ECLI:NL:RBOBR:2020:621

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
C/01/327112 / HA ZA 17-725
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor wateroverlast en schade door schending zorgplicht

In deze zaak vordert de eiseres, een vennootschap onder firma die een agrarisch bedrijf exploiteert, een verklaring voor recht dat het Waterschap AA en Maas onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door wateroverlast in de periode van 30 mei tot en met juni 2016. De eiseres stelt dat het Waterschap zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade aan haar percelen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij diverse rapporten van deskundigen zijn ingediend ter onderbouwing van de stellingen van beide partijen.

De rechtbank oordeelt dat het Waterschap niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank stelt vast dat de waterhuishouding in het werkgebied voldoet aan de geldende normen en dat de door de eiseres aangedragen argumenten en rapporten onvoldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het Waterschap en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij waterbeheer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/327112 / HA ZA 17-725
Vonnis van 5 februari 2020
in de zaak van
vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP AA EN MAAS,
zetelend te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 februari 2018
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging eis
  • de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte eiswijziging
  • de akte overleggen producties van het Waterschap ten behoeve van het pleidooi
  • de akte overleggen producties van [eiseres] ten behoeve van het pleidooi
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat - een verklaring voor recht dat het Waterschap jegens haar onrechtmatig gehandeld heeft en aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt doordat het Waterschap zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [eiseres] in de periode 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast, met veroordeling van het Waterschap tot vergoeding van die schade op te maken bij staat en betaling van de expertisekosten, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Het Waterschap voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiseres] exploiteert een gemengd agrarisch bedrijf in [woonplaats 1] . [woonplaats 1] ligt in het werkgebied van het Waterschap.
Eind mei en begin juni 2016 was er sprake van zware regenval in het gebied waardoor de percelen van [eiseres] (gelegen op de huiskavels nabij de [adres] te [woonplaats 1] ) deels onder water zijn komen te staan. Als gevolg daarvan is de oogst deels volledig verloren gegaan en deels in opbrengst en kwaliteit achteruit gegaan, waardoor [eiseres] schade heeft geleden.
3.2.
[eiseres] stelt dat het Waterschap de door haar geleden schade dient te vergoeden omdat deze is veroorzaakt doordat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Het Waterschap heeft volgens [eiseres] namelijk niet tijdig en/of onvoldoende maatregelen getroffen om de wateroverlast, en de daardoor ontstane schade, te voorkomen of te beperken.
Onder verwijzing naar het deskundigenrapport van [ingenieur 1] , agrarisch schade-expert van [A] (hierna: [A] ) van 15 september 2016, een tweede en een derde rapport van [A] van respectievelijk 5 oktober 2018 en 10 januari 2019, een hydrologisch expertiserapport van ingenieursbedrijf [B] van 12 november 2018 en een hydrologisch advies district Raam van advies- en ingenieursbureau [C] van 28 maart 2017, stelt [eiseres] dat de wateroverlast (en de daardoor ontstane schade) is veroorzaakt doordat:
de watergang die afwatert onvoldoende geschoond en gemaaid was
te lang een te hoog waterpeil is aangehouden in de Balkloop en de Oeffeltse Raam
de stuw GGA110 in de Balkloop niet, althans niet tijdig, is gestreken
het groot onderhoud van de watergangen van het Waterschap te lang is uitgebleven
het Waterschap onvoldoende heeft geanticipeerd op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse
sprake was van achterstallig onderhoud van het watersysteem
de waterhuishouding in het werkgebied niet voldoet aan de overstromingsnormen van de NBW-richtlijn
et Waterschap niet tijdig maatregelen genomen heeft om lozing door de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha te (laten) voorkomen.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de hevige regenval in juni 2016 niet de wateroverlast en daaruit voor haar voortvloeiende schade zou hebben veroorzaakt als het Waterschap zijn zorgplicht op de hiervoor genoemde punten naar behoren en tijdig was nagekomen.
3.3.
Het Waterschap betwist dat hij niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Bovendien is [eiseres] volgens het Waterschap niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze is gegrond op het inwerkingtreden van de riooloverstorten op Saxe Gotha. Ook ontbreekt causaal verband tussen de gestelde schending van de zorgplicht en de schade en is er sprake van overmacht. De oorzaak van de wateroverlast is volgens het Waterschap de extreme en aanhoudende neerslag in de periode van 27 mei tot en met 1 juli 2016. Verder is er sprake van eigen schuld en heeft [eiseres] niet voldaan aan haar klachtplicht en daarmee haar recht verwerkt een beroep te doen op het (gestelde) tekortschieten van het Waterschap. Ook de hoogte van de schade wordt bestreden.
3.4.
Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of het Waterschap tegenover [eiseres] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder.
3.5.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet heeft een Waterschap de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. Artikel 1 lid 2 van de Waterschapswet draagt Waterschappen onder meer de zorg voor het watersysteem op. Het watersysteem is een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken (art. 1.1. Waterwet). Bij de uitoefening van zijn taken moet het Waterschap rekening houden met verschillende waterstaatkundige belangen. [eiseres] geeft die belangen te beperkt weer. Zij stelt dat Waterschappen de stand van het oppervlaktewater en grondwater moeten beheren, opdat de ingelanden geen schade zullen ondervinden van een overmatige toevloed van hemel- of oppervlaktewater of door uitdroging van landbouwgronden. Waterschappen moeten echter meer belangen in aanmerking nemen. Gelet op artikel 2.1. van de Waterwet is het waterbeheer gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
3.6.
De rechtbank zal hierna de in 3.2. genoemde verwijten bespreken. De rechtbank houdt daarbij een andere volgorde dan [eiseres] aan.
g. de waterhuishouding in het werkgebied voldoet niet aan de
overstromingsnormen van de NBW-richtlijn
3.7.
De zorgplicht van een Waterschap wordt ingekaderd door wettelijke normen voor wateroverlast. De normen (door partijen aangeduid als NBW-normen) drukken de hoogst toelaatbare, statistische kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater uit.
3.8.
Op grond van artikel 2.8. van de Waterwet worden bij de Verordening water van de Provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening), met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, normen gesteld met betrekking tot de gemiddelde kans op overstroming van daarbij aangewezen gebieden. Uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat deze normen de voor de verschillende vormen van landgebruik hoogst toelaatbare kans op overstroming uitdrukken. Het gaat om het gewenste beschermingsniveau. Uit het gewenste beschermingsniveau worden dimensionering, inrichting en het beheer van het watersysteem afgeleid. Ook worden daar de maatregelen uit afgeleid die moeten worden genomen om het watersysteem aan de norm te laten voldoen (Kamerstukken II 2006/07, 30818, nr. 3, p.93).
3.9.
De normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in artikel 2.3. van de Verordening en de daarbij behorende bijlage II. Op grond van artikel 2.3 lid 2, aanhef en onder c en d, van de Verordening geldt buiten de bebouwde kom van een gemeente als norm een overstromingskans van 1x per 25 per jaar voor akkerbouw en 1x per 10 jaar voor grasland.
In lid 4 van artikel 2.3 van de Verordening is bepaald dat buiten de bebouwde kom aan sommige gebieden, aangegeven op bijlage II bij de Verordening, geen norm gekoppeld wordt, dan wel een hogere of een lagere norm.
In de toelichting op de Verordening (Provinciaal Blad, 2009, 230) staat dat voor (natuurlijke) beekdalen en natuurgebieden geen norm geldt. Het betreft gebieden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt het zogenaamde maaiveldcriterium. Dat wil zeggen dat een klein gedeelte van het gebied niet aan de norm hoeft te voldoen. Voor grasland is dat 5%, voor akkerbouw 1% en voor bebouwd gebied 0%, aldus de toelichting op de Verordening
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat aan een deel van de percelen van [eiseres] geen norm is toegekend, voor een deel een norm geldt van 1/25 (akkerbouw) en voor een ander deel een norm van 1/10 (grasland) geldt.
Als er geen NBW-norm is toegekend, kan er van schending daarvan ook geen sprake zijn.Voor wat betreft de wel genormeerde delen overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
[eiseres] stelt, onder verwijzing naar het rapport van [B] (prod. 9 bij repliek), dat de waterhuishouding in het werkgebied van het Waterschap bij haar percelen niet voldoet aan de in de NBW-richtlijn opgenomen overstromingsnormen.
Zij wijst er op dat haar percelen vaker overstromen, dat de meeste percelen in het gebied alleen al in de maanden mei/juni 2016 meermaals overstroomd zijn en zij, evenals andere agrariërs in de omgeving, sinds een jaar of tien hinder ondervindt van water dat buiten de oevers van de Oeffeltse Raam treedt. Daarbij komt dat de overstorten van het nabij gelegen bedrijventerrein Saxe Gotha hun water lozen op de Oeffeltse Raam. Het Waterschap heeft daarmee in het kader van de watersysteemtoets geen rekening gehouden, en handelt (ook) daardoor onzorgvuldig.
3.12.
Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat wel aan de NBW-norm wordt voldaan. Hij verwijst daarvoor naar het (als productie 2 door hem overgelegde) rapport van [ingenieur 2] van schade-expertisebureau [D] (hierna: [D] ) van 19 januari 2018, en het (als productie 3 door hem overgelegde) memo van [D] van 8 mei 2019.
Voor zover er op de percelen van [eiseres] normen van toepassing zijn, werd en wordt daar aan voldaan, aldus het Waterschap. Het Waterschap heeft het gebied waarin de percelen van [eiseres] liggen bij de watersysteemtoets van 2013/2014 getoetst aan de van toepassing zijnde NBW-normen. Daaruit zijn bij de percelen van [eiseres] geen knelpunten naar voren gekomen, de percelen voldoen aan de NBW-normen die van kracht waren tijdens de watersysteemtoets 2013/2014.
Het Waterschap betwist de juistheid van de conclusie van [B] . Hij stelt dat die conclusie is gebaseerd op de bevindingen van [C] (hierna [C] ) in het rapport van 28 maart 2017 (productie 11 bij repliek). Uit het onderzoek van [C] kan niet worden afgeleid dat de percelen van [eiseres] niet aan de NBW-norm voldoen. Het door [C] gebruikte model is namelijk geen normtoets in het kader van het NBW en de daarin gehanteerde uitgangssituatie is veel extremer dan de situatie waarvan in een reguliere watersysteemtoets wordt uitgegaan.
3.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat ter plaatse van haar percelen niet wordt voldaan aan de NBW-norm, gelet op het verweer van het Waterschap, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarvoor is het volgende van belang.
3.14.
Allereerst geldt dat het Waterschap alleen een verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot de NBW-norm als het gaat om wateroverlast door inundatie vanuit het oppervlaktewater en dat de enkele omstandigheid dat inundatie heeft plaatsgevonden niet automatisch leidt tot de conclusie dat het watersysteem tekortschiet. Bepalend is namelijk of het watersysteem statistisch gezien voldoende bescherming biedt. Het enkele feit dat, zoals door [eiseres] is aangevoerd, haar percelen vaker overstromen en in mei/juni 2016 meermaals zijn overstroomd, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van onvoldoende bescherming. Zoals hiervoor (3.7.) overwogen drukt de NBW-norm immers de hoogst toelaatbare, statistische kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewater uit. Dat zegt niets over de (maximale) herhalingsfrequentie.
3.15.
Ook het gegeven dat het Waterschap er van op de hoogte is dat men in het gebied, na de realisering van het bedrijventerrein Saxe Gotha, sinds een aantal jaren geconfronteerd wordt met wateroverlast als gevolg van het buiten de oevers treden van de Oeffeltse Raam, betekent niet dat het Waterschap automatisch een verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van het watersysteem en de NBW-norm. Het enkele (meermaals) buiten zijn oevers treden van de Oeffeltse Raam brengt immers niet zonder meer met zich dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan.
Daarbij is van belang dat, zoals hierna zal worden overwogen (3.16), bij de NBW-toets (terecht) geen rekening gehouden wordt met de invloed van de riooloverstorten van Saxe Gotha.
3.16.
Uit de door het Waterschap (bij akte overlegging producties en bij pleidooi) gegeven toelichting op de watersysteemtoets volgt dat deze is uitgevoerd conform de daarvoor geldende regelgeving.
Zoals hiervoor (3.9.) vermeld, zijn de normen voor wateroverlast opgenomen in de Verordening. Het Waterschap heeft de watersysteemtoets 2013/2014, met instemming van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant, uitgevoerd volgens de STOWA [1] -methodiek. Daarbij is de hydrologische wintersituatie als uitgangspunt genomen. Reden daarvoor is dat de wintersituatie – met hogere afvoeren en waterstanden - tot een hoger beschermingsniveau voor de ingelanden leidt dan wanneer er op basis van de hydrologische zomersituatie zou worden getoetst. De invloed van de riooloverstorten wordt (en hoeft) bij de watersysteemtoets niet meegenomen (te worden) omdat deze in de wintersituatie niet in werking treden. De wintersituatie geeft het meest betrouwbare beeld van het watersysteem onder normatieve omstandigheden en daarmee een hogere bescherming. In de winter komen de hoogste afvoeren voor en zomerbuien zijn te grillig om te toetsen. Bovendien kunnen piekbuien in de zomersituatie doorgaans beter verwerkt worden vanwege lagere grondwaterstanden terwijl in de wintersituatie de afvoer soms bemoeilijkt wordt door de hoge waterstand van de Maas, aldus het Waterschap.
Dit is door [eiseres] niet weersproken.
Dat betekent dat het niet betrekken van de riooloverstorten van Saxe Gotha in de watersysteemtoets niet onjuist, onzorgvuldig of onrechtmatig is. Dat toetsing aan de NBW-norm anderszins onrechtmatig is, is (in ieder geval niet onderbouwd) gesteld noch gebleken.
3.17.
Het rapport van [B] vormt, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin voldoende onderbouwing van de stelling dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan.
Door het Waterschap is immers –door [eiseres] onweersproken- gesteld dat de conclusie van dit rapport is gebaseerd op de bevindingen van [C] en dat het daarvoor door [C] gebruikte model geen normtoets is in het kader van het NBW. Bovendien is de daarin gehanteerde uitgangssituatie veel extremer dan de situatie waarvan in een reguliere watersysteemtoets wordt uitgegaan.
Het Waterschap heeft aangegeven dat hij naar aanleiding van het rapport van [C] een aanvullend onderzoek heeft laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de in genoemd rapport genoemde mogelijke oplossingen en er een projectgroep is opgericht die zich richt op het klimaatbestendiger/robuuster maken van de (omgeving van de) Oeffeltse Raam. Die projectgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het Waterschap, de Gemeente [woonplaats 2] , bedrijventerrein Saxe Gotha, Brabants Landschap, agrariërs en ZLTO.
Daaruit volgt echter, zoals door het Waterschap terecht gesteld is, niet dat het Waterschap erkent dat het watersysteem niet aan de NBW-norm voldoet.
3.18.
Ook uit de rapportages van [A] volgt niet dat niet aan de NBW-norm wordt voldaan. In het eerste rapport (prod. 2 bij dagvaarding) en het tweede rapport (prod. 8 bij repliek) wordt verwezen naar een norm van een afstroming van ca. 14 mm per etmaal als basis waaraan een watersysteem zou moeten voldoen, welke norm opgenomen zou zijn in het Cultuurtechnisch Vademecum. In het derde expertiserapport (prod.12 bij repliek) wordt niets vermeld over de NBW-norm.
Uit het hiervoor vermelde toetsingskader volgt echter niet dat de door [A] genoemde norm nog, naast de in de Verordening vastgelegde normen, afzonderlijk van toepassing is. Bovendien heeft [A] ook niet gesteld dat aan de NBW-norm niet is voldaan.
h.
het niet tijdig maatregelen nemen om lozing door de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha te (laten) voorkomen.
3.19.
Volgens [eiseres] is de wateroverlast mede veroorzaakt door het in werking treden van de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha in [woonplaats 2] . De hoeveelheid water die daardoor is geloosd op de Oeffeltse Raam toen deze al overvol was, heeft de overstroming van de percelen zowel in duur als in omvang verergerd. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het Waterschap het in werking treden van de overstorten had dienen te voorkomen.
3.20.
Het Waterschap stelt dat [eiseres] in haar vordering op dit punt niet-ontvankelijk is. De riooloverstorten zijn immers een kunstwerk in en ten behoeve van een gemeentelijke riolering, waarvan de gemeente eigenaar en beheerder is en waarvoor de verantwoordelijkheid dan ook niet bij het Waterschap ligt maar bij de gemeente [woonplaats 2] . Het is daarom niet aan het Waterschap om maatregelen te treffen om het overstorten van water te voorkomen. Als [eiseres] door het in werking treden van de overstorten onevenredige schade lijdt, dient zij een eventuele aanspraak op schadevergoeding via de daarvoor aangewezen bestuursrechtelijke weg (van artikel 7.14 Waterwet) bij de gemeente in te dienen.
3.21.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
Vast staat dat, zoals door het Waterschap onweersproken is gesteld, de gemeente en niet het Waterschap verantwoordelijk is voor het in werking treden van de riooloverstorten. Als het in werking treden daarvan al als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, is dat in ieder geval niet aan te merken als een onrechtmatige handeling van het Waterschap.
De stelling van [eiseres] dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door de inwerkingtreding niet te voorkomen, faalt dus.
a.
de watergang die afwatert was onvoldoende geschoond en gemaaid
3.22.
Bij dagvaarding wijst [eiseres] , onder verwijzing naar het eerste rapport van [A] (prod. 2 bij dagvaarding), als één van de oorzaken van de wateroverlast het nalaten van maai- en veegwerkzaamheden aan.
Het Waterschap stelt, onder verwijzing naar het rapport van [D] van 19 januari 2018 (prod. 2 bij antwoord) dat de (voor de percelen van [eiseres] ) relevante waterlopen deels op de planning stonden voor maaien in periode 3 (van 1 juni tot 15 juli) en deels in periode 5 van (1 oktober tot 30 november) en in 2016 daadwerkelijk zijn gemaaid in week 22, 23 en 26, dus ruim binnen de aangewezen periode dan wel vervroegd zijn gemaaid.
In reactie daarop stelt [eiseres] dat het Waterschap ten onrechte vasthoudt aan de vastgestelde maaiperiode en geen acht slaat op de begroeiingsgraad. Zij verwijst in dit kader naar een vonnis van de rechtbank Gelderland [2] . Daarnaast beroept zij zich op een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden [3] , waaruit, zo stelt [eiseres] , voor het Waterschap de verplichting voortvloeit om vaker te maaien (en te baggeren).
3.23.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.24.
Voor de beoordeling van de vraag of het Waterschap tekort geschoten is in het tijdig en voldoende maaien van de watergangen is van belang of het Waterschap uitvoering heeft gegeven aan zijn maaibeleid en of het Waterschap adequaat heeft gereageerd op verzoeken om eerder of extra te maaien.
3.25.
In zijn algemeenheid dient het Waterschap bij zijn maaiplanning rekening te houden met de voorkeursperioden die voortvloeien uit de Flora- en Faunawet (per 1 januari 2017 vervangen door de Wet Natuurbescherming) en de Gedragscode Flora- en Faunawet voor Waterschappen (hierna: de gedragscode). De maaiplanning van het Waterschap houdt rekening met die voorkeursperioden. Dat (de relevante onderdelen van) de Oeffeltse Raam conform planning (en deels vervroegd) zijn gemaaid, is door [eiseres] niet betwist.
3.26.
Het voorgaande neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die ertoe leiden dat het Waterschap eerder of extra had moeten maaien. Maaiwerkzaamheden kunnen buiten de voorkeursperioden worden uitgevoerd als dat vanwege de primaire waterschapstaken niet anders kan en met de nodige voorzorg (paragraaf 4.2.3 van de gedragscode). Het Waterschap hoeft echter in beginsel niet uit eigen beweging te onderzoeken of het noodzakelijk is om vervroegd te maaien (vgl. HR 9 november 2001, NJ 2002, 446).
Als [eiseres] van mening was dat er (voorafgaand aan de wateroverlast) aanleiding was om vervroegd te maaien had zij dat aan het Waterschap moeten melden en moeten verzoeken eerder of vaker te maaien. Dat zij (of een van de andere ingelanden in het gebied) dat in de periode voorafgaand aan de wateroverlast heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. [eiseres] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden genoemd die voor het Waterschap aanleiding hadden moeten zijn om voor de wateroverlast te maaien. Op de stelling van [eiseres] dat contact is geweest met het Waterschap over een dichtgeslibde sloot zal de rechtbank hierna onder 3.28 e.v. in gaan.
Het beroep op het vonnis van de rechtbank Gelderland (zie voetnoot ²) treft geen doel omdat in die casus, anders dan hier het geval is, wel was geklaagd over het maaibeleid, het betreffende waterschap bekend was met de gevoeligheid van het gebied voor wateroverlast en er desondanks was besloten de watergangen minder intensief te maaien dan voorheen.
Het beroep op het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden (zie voetnoot ³) treft in dit verband evenmin doel. In die zaak was namelijk sprake van significante overschrijding van het streefpeil gedurende een lange periode, ook als geen sprake was van hevige regenval. Dat daarvan hier sprake is of was, is gesteld noch gebleken, zodat ook die vergelijking mank gaat.
3.27.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen deugdelijke feitelijke grondslag is voor de stelling van [eiseres] dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door de watergang(en) onvoldoende te maaien en te schonen.
d.
het groot onderhoud van de watergangen van het Waterschap is te lang uitgebleven
3.28.
Met betrekking tot het groot onderhoud heeft [eiseres] in de dagvaarding aangevoerd dat het uitdiepen van watergangen te lang is uitgebleven. In punt 26 vermeldt [eiseres] dat zij het Waterschap in het voorjaar van 2016 heeft gewezen op de ondiepe Oeffeltse Raam. Bij repliek verwijst [eiseres] naar het tweede rapport van [A] (prod. 8 bij repliek) waarin melding gemaakt wordt van een gesprek van [eiseres] met een medewerker van het Waterschap in het voorjaar van 2016 met als onderwerp het te ondiep zijn van de Oeffeltse Raam, wat niet werd ontkend door het Waterschap.
Op de zitting is door [eiseres] verklaard dat er in het voorjaar van 2016 contact geweest is met het Waterschap in verband met een dichtgeslibde sloot richting Balkloop. Volgens [eiseres] gaf het Waterschap toen aan dat groot onderhoud op dat moment niet kon plaats vinden.
3.29.
Het Waterschap stelt, onder verwijzing naar het rapport van [D] , dat de dimensionering van de Balkloop en de Oeffeltse Raam gelijk aan of groter is dan het minimale leggerprofiel en dus conform de daarvoor geldende normen is, dat er in 2012 is gebaggerd en obstakels zijn verwijderd en er in 2014 zand is verwijderd uit de Oeffeltse Raam. Uit de profieldoorsneden van de Oeffeltse Raam (bijlage 3 bij het rapport van [D] ) volgt dat de profielen, rekening houdend met de aanzanding tussen 2014 en de schadedatum, nog voldeden, aldus het Waterschap.
Op de zitting is door het Waterschap erkend dat in het voorjaar 2016 is verzocht om (extra) te baggeren en toegelicht dat het enige tijd duurt voordat, indien uit onderzoek blijkt dat (extra) baggeren nodig is, daadwerkelijk gebaggerd kan gaan worden. Dat er andere meldingen op dit punt zijn gedaan wordt door het Waterschap betwist.
3.30.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat het Waterschap niet tijdig groot onderhoud heeft uitgevoerd aan de watergangen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet vast staat dat sprake is van onrechtmatig handelen door het Waterschap op dit punt. Daarvoor is het volgende van belang.
3.31.
[eiseres] heeft de stelling van het Waterschap dat de dimensionering van de Oeffeltse Raam en de Balkloop voldoet aan de daarvoor geldende normen, niet nader onderbouwd betwist. Zij heeft op de zitting slechts aangevoerd dat de Oeffeltse Raam en de Balkloop, als je er in kijkt vanaf de wal, veel dieper lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Waar zij dit op baseert is niet toegelicht.
Gelet daarop staat, naar het oordeel van de rechtbank, vast dat de dimensionering voldoet aan de daarvoor geldende normen.
3.32.
Dat [eiseres] in het voorjaar van 2016 heeft verzocht om (extra) te baggeren, wat door het Waterschap is erkend, doet daar niet aan af. Daarmee staat immers nog niet vast dat de watergang te ondiep was. Maar ook als dat wel het geval zou zijn, brengt dat nog niet met zich dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden.
Uitgangspunt is immers dat, zoals hiervoor overwogen, de dimensionering aan de normen voldeed. Als het Waterschap dan een verzoek krijgt om (extra) te baggeren dient, zo is op de zitting toegelicht, eerst nader onderzoek plaats te vinden. Niet alleen naar de noodzaak om te baggeren maar ook, als baggeren nodig blijkt, naar de mate van verontreiniging van de bagger omdat daarmee rekening gehouden moet worden bij de keuze van de locatie waar de bagger kan worden gestort. Een dergelijk onderzoek neemt volgens het Waterschap al gauw enkele maanden in beslag. Dat betekent dat, nu het verzoek kort voor het schademoment is gedaan, niet tot baggeren overgegaan had kunnen worden voordat de wateroverlast plaats vond.
[eiseres] heeft de juistheid van deze toelichting van het Waterschap niet betwist.
3.34.
Dat sprake is van schending van de zorgplicht door het Waterschap op dit punt, is dan ook onvoldoende onderbouwd.
te lang een te hoog waterpeil aanhouden in de Balkloop en de Oeffeltse Raam
het niet, althans niet tijdig, strijken van de stuw GGA110 in de Balkloop
onvoldoende anticiperen op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse
3.35.
[eiseres] verwijst ter onderbouwing van de onder b. en c. genoemde verwijten naar het tweede rapport van [A] (prod.8 bij repliek). Daarin stelt [A] dat de stuwen 110GG en 110GGA pas op 2 juni 2016 zijn gestreken, welke actie volgens [A] eerder had kunnen (moeten) plaatsvinden en dat ook andere door het Waterschap vanaf 2 juni 2016 ondernomen acties (wellicht) te laat zijn uitgevoerd. Daarnaast vraagt [A] zich af of de uitgevoerde acties wel de juiste acties waren onder de gegeven omstandigheden
en stelt [A] dat bijvoorbeeld het plaatsen van een terugslagklep het waterbeheer in een bepaald gebied soms goed kan verbeteren.
Ten aanzien van het onder e. genoemde verwijt stelt [eiseres] dat het Waterschap naar aanleiding van op 30 mei en 2 juni 2016 voor Noord-Brabant gegeven weerswaarschuwingen actief en preventief maatregelen had moeten nemen om het peil aan te passen.
3.36.
Het Waterschap stelt dat anticiperen op zware neerslag niet eenvoudig is en vaak ook onwenselijk. Weerswaarschuwingen worden pas kort van tevoren (maximaal 24 uur) gegeven en ook dan is niet duidelijk waar de neerslag zal vallen en in welke hoeveelheid, terwijl vooraf genomen maatregelen tot –niet direct te verhelpen- problemen kunnen leiden als de neerslag vervolgens elders valt of veel minder hevig is dan verwacht. Het op voorhand verlagen van de peilen/stuwen kon reeds daarom onder de gegeven omstandigheden niet van hem verwacht worden, aldus het Waterschap. Bovendien biedt, zo stelt het Waterschap onder verwijzing naar het rapport van [D] (prod. 2 bij antwoord), een stuwverlaging in extreme situaties niet altijd soelaas.
Het Waterschap geeft aan op 2 en 3 juni 2016 diverse maatregelen genomen te hebben om het te veel aan water zo snel mogelijk af te voeren. Zo zijn op 2 juni 2016 de stuwen 110GG en 110GGA gestreken, is op 3 juni 2016 gemaal 114SAM ingeschakeld en waterloop 10806201 afgedamd en vervroegd gemaaid en is een pomp geplaatst.
3.37.
De rechtbank is, gelet op de toelichting van het Waterschap op de door hem genomen maatregelen, van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat het Waterschap heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door een te lang een te hoog peil aan te houden, stuw 110GGA te laat te strijken en (ook anderszins) onvoldoende te anticiperen op de zware regenval, onvoldoende heeft onderbouwd.
Vast staat dat het Waterschap heel kort na de hevige neerslag diverse maatregelen heeft genomen. Dat het eerder verlagen van stuw 110GGA er toe had geleid dat de wateroverlast/schade voor [eiseres] voorkomen of beperkt was, is door [eiseres] niet (onderbouwd) gesteld. Maar ook als dat wel het geval zou zijn, betekent dat niet zonder meer dat het Waterschap niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht als waterbeheerder omdat hij daarbij immers niet alleen de belangen van [eiseres] , maar die van alle ingelanden in ogenschouw dient te nemen.
Ook heeft [eiseres] niet aangegeven welke andere maatregelen het Waterschap had kunnen/dienen te treffen. Uit de opmerking van [A] ten aanzien van het plaatsen van een terugslagklep volgt niet dat dit in het geval van [eiseres] wateroverlast/schade had voorkomen of beperkt. Dat wordt overigens in het rapport van [D] ook betwist.
3.38.
Ook deze stellingen van [eiseres] worden, bij gebreke van voldoende onderbouwing, verworpen.
f.
achterstallig onderhoud van het watersysteem
3.39.
Volgens [eiseres] is sprake van achterstallig onderhoud. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in welk verwijt, anders dan de hiervoor reeds besproken verwijten, [eiseres] het Waterschap hiermee maakt.
Dat betekent dat ook de stelling dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door het watersysteem niet (tijdig) te onderhouden, als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
Conclusie
3.40.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Waterschap tegenover [eiseres] niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als waterbeheerder. Van aansprakelijkheid voor de (gestelde) schade is alleen al daarom geen sprake.
3.41.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.924,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
2.443,50(4,5 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 4.367,50

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 4.367,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten, mr. H.T.J.F. Verhappen en mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.

Voetnoten

1.Stichting Toegepast Onderzoek Water