In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, de eigenaar van een café, en de burgemeester van de gemeente Eindhoven. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning, die door de burgemeester was ingetrokken naar aanleiding van een veroordeling door de strafrechter voor gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op juiste gronden had gehandeld, aangezien eiser was veroordeeld voor een strafbaar feit dat hem in enig opzicht van slecht levensgedrag maakte. Eiser had aangevoerd dat de burgemeester onredelijk lang had gedaan over de beslissing op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot gegrondverklaring van het beroep. Wel werd eiser een schadevergoeding van € 500 toegekend wegens de schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester zowel de drank- en horecavergunning als de aanwezigheidsvergunning terecht had ingetrokken, en dat er geen ruimte was voor een belangenafweging. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier drs. J.A. Meijer - Habraken.