In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2019 een beschikking gegeven over de ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van het ouderschap van een minderjarige. De moeder, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader, die in Turkije woont. De juridische vader is niet de biologische vader van de minderjarige, zoals bevestigd door een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische vader niet de biologische vader is, en dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap, omdat dit verzoek buiten de wettelijke termijn is ingediend.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Turkse recht in beginsel van toepassing is, maar dat de toepassing daarvan strijdig is met de Nederlandse openbare orde, omdat het Turkse recht de moeder niet in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap kan ontvangen. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek tot ontkenning van het vaderschap te toetsen aan het Nederlandse recht, dat de moeder wel in staat stelt om het vaderschap te ontkennen.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van de biologische vader toegewezen, op voorwaarde dat de beslissing inzake de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minderjarige de geslachtsnaam van de biologische vader zal dragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.