ECLI:NL:RBOBR:2020:6547

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
20/620
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over het gebruik van een familiekamer als mortuarium in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een uitvaartonderneming, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het gebruik van een ruimte op een perceel in Oirschot, dat volgens haar als mortuarium werd gebruikt, terwijl dit niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ruimte, die een aparte toegang heeft en waar een overledene kan worden opgebaard, moet worden gekwalificeerd als een mortuarium, ondanks dat er slechts ruimte is voor één overledene. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de ruimte in strijd is met het bestemmingsplan, dat het gebruik van een mortuarium alleen toestaat op aangewezen locaties.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder het primaire besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen de derde-partij, die de ruimte als familiekamer gebruikte. Eiseres stelde dat het gebruik van de ruimte niet alleen voor afscheid nemen was, maar ook voor het opbaren van overledenen, wat een intensiever gebruik met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat het regelmatig gebruik van de ruimte voor het opbaren van overledenen gelijkstaat aan het gebruik als mortuarium, wat niet is toegestaan op de betreffende locatie.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke afbakening van wat onder een mortuarium valt en de voorwaarden waaronder dergelijke voorzieningen zijn toegestaan in bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot, verweerder
(gemachtigde: S. Sengers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te [vestigingsplaats] , gemachtigde [naam] .

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen derde-partij, afgewezen.
Bij besluit verzonden 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is online behandeld op 16 december 2020. Namens eiseres hebben [naam] deelgenomen alsmede de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij hebben [naam] en de gemachtigde deelgenomen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] is het bestemmingsplan “Centrum Oirschot” van toepassing. Op het perceel rust de bestemming ‘centrum’. In het pand op het perceel is een ruimte van ongeveer 3x 3,5 meter met een eigen toegang. In de ruimte kan een overledene worden opgebaard. Er is geen koelcel, wel een keukenblok en een toilet.
 Eiseres heeft een uitvaartonderneming in Oirschot.
 Bij brief van 25 april 2019 heeft eiseres bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend. Daarin verzoekt eiseres verweerder om op te treden tegen illegale activiteiten van de derde-partij op het adres [adres] te [vestigingsplaats] in strijd met het bestemmingsplan.
 Op 14 mei 2019 heeft verweerder eiseres in eerste instantie niet als belanghebbende aangemerkt. Daar is verweerder op 11 juni 2019 op teruggekomen.
 Verweerder heeft op 16 mei 2019 een controle uitgevoerd. Aanvankelijk had verweerder het voornemen om tot handhaving over te gaan. De gemachtigde van de derde-partij heeft informatie verschaft. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2, In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat het pand niet wordt gebruikt als mortuarium maar dat het gebruik meer past bij een familiekamer. Een familiekamer is volgens verweerder een maatschappelijke functie en past binnen de bestemming ‘centrum’.
3. Tijdens de zitting hebben de derde-partij en verweerder desgevraagd aangegeven dat de gemachtigde van de derde-partij degene is geweest die voor het primaire besluit informatie heeft verschaft aan verweerder. Hiermee zijn de vraagtekens bij eiseres over de voorfase weggenomen.
4.1
Volgens eiseres is het gebruik van de ruimte in strijd met de bestemming. Het is geen familiekamer omdat de ruimte niet alleen wordt gebruikt om afscheid te nemen van een overledene maar de overledene wordt gedurende de periode voorafgaand aan de uitvaart daar ook opgebaard. Gelet op de activiteiten van de derde-partij is sprake van een veel intensiever gebruik van de ruimte dan waar verweerder van is uitgegaan. Eiseres verwijst naar advertenties en recensies op internet. Daardoor heeft het gebruik van het pand een bedrijfsmatig karakter en geen maatschappelijke functie. Het is eerder een mortuarium en dat is alleen toegestaan op de locaties die als zodanig zijn aangeduid.
4.2
Verweerder kwalificeert het gebruik als familiekamer. Het gebruik kan niet worden gelijkgesteld met een mortuarium.
4.3
De derde-partij heeft aangegeven dat de ruimte maar zelden (één tot twee keer per maand) wordt gebruikt. Zij ontvangt verder geen klanten.
4.4
Artikel 5 van de planregels regelt het gebruik binnen de bestemming ‘centrum’. Binnen de bestemming zijn maatschappelijke functies toegelaten. Alleen bedrijven in combinatie met detailhandel genoemd in de bijlage bij de planregels zijn toegelaten. Een mortuarium is alleen toegelaten op locaties met de aanduiding ‘mortuarium’. In de bijlage bij de uitspraak staat de volledige planregel. Het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ wordt in artikel 1.51 van de planregels als volgt gedefinieerd: “educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Het begrip ‘functie’ wordt in artikel 1.39 van de planregels als volgt gedefinieerd: ”doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan”. Het begrip ‘mortuarium’ is niet gedefinieerd.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat de bestemming ‘maatschappelijke functie’ hetzelfde is als een maatschappelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.51 van de planregels. Het gebruik van de ruimte kan worden gekwalificeerd als een maatschappelijke voorziening. Het gebruik kan niet worden gekwalificeerd als bedrijf en ook niet als een dienstverlenende functie. Het bieden van een gelegenheid om een overledene op te baren, opdat nabestaanden afscheid kunnen nemen, is een voorziening ten behoeve van sociale of religieuze activiteit. Omdat in het bestemmingsplan het gebruik van de ruimte als maatschappelijke voorziening niet is verboden, is dit gebruik is toegelaten binnen artikel 5 van de planregels. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in een eerdere uitspraak van deze rechtbank van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:498), die is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3469).
4.7
Maar dat alleen is niet genoeg. De ruimte mag niet worden gebruikt als mortuarium omdat het perceel niet is aangeduid als mortuarium. Omdat het begrip ‘mortuarium’ niet is gedefinieerd in de planregels heeft verweerder aansluiting kunnen zoeken bij het normaal spraakgebruik. Het begrip ‘mortuarium’ wordt hierin omschreven als het ‘opbaren van doden’. Dat is wat hier gebeurt. Weliswaar worden hier niet meerdere overledenen tegelijkertijd opgebaard, maar er worden wel achtereenvolgens meerdere overledenen opgebaard. Een plek waar ruimte is om één overledene op te baren is een klein mortuarium, maar nog steeds een mortuarium. Een familiekamer is in zoverre ook een mortuarium. Het regelmatig gebruik om overledenen op te baren is niet te vergelijken met een opbaring van een overledene in een thuissituatie omdat dit (hopelijk) maar per woning een enkele keer voorkomt. Het regelmatig gebruik van de ruimte voor het opbaren van overledenen heeft een andere ruimtelijke uitstraling dan het opbaren van overledenen in een thuissituatie. Overigens vindt de rechtbank het minder interessant hoe vaak de ruimte wordt gebruikt. Zodra de ruimte meerdere keren per jaar wordt gebruikt voor het opbaren van een overledene, is volgens de rechtbank sprake van een mortuarium. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het gebruik als familiekamer wel wordt genoemd op de website van de derde-partij. Dat zal niet voor niets zijn. De rechtbank vindt het verder niet belangrijk of er een koelcel of koelplaat aanwezig is. Ook zonder koelcel kan een overledene meerdere dagen worden opgebaard in de ruimte. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gebruik van de ruimte ten onrechte niet als mortuarium heeft gekwalificeerd. Een te beperkte uitleg van het begrip ‘mortuarium’ zou er bovendien toe leiden dat aan het verbod op het gebruik als mortuarium geen betekenis meer toekomt. Alle partijen hebben verwezen naar meerdere uitspraken maar die gaan niet over het gebruik als mortuarium. De hierboven genoemde uitspraak ging over een uitvaarthuis. In de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC2126) ging het over de vraag of een familiekamer een bedrijfsactiviteit is. In de Afdelingsuitspraak van 7 juni 2006, (ECLI:NL:RVS:2006:AX7051) overwoog de Afdeling dat een mortuarium past binnen de bestemming “maatschappelijke doeleinden”. De Afdelingsuitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:483) ging over het gebruik als uitvaartcentrum. Deze verwijzingen leiden dus niet tot een ander oordeel.
4.8
Het gebruik van de ruimte is gelijk aan het gebruik als mortuarium en dus in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder zal moeten nagaan of, als de derde-partij hier om vraagt, het gebruik kan worden gelegaliseerd door middel van de verlening van een omgevingsvergunning. Hierbij kan ook de ruimtelijke uitstraling worden beoordeeld.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen binnen tien weken na verzending van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 31 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage:

Artikel 5 centrum

5.1.
Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor centrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. (bedrijfs)woningen, met dien verstande dat het aantal ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan aanwezige woningen niet mag toenemen. Voor zover op gronden ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan nog geen woningen aanwezig zijn, geldt het op de kaart aangegeven maximaal aantal woningen als maximum;
b. gebouwen ten behoeve van:
(…)
5. bedrijven, uitsluitend op de begane grond;
(…)
10. maatschappelijke functies;
e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “mortuarium” op de kaart voor een mortuarium;
5.2.
Nadere detaillering van de doeleinden
5.2.3.
Bedrijven
Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. een bedrijf is uitsluitend toegestaan indien het een bedrijf in combinatie met detailhandel betreft;
b. uitsluitend de volgende bedrijven zijn toegestaan:
1. bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën A en B, met dien verstande dat Bevi-inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
2. op het bouwperceel met de aanduiding ”installatiebedrijf” op de kaart: tevens een installatiebedrijf in combinatie met detailhandel.