ECLI:NL:RBOBR:2021:1649

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
WR 21/006
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in bestuursrechtelijke procedure betreffende openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 april 2021 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van de heer [naam], wonende in [woonplaats]. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. S.D.M. Michael, mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. B. Assink, die betrokken waren bij de behandeling van een beroep van verzoeker tegen een besluit van de Commissaris van de Koning in Noord-Brabant. Dit besluit had betrekking op de (gedeeltelijke) openbaarmaking van documenten naar aanleiding van een Wob-verzoek van verzoeker. Verzoeker stelde dat de hoor- en adviescommissie bekend was met de inhoud van een proces-verbaal van een eerdere uitspraak van de rechtbank, wat volgens hem de onafhankelijkheid van de rechters in gevaar bracht.

De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van 1 februari 2021, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechters op 24 februari 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2021 was verzoeker aanwezig, maar de rechters waren afwezig. Verzoeker legde uit dat hij vragen had over de inbreng en het gebruik van een eerdere uitspraak, die hij als cruciaal beschouwde voor de beoordeling van zijn Wob-verzoek. De rechters gaven aan dat deze vragen buiten de omvang van het geding vielen, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechters om verzoeker niet de gelegenheid te bieden om vragen te stellen aan de Commissaris een procesbeslissing was. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed en dat er geen objectief gerechtvaardigde aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en leden van de wrakingskamer, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/006
Beslissing van 1 april 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de heer [naam]
wonende in [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker
strekkende tot de wraking van
de heer mr. S.D.M. Michael
mevrouw mr. M.H. Dworakowski-Kelders
de heer mr. B. Assink
rechters in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechters

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 1 februari 2021;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 24 februari 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 18 maart 2021 heeft plaatsgevonden.
Verzoeker is bij de mondelinge behandeling van het verzoek aanwezig geweest.
De rechters zijn niet verschenen, zoals zij vooraf aan de wrakingskamer hadden laten weten.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer SHE 19/1180 WOB. Deze zaak betreft het beroep van verzoeker tegen een besluit op bezwaar van de Commissaris van de Koning in Noord-Brabant (hierna: de Commissaris). Dat besluit heeft betrekking op (gedeeltelijke) openbaarmaking van documenten naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoek). Bij de behandeling van dat Wob-verzoek door de hoor- en adviescommissie is verzoeker gebleken dat die commissie bekend was met de - niet geanonimiseerde - inhoud van een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2018 in de zaak SHE 18/1395 WOB (hierna ook: de uitspraak) over een ander Wob-verzoek dat verzoeker had ingediend bij de gemeente Bergeijk.
2.2.
Verzoeker heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de vraag hoe de hoor- en adviescommissie kennis heeft kunnen nemen van die uitspraak, waarbij de Commissaris immers geen partij was. In verband daarmee heeft verzoeker schriftelijke vragen gesteld aan de voorzitter van de hoor- en adviescommissie, aan de Commissaris en aan de president van deze rechtbank. In het kader van zijn beroep tegen het besluit op bezwaar van de Commissaris heeft verzoeker 43 beroepsgronden aangevoerd. In die beroepsgronden heeft hij onder meer aan de rechtbank gevraagd de Commissaris antwoord te laten geven op een aantal door hem geformuleerde vragen over de inbreng en het gebruik van de uitspraak, die niet aanwezig is in het dossier. De rechters hebben het beroep op 28 januari 2021 mondeling behandeld. Verzoeker is bij die behandeling aanwezig geweest. Daarna heeft hij dit schriftelijke verzoek gedaan tot wraking van de rechters.
2.3.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek bij de mondelinge behandeling daarvan toegelicht. In de kern heeft hij aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de rechters bij de mondelinge behandeling van het beroep volledig hebben genegeerd dat hij in het kader van dat beroep (onder meer) antwoord wilde krijgen op zijn vragen over de inbreng en het gebruik van de uitspraak, terwijl de uitspraak volgens verzoeker een integraal onderdeel vormt van de criteria om openbaarmaking van documenten in het kader van het bestreden besluit op zijn Wob-verzoek te beoordelen. Verzoeker stelt dat de rechters hem daardoor de mogelijkheid hebben ontnomen om van de Commissaris, via zijn gemachtigde, een volledig antwoord te krijgen op zijn vragen over de uitspraak, terwijl de e-mail van de ambtenaar van de gemeente Bergeijk waarbij de uitspraak is toegezonden aan de Commissaris volgens hem openbaar zou moeten zijn (code C.150, aldus verzoeker). Daarom is verzoeker van mening dat hij grond heeft te vrezen dat de onafhankelijkheid van de rechters in deze beroepsprocedure in het geding is.
2.4.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en zij hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter ten opzichte van een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Het (subjectieve) standpunt van een procespartij daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.2.
Op basis van de mededelingen van verzoeker en de rechters over het verloop van de zitting gaat de wrakingskamer ervan uit dat de voorzitter mede namens de twee andere rechters (hierna telkens samen: de rechters) aan het begin van de zitting eerst de omvang van het geding aan de orde heeft gesteld. Daarbij is meegedeeld dat in het kader van de beroepsprocedure alleen die handelwijze van de Commissaris aan de orde kan worden gesteld die ertoe heeft geleid dat documenten waar het Wob-verzoek op ziet ten onrechte niet of niet volledig zijn geopenbaard. Volgens de rechters hebben zij aan verzoeker meegedeeld dat dan bijvoorbeeld moet worden gedacht aan ondeugdelijke motivering van het besluit om een stuk niet (volledig) te openbaren of onvoldoende onderzoek naar de vraag of er nog meer documenten zijn waar het Wob-verzoek op ziet. In verband daarmee hebben de rechters tegen verzoeker gezegd dat dit zou kunnen betekenen dat een deel van zijn 43 beroepsgronden en daarmee samenhangende verzoeken buiten de omvang van de beroepsprocedure valt en daarop afstuit.
3.3.
Naar aanleiding van die mededeling heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op de zitting antwoord wilde krijgen van (de gemachtigde van) de Commissaris op zijn vragen over de uitspraak. Daarbij heeft verzoeker mede een beroep gedaan op de inhoud van de brief die hij in reactie op zijn verzoek aan de president van de rechtbank had ontvangen van de (waarnemend) president. Uit die brief heeft verzoeker begrepen dat zijn vragen over de uitspraak zouden moeten worden beoordeeld door de rechters die de (aanhangige) beroepsprocedure behandelen.
3.4.
De rechters hebben daarop aan verzoeker meegedeeld dat zij zijn verzoeken in verband met de gang van zaken rond de uitspraak niet aan de orde zouden stellen omdat deze naar hun oordeel buiten de - al met verzoeker besproken - omvang van het geding in deze Wob-procedure valt, alleen al omdat het Wob-verzoek niet ziet op de openbaarmaking van de uitspraak, aldus de rechters. Zij stellen overigens dat verzoeker aan de inhoud van de genoemde brief van de (waarnemend) president niet de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat de Commissaris in het kader van déze (beroeps)procedure zou moeten antwoorden op de vragen van verzoeker rond de inbreng en het gebruik van de uitspraak. Daarbij hebben de rechters mede naar voren gebracht dat een zitting is bedoeld als mogelijkheid voor partijen om hun standpunten mondeling ten overstaan van een rechter kenbaar te maken en toe te lichten, maar dat een zitting er in zoverre niet primair voor is bedoeld om de ene partij antwoord te laten geven op vragen van de andere partij. De rechters hebben gesteld dat het tot hun domein behoort om als rechters in een procedure te bepalen wat wel en niet tot de omvang van het geding behoort en welke procesbeslissingen - in verband daarmee - op de zitting worden genomen.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechters om verzoeker niet de gelegenheid te bieden vragen te stellen aan (de gemachtigde van) de Commissaris in verband met de gang van zaken rond de uitspraak moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.6.
Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter(s) die de beslissing heeft/hebben gegeven, zou daarin een grond voor wraking kunnen liggen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daar echter geen sprake van.
3.7.
Nu ook verder niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van objectief gerechtvaardigde (schijn van) partijdigheid van de rechters, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Mandemakers, voorzitter, mr. E. Boersma en
mr. J.J. Janssen, leden, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.