ECLI:NL:RBOBR:2020:6483

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
20/2019
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, waarbij hij een rapport van psychiater dr. P.J.H. Notten heeft overgelegd. Deze psychiater concludeert dat er anamnestisch geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik en dat eiser voldoet aan de normen van de Regeling eisen geschiktheid 2000 voor een termijn van vijf jaar. Ondanks deze conclusie heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) de aanvraag afgewezen, stellende dat eiser niet rijgeschikt is vanwege alcoholmisbruik, niet in remissie, en baseert zich op een sterk verhoogde CDT-waarde en een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank stelt dat als het CBR de conclusie van de psychiater niet kan volgen, het CBR moet onderzoeken en motiveren waarom het keuringsrapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de psychiater en dat het CBR niet inzichtelijk heeft gemaakt waar het zijn standpunt op baseert.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het CBR opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. H.O. de Boer),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het CBR geweigerd eiser rijgeschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en T.
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 30 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het CBR is – zonder bericht van afwezigheid – niet verschenen. Tijdens de zitting heeft het CBR, in de persoon van S. van de Vorstenbosch, de rechtbank laten weten zich vergist te hebben in de datum van de zitting.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft een aanvraag ter verkrijging van een Verklaring van geschiktheid ingediend. Naar aanleiding daarvan is hij op 12 maart 2020 gekeurd door psychiater dr. P.J.H. Notten. De psychiater heeft van de keuring een rapport, gedateerd 17 mei 2020, opgemaakt. In het rapport staat dat eiser in het verleden zijn rijbewijs “kwijt” is geweest als gevolg van snelheidsovertredingen onder invloed van alcohol in 2010. Nadien heeft hij een rijbewijs voor de duur van één jaar gekregen. Bij de rapportage is de uitslag van het labonderzoek gevoegd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat eiser een verhoogd percentage CDT-waarde heeft van 8,0, bij een afkapwaarde van 2,0 en referentiewaarden van 0-1,7. De psychiater heeft in het rapport geconcludeerd dat er anamnestisch geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik. Eiser voldoet volgens de psychiater voor een termijn van vijf jaar aan de normen van de Regeling eisen geschiktheid 2000.
2. Naar aanleiding van dit rapport heeft het CBR aan de psychiater verzocht om een nadere toelichting hoe hij tot zijn advies is gekomen en daarbij heeft het CBR onder andere gewezen op het verhoogde CDT-percentage en de mogelijke termijnen.
3. Op 4 juni 2020 heeft de psychiater het volgende toegelicht: “Uit het feit dat hij het gezag over de kinderen krijgt door jeugdzorg in een vechtscheiding leid ik af dat er geen sprake is van alcoholmisbruik. Dit was anders door zijn ex zeker aangewend. Zijn nieuwe vriendin bevestigt bovenstaande ook. Er was alleen een ↑ CDT. Revisie over 3 jaar.”
4. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals onder ‘Procesverloop’ is vermeld.
De besluitvorming
5. Het CBR stelt zich op standpunt dat eiser niet rijgeschikt is vanwege alcoholmisbruik, niet in remissie. Het CBR baseert zich op de bevindingen in het keuringsrapport van psychiater Notten, waaronder de sterk verhoogde CDT-waarde boven het afkappunt in combinatie met de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. Eiser heeft volgens het CBR niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt dat de fors verhoogde CDT-waarde door iets anders is veroorzaakt dan overmatig alcoholgebruik. Daarbij overweegt het CBR dat eiser wist dat de keuring ten behoeve van de rijgeschiktheid zich zou toespitsen op het alcoholgebruik. Kennelijk was eiser, gezien de fors verhoogde %CDT-waarde, niet in staat om het alcoholmisbruik in het zicht van de keuring te minderen of te staken, aldus het CBR.
Het standpunt van eiser
6. Het CBR gaat met het bestreden besluit tegen vrijwel alle eigen richtlijnen in. Het CBR stelt zich structureel op het standpunt dat het aan de specialist is om een oordeel te vellen en dat het niet aan het CBR is om een psychiatrisch oordeel te beoordelen. In onderhavig geval heeft de keurend specialist geen diagnose gesteld en vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van psychoactieve middelen. De specialist adviseert tot geschiktheid. In reactie op de vragen van het CBR, heeft de specialist laten weten alles te hebben meegewogen, maar niet tot een diagnose te komen. Het CBR kan niet anders dan eiser rijgeschikt verklaren. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De beoordeling door de rechtbank
7. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
8. Als een bestuursorgaan een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, dan moet het bestuursorgaan zich ervan vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inzichtelijk en concludent is. [1] Het is daarbij niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. [2]
9. Als het CBR zich op het standpunt stelt dat de conclusie van de psychiater dat er anamnestisch geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik niet kan worden gevolgd, dan zal hij moeten onderzoeken en gemotiveerd inzichtelijk moeten maken dat het keuringsrapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat, onvoldoende is gemotiveerd of anderszins niet voldoet aan de eisen. Dat het CBR uitvoering heeft gegeven aan die vergewisplicht, is de rechtbank niet gebleken. Of de verhoogde CDT-waarde in combinatie met een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik, zoals het CBR stelt, voldoende feitelijke grondslag biedt voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik, is volgens voornoemde rechtspraak niet aan het CBR of de bestuursrechter om te beoordelen. Daar komt bij dat het CBR niet inzichtelijk heeft gemaakt waar het zijn standpunt op baseert dat er sprake is van een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. Dat betekent dat het CBR onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de psychiater.
10. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het had op de weg van het CBR gelegen om in het kader van de op hem rustende vergewisplicht nader onderzoek te (laten) doen naar het verhoogd percentage CDT-waarde en de conclusie van de psychiater.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van de vergewisplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb. Het CBR zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het CBR aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt het CBR in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het CBR een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat het CBR aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178.- vergoedt;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: toepasselijke wet- en regelgeving

Reglement rijbewijzen

Artikel 97

1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk
vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
[…].

Artikel 101

1. Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door
een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien:
a. de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
[…].

Artikel 102

1. Door de aangewezen arts of artsen wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk acht weken
na de aanvang van de keuring, bedoeld in artikel 101, eerste lid aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
[…].
Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

Paragraaf 8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs):
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1078.
2.Uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4134.