel 10:6 BW is volgens de bijzondere curator voldaan, zodat het Turkse recht buiten toepassing moet worden gelaten. Omdat de moeder het verzoek conform de Nederlandse wetgeving (artikel 1:200 lid 1 sub a BW) tijdig heeft ingediend, is zij volgens de bijzondere curator ontvankelijk in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De bijzondere curator is verder van mening dat voldoende is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [naam minderjarige] omdat de vermeende vader erkent dat hij de biologische vader van [naam minderjarige] is en dit door de man niet wordt ontkend. Als de rechtbank DNA-onderzoek toch noodzakelijk acht, zal de bijzondere curator zich daaraan refereren.
de gerechtelijke vaststelling van het ouderschapvan de vermeende vader stelt de bijzondere curator zich op het standpunt dat hierop ook Turks recht van toepassing is vanwege de gemeenschappelijke Turkse nationaliteit van de moeder en de vermeende vader. Op grond van de Turkse wetgeving kan de moeder volgens de bijzondere curator een dergelijk verzoek binnen één jaar na de geboorte van het kind doen, zodat de moeder volgens de bijzondere curator ook ontvankelijk is in dit verzoek. Omdat de moeder en de vermeende vader in de periode tussen 300 en 180 dagen voor de geboorte van [naam minderjarige] geslachtsgemeenschap hebben gehad, wordt de vermeende vader vermoed de vader van [naam minderjarige] te zijn (artikel 302 Turks Burgerlijk Wetboek). Hierover bestaat tussen partijen geen twijfel, aldus de bijzondere curator. Mocht de rechtbank toch een DNA-onderzoek nodig achten, dan refereert de bijzondere curator zich aan dat oordeel. Partijen zijn bereid daaraan mee te werken.
5.De beoordeling
6.De beslissing
- na aanvaarding van de benoeming de verplichting bestaat om de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen;
- partijen bij het onderzoek door de deskundige in de gelegenheid moeten worden gesteld om opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan;
- van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken in het schriftelijk bericht melding moet worden gemaakt;
- als het voormelde voorschot tijdens het onderzoek ontoereikend blijkt te zijn, de deskundige direct bij constatering daarvan het onderzoek (voor zover redelijkerwijs mogelijk) moet schorsen en via de griffier een aanvullend voorschot moet vragen en dat de deskundige pas na schriftelijk bericht van de griffier aan de deskundige dat het aanvullend voorschot is ontvangen, het onderzoek moet hervatten;
binnen drie maandenna ontvangst van het afschrift van deze beschikking op de griffie van de rechtbank moet inleveren;
pro formaaan tot de zitting van deze rechtbank van
17 september 2021;
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen wederpartij, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak
b. door de niet-verschenen wederpartij binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.