In deze zaak gaat het om een ambtenaar die op 9 juni 2018 volledig arbeidsongeschikt raakte en in overleg met zijn werkgever, Senzer, afspraken maakte over de beëindiging van zijn dienstverband. De overeengekomen ontslagdatum was 3 mei 2020, in overeenstemming met de toen geldende AOW-leeftijd. Echter, door nieuwe wetgeving werd de AOW-leeftijd van de eiser vervroegd naar 3 januari 2020, waarna de werkgever besloot om het ontslag per deze nieuwe datum te verlenen. De eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de werkgever zich aan de oorspronkelijke afspraak moest houden. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet kon afwijken van de overeengekomen ontslagdatum van 3 mei 2020, omdat de rechtszekerheid in het geding was. De rechtbank vernietigde het besluit van de werkgever en herstelde de oorspronkelijke ontslagdatum. De rechtbank oordeelde dat de minnelijke regeling bindend was en dat de wijziging van de AOW-leeftijd geen reden was om de afspraken te wijzigen. De rechtbank veroordeelde de werkgever tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser.