In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een uitvaartonderneming, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het gebruik van een ruimte op een perceel in Oirschot, dat volgens haar als mortuarium werd gebruikt, terwijl dit niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ruimte, die een aparte toegang heeft en waar een overledene kan worden opgebaard, moet worden gekwalificeerd als een mortuarium, ondanks dat er slechts ruimte is voor één overledene. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de ruimte in strijd is met het bestemmingsplan, dat het gebruik van een mortuarium alleen toestaat op aangewezen locaties.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder het primaire besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen de derde-partij, die de ruimte als familiekamer gebruikte. Eiseres stelde dat het gebruik van de ruimte niet alleen voor afscheid nemen was, maar ook voor het opbaren van overledenen, wat een intensiever gebruik met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat het regelmatig gebruik van de ruimte voor het opbaren van overledenen gelijkstaat aan het gebruik als mortuarium, wat niet is toegestaan op de betreffende locatie.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke afbakening van wat onder een mortuarium valt en de voorwaarden waaronder dergelijke voorzieningen zijn toegestaan in bestemmingsplannen.