[gedaagde] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft een opeisbare vordering op [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Die vordering wordt voor een bedrag van € 117.799,65 niet door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betwist: € 84.050,-- uit de nalatenschap van moeder en de helft van een bedrag van € 67.499,30 uit de nalatenschap van vader.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben echter aan [gedaagde] toegezegd dat [gedaagde] gelijkelijk zal medelen in de nalatenschap van vader, in welk geval haar het volledige bedrag van € 67,499,30 toekomt. Dat bedrag dient nog verhoogd te worden met eenderde van het verschil tussen de WOZ-waarde van de woning, zijnde € 441.000,-- en de verkooprijs van de woning, € 580.000,--. Het is namelijk naar maatstaven van redelijkheid en billijkheikheid onaanvaardbaar dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij het berekenen van de aanspraak van [gedaagde] uitgaan van die lage WOZ-waarde.
Daarnaast dienen ook nog de schenkingen van vader aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te worden verdisconteerd. [gedaagde] gaat er daarbij voorlopig van uit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ieder ten minste € 10.060,-- aan schenkingen hebben ontvangen. Informatie daarover hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ondanks verzoeken van [gedaagde] echter niet (volledig) verstrekt. De door [eiser sub 1] verstrekte boedelbeschrijving is aantoonbaar onjuist.
Er bestaat daarom aanleiding om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ex artikel 4:78 lid 2 BW onder ede te horen en om [eiser sub 1] te bevelen een notariële boedelbeschrijving op te maken.
Een belangenafweging dient in het voordeel van [gedaagde] uit te vallen. Zij wacht al erg lang. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] komen hun toezeggingen niet na en weigeren [gedaagde] de informatie te verstrekken waar zij recht op heeft.