In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 april 2021 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van de heer [naam], wonende in [woonplaats]. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. S.D.M. Michael, mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. B. Assink, die betrokken waren bij de behandeling van een beroep van verzoeker tegen een besluit van de Commissaris van de Koning in Noord-Brabant. Dit besluit had betrekking op de (gedeeltelijke) openbaarmaking van documenten naar aanleiding van een Wob-verzoek van verzoeker. Verzoeker stelde dat de hoor- en adviescommissie bekend was met de inhoud van een proces-verbaal van een eerdere uitspraak van de rechtbank, wat volgens hem de onafhankelijkheid van de rechters in gevaar bracht.
De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van 1 februari 2021, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechters op 24 februari 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2021 was verzoeker aanwezig, maar de rechters waren afwezig. Verzoeker legde uit dat hij vragen had over de inbreng en het gebruik van een eerdere uitspraak, die hij als cruciaal beschouwde voor de beoordeling van zijn Wob-verzoek. De rechters gaven aan dat deze vragen buiten de omvang van het geding vielen, wat leidde tot het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om verzoeker niet de gelegenheid te bieden om vragen te stellen aan de Commissaris een procesbeslissing was. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed en dat er geen objectief gerechtvaardigde aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en leden van de wrakingskamer, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.