ECLI:NL:RBGEL:2017:186

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
C/05/250044 / HZ ZA 13-184
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Waterschap wegens schending zorgplicht door wijziging maaibeleid van kwetsbaar gebied zonder toetsing vooraf aan de normen voor regionale wateroverlast

In deze zaak vorderde eiser, een eenmanszaak, schadevergoeding van het Waterschap Rijn en IJssel wegens onrechtmatig handelen. Eiser stelde dat het Waterschap zijn zorgplicht had geschonden door het maaibeleid in een kwetsbaar gebied te wijzigen zonder voorafgaande toetsing aan de normen voor regionale wateroverlast. De rechtbank Gelderland oordeelde dat het Waterschap tekort was geschoten in zijn zorgplicht, omdat het niet had voldaan aan de vereisten voor het maaien van de Veengoot, wat leidde tot wateroverlast op de percelen van eiser. De rechtbank stelde vast dat de wateroverlast was veroorzaakt door de overmatige begroeiing van de Veengoot, die het Waterschap had nagelaten tijdig te maaien. Eiser had schade geleden aan zijn aardappelgewassen door inundatie, en de rechtbank oordeelde dat het Waterschap aansprakelijk was voor deze schade. De rechtbank veroordeelde het Waterschap tot betaling van een schadevergoeding van € 26.357,75, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/250044 / HZ ZA 13-184
Vonnis van 18 januari 2017
in de zaak van
[eiser]h.o.d.n.
[naam eenmanszaak],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
eiser,
advocaat mr. A. Buth te Middelharnis,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP RIJN EN IJSSEL,
gevestigd te Doetinchem,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Lubach te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 mei 2015
  • het deskundigenbericht van 19 april 2016
  • de beschikking van 25 april 2016
  • de conclusie na deskundigenbericht, tevens akte houdende wijziging en vermeerdering van eis van [eiser] van 15 juni 2016
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van het Waterschap van 31 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] heeft zijn eis gewijzigd en vermeerderd. Thans vordert hij dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht zal verklaren dat het Waterschap jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door hem in deze procedure omschreven schade,
2. het Waterschap zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 81.957,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010, dan wel 1 november 2010, dan wel 3 april 2011, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, telkens na een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde rente, tot de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 12.789,86, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.304,86 vanaf 10 december 2010 dan wel vanaf de dag van de dagvaarding, over een bedrag van € 847,-- vanaf 13 juni 2016 dan wel vanaf 15 juni 2016, over een bedrag van € 6.970,-- vanaf 3 juni 2015 en over een bedrag van € 2.090,48 vanaf 13 mei 2016, telkens na een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde rente, tot de dag der algehele voldoening,
3. met veroordeling van het Waterschap in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
4. alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eiser], begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat het Waterschap binnen 14 dagen na aanschrijving niet aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
2.2.
Het Waterschap heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging en vermeerdering, zodat op de gewijzigde en vermeerderde eis recht gedaan zal worden.
2.3.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid is van belang onderscheid te maken tussen percelen die in het stroomgebied van de Groenlose Slinge zijn gelegen (15 en 16) en de percelen (5, 11, 12, 33, 40 en 42) die in het stroomgebied van de Baakse Beek-Veengoot liggen. In het vonnis van 20 mei 2015 (rov. 2.13) is geoordeeld dat [eiser] na verweer van het Waterschap geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het te laag aanleggen van de kade langs de Groenlose Slinge een schending van de zorgplicht van het Waterschap oplevert en dat het in dit verband gedane beroep van [eiser] op risicoaansprakelijkheid van het Waterschap voor een gebrekkige opstal evenmin kan slagen. Dat brengt met zich dat de vorderingen van [eiser] voor wat betreft de schade aan de gewassen op de percelen 15 en 16 geen bespreking meer behoeven, omdat [eiser] aan zijn vordering met betrekking tot die percelen ten grondslag heeft gelegd dat de schade aan die gewassen het gevolg is van de te laag aangelegde kade langs de Groenlose Slinge.
De verdere beoordeling spitst zich dan ook toe op de percelen 5, 11, 12, 33 , 40 en 42.
2.4.
Voor wat betreft de concrete omstandigheden van het geval is het volgende (dat deels een herhaling vormt van overwegingen in een eerder tussenvonnis) van belang.
De betreffende percelen wateren af via kavelsloten die uitmonden in de Veengoot en de Heerenvloed. De afwatering richting IJssel geschiedt met name via de Veengoot als hoofdwaterloop. De Veengoot is voor een deel gelegen in het Wolfersveen, een voormalig moerasgebied. Van het Wolfersveen is bekend dat het door onder meer de vlakke ligging een slechte afwatering heeft. De beken op het bovenstrooms gelegen Winterswijks plateau kunnen weinig water bergen en hebben een sterke helling, waardoor neerslag snel wordt afgevoerd naar de benedenstrooms gelegen, vlakke gebieden.
De (bodembreedte van de) Veengoot is over een lengte van ongeveer 2,8 kilometer, grotendeels bovenstrooms van de stuw Petersdijk, bijna een meter smaller.
Bij brief van 16 juli 2007 is door [naam] (hierna: [naam]) namens onder anderen [eiser] bij het Waterschap geklaagd over de wateroverlast die in het Wolfersveen is opgetreden bij overvloedige neerslag. In de brief wordt melding gemaakt van een maaiprobleem wat betreft de Veengoot; doordat er te veel gras in de sloten staat, is er volgens [naam] geen goede doorstroming en komt het water vanuit de sloten het land op.
In antwoord op deze brief heeft het Waterschap onder meer bericht dat het gebied Wolfersveen in de toekomst extra aandacht heeft. Op 23 januari 2008 is naar aanleiding van de klachten van onder meer [eiser] een bijeenkomst geweest waarbij zowel de klagers als medewerkers van het Waterschap aanwezig waren. Ook daarbij is aan de orde gekomen dat volgens de klagers de waterafvoeren te laat werden gemaaid.
De zomer van 2010 was - tot aan de hevige regenval op 26 en 27 augustus - warm en zonnig, met droogte tot gevolg. Ten tijde van de hevige regenval op 26 en 27 augustus 2010 was de Veengoot nog niet gemaaid.
HKV vermeldt in haar in opdracht van het Waterschap opgestelde rapport van 13 december 2010 dat voorafgaande aan 26 augustus 2010 het maaibeheer significant was uitgesteld in verband met de droogte. Niet alleen beoogde men daardoor meer water vast te houden, door de ondiepte als gevolg van de lage waterstanden kon in de grotere waterlopen niet met maaiboten gewerkt worden. Voorts is van belang dat zuurstofloosheid en vissterfte ontstaat als bodemslib wordt omgewoeld in ondiep en warm water, aldus HKV. Het Waterschap heeft onweersproken aangevoerd dat daarom maaien met een maaikorf niet wenselijk was.
In het rapport van HKV staat een op 7 augustus 2010 gemaakte foto van de Veengoot ter hoogte van de stuw Petersdijk. Daarop is te zien dat deze hoofdwatergang helemaal is dichtgegroeid. HKV heeft ingeschat dat de Veengoot tot aan de samenvloeiing met de Van Heekerenbeek helemaal vol gegroeid was, dus voor 80 - 100% en vanaf dat punt voor 40 - 60%.
2.5.
Het verweer van het Waterschap dat ook bij maximale afvoer van de watergangen inundatie op de percelen van [eiser] zou zijn opgetreden, is door [eiser] door overlegging van het in zijn opdracht opgestelde rapport van Van Brakel en Querner gemotiveerd weersproken. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap op dit rapport heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 20 mei 2015 overwogen dat zij alleen aan de hand van de deskundigenrapporten van partijen niet kan vaststellen wie het gelijk aan zijn zijde heeft waar het gaat om de vraag of de neerslag in augustus 2010 zodanig extreem was dat geen enkel handelen van het Waterschap invloed had kunnen hebben op de wateroverlast op de percelen van [eiser]. Daarom zijn daarover aan de te benoemen deskundige aanvullende vragen gesteld. In het tussenvonnis van 20 mei 2015 is voorts overwogen dat voorshands niet valt in te zien waarom het aan het Waterschap bekende gegeven dat de percelen van [eiser] door hun lage ligging bijzonder kwetsbaar zijn voor wateroverlast, het Waterschap niet ertoe had moeten nopen om af te wijken van haar maaibeleid. Aan de deskundige is daarom ook de vraag voorgelegd of het (volledig) maaien van de Veengoot en andere (hoofd)watergangen in het gebied waarin de percelen van [eiser] liggen, de door [eiser] ondervonden wateroverlast had kunnen voorkomen of beperken.
2.6.
Op de vragen - samengevat - wat de oorzaak is/oorzaken zijn van de opgetreden wateroverlast op de percelen van [eiser] en of de overlast ook zou zijn opgetreden indien de (hoofd)watergangen (volledig) gemaaid waren heeft de deskundige geantwoord dat (a) de allerlaagste gedeelten van sommige percelen ongeacht de mate van begroeiing in de Veengoot langdurig (26 augustus - 1 september) onder water zouden hebben gestaan. Daarboven bevindt zich (b) een glijdende schaal van gedeeltes die bij een volledig schone Veengoot kort onder water zouden hebben gestaan, maar nu door overmatige begroeiing aanzienlijk langer waren geïnundeerd, tot gedeeltes die nu door de overmatige begroeiing van de Veengoot wel, maar bij een schone Veengoot helemaal niet onder water zouden hebben gestaan. Als derde categorie (c), noemt de deskundige gedeeltes die weliswaar niet geïnundeerd zijn vanuit het oppervlaktewater, maar waar wel overlast is opgetreden, omdat door de hoge oppervlaktewaterstanden de percelen niet of nauwelijks konden ontwateren.
De rechtbank sluit zich bij deze beantwoording aan. Met dit antwoord is gegeven dat het meest verstrekkende verweer van het Waterschap, inhoudende dat de neerslaggebeurtenis eind augustus 2010 de enige oorzaak was van de door [eiser] gestelde schade omdat deze neerslaggebeurtenis zodanig extreem was dat het doen of nalaten van het Waterschap niet relevant is omdat de schade hoe dan ook zou zijn opgetreden, slechts ten dele opgaat. Uit dit antwoord moet immers worden afgeleid dat uitsluitend als gevolg van de (overmatige) begroeiing van de Veengoot (delen van) percelen van [eiser] (langer) onder water hebben gestaan en dat dit niet zou zijn gebeurd in de situatie dat de Veengoot zou zijn geschoond.
2.7.
Voor de vraag in hoeverre het niet gemaaid zijn van de Veengoot heeft geleid tot schade voor [eiser] is de beantwoording van de vragen 2 en 3 van belang.
2.7.1.
Naar aanleiding van de vragen
“2) Was de wateroverlast ook opgetreden en waren de percelen van [eiser] ook geïnundeerd, indien de (hoofd)watergangen in het gebied waarin de percelen van [eiser] liggen, (volledig) gemaaid zouden zijn?”en
“3) Als u vraag 2 bevestigend beantwoordt, kunt u een inschatting maken van de aard, omvang en tijdsduur van de wateroverlast?”heeft de deskundige de door hem gevolgde methodiek als volgt toegelicht (p. 4):
“Voor het antwoord op deze twee vragen is met het SOBEK-model van de Baakse Beek - Veengoot de wateroverlastgebeurtenis zo goed mogelijk gereconstrueerd. Bij een reconstructie met een model worden (subjectieve) keuzes gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld de te gebruiken neerslag, grote van de tijdstappen, vertaling van een zekere mate van begroeiing naar een wee[r]standcoëfficiënt. Om de door mij gemaakte keuzes voor deze wateroverlastgebeurtenis transparant te houden, is bij dit deskundigenbericht een bijlage toegevoegd, waarin ik de door mij gemaakte keuzes heb getracht kort maar ook reproduceerbaar op te schrijven. Daarnaast zijn in dezelfde bijlage ook de resultaten uitgebreider gerapporteerd dan in dit deskundigenbericht.”
(…)”
In de bijlage bij het deskundigenrapport is voor elk van de percelen van [eiser] aard, omvang en tijdsduur van de wateroverlast in zes verschillende scenario’s van begroeiing van de (hoofd)watergangen nader uitgewerkt.
2.8.
De rechtbank vindt in de kritiek van het Waterschap op de wijze van beantwoording geen grond om deze niet te onderschrijven. De deskundige heeft met het oog op de beoordeling van het meest verstrekkende verweer van het Waterschap een inschatting gemaakt van de ter plekke gevallen regen en acht geslagen op de mogelijkheden om die neerslag in de bodem te bergen. Uitgaande van die (door het Waterschap niet (meer) betwiste) gegevens heeft de deskundige daarna met behulp van een model (dat ook door het Waterschap zelf wordt gebruikt, zo staat te lezen op pagina 3 van de bijlage bij het deskundigenbericht) “gereconstrueerd” waartoe zes varianten van begroeiing van de (hoofd)watergangen zouden hebben geleid. Deze benadering strookt met die welke is gehanteerd in het memo van het Waterschap van 19 juni 2014, dat door haar is ingebracht ter onderbouwing van het hier aan de orde zijnde verweer. In dat memo wordt in waterbalansen “gesimuleerd” wat er gezien de hoeveelheid neerslag en de bergingscapaciteit van de bodem zou zijn gebeurd wanneer de watergangen volledig zouden zijn gemaaid. Onderzoek naar andere oorzaken van de opgetreden wateroverlast, zoals het Waterschap heeft bepleit, ligt ook niet voor de hand nu het Waterschap zich heeft verweerd met de stelling dat de hoeveelheid neerslag de enige oorzaak is geweest van de gestelde schade, terwijl de vordering van [eiser] is gebaseerd op een schending van de zorgplicht door niet (tijdig of volledig) maaien van de Veengoot. Gezien het vorenstaande was verder onderzoek naar andere oorzaken van de wateroverlast niet geïndiceerd.
2.9.
Wat betreft het eerder bedoelde memo is nog van belang dat de deskundige op pagina 6 van het deskundigenbericht als zijn oordeel heeft gegeven dat daarin ten onrechte niet belicht wordt dat in een situatie dat de watergangen overmatig begroeid zijn, de beperkte afvoercapaciteit nog verder zakt, waardoor er meer water op het land moet worden geborgen. Gezien dit oordeel is er te minder reden om het op het memo steunende verweer van het Waterschap dat de schade uitsluitend een gevolg is van de hoeveelheid ter plekke gevallen regen, voor juist te houden. Terzijde merkt de rechtbank nog op dat de deskundige wel degelijk oog heeft gehad voor andere (mogelijke) oorzaken van de wateroverlast. Dat blijkt uit zijn reactie op een opmerking van het Waterschap over die andere oorzaken (pagina 9), die erop neerkomt dat de percelen die vallen onder categorie 1 of 3 (van het antwoord van de deskundige op vraag 1) de percelen zijn die als gevolg van andere oorzaken onder water zijn komen te staan.
2.10.
Het Waterschap heeft een beroep gedaan op zijn beleidsvrijheid. Hij heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met onder meer de normen die zijn overgenomen van de Provinciale Verordening Waterhuishouding, zij het dat deze normen slechts een uitgangspunt vormen en hij ook rekening mag en zelfs moet houden met verschillende andere factoren. Het Waterschap heeft slechts beperkte financiële middelen en menskracht. Omdat van hem niet gevergd kan worden dat 4000 km watergangen in één dag wordt gemaaid, is er een maaiperiode die loopt van september tot november. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de Flora- en faunawet. De verplichtingen die deze wet oplegt, zijn nader uitgewerkt in de Gedragscode Flora- en faunawet voor Waterschappen, welke gedragscode weer is uitgewerkt in de door het Waterschap zelf opgestelde Veldgids. Van schending van zijn zorgplicht zou sprake kunnen zijn als er voor het Waterschap concrete aanwijzingen bestonden dat (ernstige) wateroverlast zou bestaan of zou kunnen bestaan, maar daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. Ook andere aanwijzingen deden zich niet voor, aldus het Waterschap.
2.11.
Het Waterschap heeft ten aanzien van dat laatste verklaard dat de gevoeligheid van het Wolfersveen voor wateroverlast bij hem bekend is.
2.11.1.
In verband met de wateroverlast in de periode 2006-2007 in het gebied Wolversveen heeft het Waterschap naar aanleiding van concrete klachten een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de wateroverlast, onder meer door het inwinnen van informatie over de weersgesteldheid, de grondwaterstanden en de eigen acties van het Waterschap. Daarbij is volgens het Waterschap onder meer geconcludeerd dat ter zake van het maaionderhoud in het licht van de destijds bekende omstandigheden juist is gehandeld en dat de ontstane wateroverlast niet was te voorzien. Het Waterschap heeft verwezen naar de brief van 16 juli 2007 aan [naam]. Uit die brief blijkt dat de situatie in het (late) voorjaar van 2007 in zoverre vergelijkbaar was met de situatie eind augustus 2010 dat ook in 2007 aan een langdurige periode van droogte een einde is gekomen door overvloedige regenval, zij het dat in 2007 aanzienlijk minder regen is gevallen dan in augustus 2010. Uit die brief blijkt voorts dat het Waterschap naar aanleiding van klachten over wateroverlast maaionderhoud heeft gepleegd aan de watergangen in het gebied Wolfersveen in de week van 21 mei 2007. Uit het verslag van de nadien (op 23 januari 2008) gehouden bijeenkomst waarbij zowel medewerkers van het Waterschap als door de wateroverlast getroffen agrariërs aanwezig waren, blijkt dat toen aan het Waterschap weer is voorgehouden dat in mei 2006 en in mei/juli/oktober 2007 het water door de sloten werd aangevoerd in plaats van afgevoerd. Ook is bij die bijeenkomst opgemerkt dat de Veengoot pas op 7 juli is gemaaid en dat dat eerder had gemoeten.
2.11.2.
Hoewel het Waterschap bekend was met de gevoeligheid van het Wolfersveen voor wateroverlast en met de klachten van onder anderen [eiser] over het toenmalige maaibeleid, waarbij in ieder geval twee maal per jaar een of beide oevers alsmede de bodem van onder meer de Veengoot gemaaid werden, is in 2009 als uitvloeisel van de wet- en regelgeving op het gebied van flora- en faunabeheer het maaibeheer gewijzigd. Dat bracht met zich dat de watergangen juist minder intensief gemaaid werden dan voorheen (zie onder meer bladzijde VI van het rapport van HKV). Voor de Veengoot is toen onderhoudspakket (OHP) 5 gaan gelden, waarbij in de najaarsronde in de oneven jaren de linkeroever een keer per jaar na 15 augustus wordt gemaaid en in even jaren de rechteroever, steeds zodanig dat maximaal 75% schoon is.
2.11.3.
HKV vermeldt in haar eerder vermelde rapportage (rov. 2.4) dat het Waterschap de effecten van dat nieuwe maaibeheer niet heeft getoetst aan de normen voor regionale wateroverlast, terwijl dat wel verwacht had mogen worden omdat het maaibeheer potentiële gevolgen heeft voor de bescherming tegen regionale wateroverlast. Dit wordt door de deskundige onderschreven bij het antwoord op de vraag welke andere punten hij nog naar voren wil brengen:
“Van gedragscode Flora en Faunawet naar de Veldgids.
In de processtukken wordt de startdatum van de najaarsronde (1 september) diverse malen genoemd als reden waarom er nog geen onderhoud aan de dichtgegroeide Veengoot mocht plaatsvinden. Deze datum is niet als zodanig hard opgenomen in de Gedragscode Flora en Faunawet, maar een keuze van het Waterschap. In de gedragscode (paragraaf 4.2.3, blz 29) staat m.b.t. het schonen van waterlopen en oevers dat:
1. Schoningswerkzaamheden in beginsel worden uitgevoerd in de periode van 15 juli tot 1 november, met een voorkeur voor de maanden september en oktober. Dit is de periode tussen de voortplanting en de winterrust van vissen en amfibieën. Bovendien hebben in deze periode vrijwel alle wateren oeverplanten zaad gezet.
2. In tweede instantie kan schoning tussen 1 juni en 15 juli worden uitgevoerd, mits goed wordt gelet op broedende vogels en bloeiende of zaadbevattende juridisch zwaarder beschermde planten.
3. In laatste instantie zullen schoningswerkzaamheden in de periode tussen half maart en 1 juni alléén plaatsvinden als dit vanwege de primaire waterschapstaken niet anders kan en met de nodige voorzorg.
In de veldgids is e.e.a vertaald naar verschillende onderhoudspakketten, waarbij het onderscheid in de frequentie van maaien van talud en bodem per onderhoudspakket primair is afgestemd op de belangrijkste taak van het waterschap: waterpeilbeheersing. Voor de Baakse Beek / Veengoot is dit onderhoudspakket 5.
Als het waterschap daadwerkelijk het onderhoud zou hebben afgestemd op de belangrijkste taak van het waterschap, dan zou niet een vaste datum (elk jaar vanaf 1 september), maar de daadwerkelijke
begroeiingsgraad maatgevend moeten zijn voor of er al wel of geen onderhoud noodzakelijk is. Dat het nog geen 1 september was, mag geen reden zijn om een al wel dichtgegroeide niet meer functionerende (hoofd)watergang met een belangrijke afvoerfunctie niet te onderhouden. (…)”
2.11.4.
Het Waterschap heeft in reactie op het conceptrapport aan de deskundige aangevoerd dat de deskundige ten onrechte stelt dat 1 september de datum is waarop de Veengoot pas geschoond mocht worden en dat de Veengoot wel degelijk eerder geschoond mocht worden, maar dat daar om het Waterschap moverende redenen vanaf is gezien. Ook stelt de deskundige volgens het Waterschap ten onrechte dat het Waterschap een vaste datum hanteert voor het onderhoud en niet kijkt naar de daadwerkelijke begroeiingsgraad.
Deze reactie staat haaks op de verklaring van het Waterschap in de conclusie van antwoord onder 5.2.7. Daar schrijft het Waterschap dat de werkzaamheden die tijdens de najaarsronde moesten worden verricht op 26 en 27 augustus 2006 nog niet van start waren gegaan, aangezien de najaarsronde conform de Veldgids in beginsel op 1 september aanvangt. De rechtbank begrijpt daaruit dat het Waterschap wel een vaste datum hanteert voor het maaionderhoud en niet kijkt naar de daadwerkelijke begroeiingsgraad.
Voor die veronderstelling is ook steun te vinden in de in het rapport van HKV opgenomen, op 7 augustus 2010 gemaakte, foto’s van de Veengoot. Op de foto van de Veengoot bij de stuw Petersdijk is een volledig dichtgegroeide beek te zien en op de foto van de Veengoot bij de stuw Kievekampsbrug een nagenoeg dichtgegroeide beek. Daarbij moet bedacht worden dat juist ter hoogte van de stuw Petersdijk, grotendeels bovenstrooms, de Veengoot een meter smaller is dan elders.
Zowel de door de rechtbank benoemde deskundige als de partijdeskundigen Van Bakel en Querner verklaren dat, gelet op de nagenoeg volledige begroeiing van de Veengoot, het een keer mis moest gaan.
2.11.5.
Het Waterschap heeft naar aanleiding van het deskundigenbericht nog aangevoerd dat zijn zorgplicht breder en meer integraal van aard is dan alleen het water
kwantiteitsbeheer, en dat ook dient te worden gekeken naar aspecten van waterkwaliteit, ecologische effecten, kosten van beheer en onderhoud, efficiency etc.
Dat mag zo zijn, maar het Waterschap gaat eraan voorbij dat haar kerntaak is gelegen in dat waterkwantiteitsbeheer. Voor wat betreft de aspecten van de waterkwaliteit, ecologische effecten, kosten van beheer en onderhoud, efficiency etc. weegt de rechtbank mee dat het Waterschap naar aanleiding van de wateroverlast in augustus 2010 het voor de Veengoot
bovenstroomsgeldende onderhoudspakket in 2011 weer heeft vastgesteld op OHP 2, welk pakket geldt voor kritische aan- en afvoerleiding en primair landbouwwater. Gelet hierop kan het Waterschap niet gevolgd worden in het verweer dat het beleid na de wateroverlast in augustus 2010 niet drastisch is gewijzigd. Ook heeft het Waterschap bij besluit van 21 april 2011 besloten het onderhoud van de hoofdwatergangen met voorrang uit te voeren. De rechtbank leidt uit een en ander af dat aspecten van waterkwaliteit, ecologische effecten, kosten van beheer en onderhoud, efficiency etc. niet aan een ander, frequenter maaibeleid in de weg staan en hebben gestaan.
Aan het niet nader onderbouwde en eerst bij antwoordconclusie na deskundigenbericht gevoerde verweer van het Waterschap dat hij niet alleen een zorgplicht heeft ten aanzien van [eiser], maar ook ten aanzien van andere belangen (bijvoorbeeld benedenstrooms) wordt voorbijgegaan. Hetzelfde geldt voor het zonder nadere onderbouwing gedane beroep op beperkte financiële middelen.
2.12.
Dit alles leidt tot het oordeel dat het Waterschap tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens [eiser] door - ondanks de bekendheid met de kwetsbaarheid van het Wolfersveen voor wateroverlast - het maaibeleid met betrekking tot de door dat gebied stromende Veengoot aldus te wijzigen dat nog maar één keer per jaar één oever gemaaid werd, en door het tijdstip van maaien niet te laten afhangen van de begroeiingsgraad van de betreffende watergang, maar vast te houden aan de datum van 1 september als datum waarna gemaaid wordt, zonder de effecten van dat nieuwe maaibeheer vooraf te toetsen aan de normen voor regionale wateroverlast. Weliswaar was door de lage waterstand het gebruik van een maaiboot of een maaikorf niet mogelijk, gesteld noch gebleken is dat het maaien van de begroeiing in de Veengoot in de (late) zomer van 2010 in het geheel niet mogelijk was. Het Waterschap is derhalve schadeplichtig jegens [eiser].
2.13.
Ten aanzien van de schade wordt vooropgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat aardappelgewassen niet bestand zijn tegen een periode van meer dan 24 uur inundatie. Dit betekent dat, als bij het juist uitvoeren van het maaibeleid door het Waterschap de percelen met aardappelgewassen desalniettemin toch langer dan 24 uur onder water zouden hebben gestaan, de schade aan de aardappelgewassen niet in causaal verband staat met de normschending.
2.14.
Wat betreft het deskundigenbericht wordt verder het volgende overwogen. De deskundige heeft toegelicht dat door de gemaakte keuzes bij de reconstructie met een model het daadwerkelijk geïnundeerde oppervlak in de praktijk kan afwijken van de figuren in het deskundigenbericht. Omdat alle scenario’s met dezelfde uitgangssituatie zijn gestart op 15 augustus 2010 zullen de berekende verschillen tussen de scenario’s wel een goede indicatie geven van wat er zou zijn gebeurd als de watergangen eerder gemaaid waren, aldus de deskundige. Anders dan [eiser] in zijn commentaar op het conceptrapport bepleit, zal niet worden uitgegaan van volledig schone watergangen, waaronder de Veengoot, omdat met name in de zomer (water-)planten snel groeien. Daarom zal in navolging van de deskundige bij de vaststelling van de situatie waarbij het Waterschap wel tijdig zou hebben gemaaid enerzijds, en de werkelijke situatie in augustus 2010 anderzijds worden uitgegaan van het scenario ‘licht begroeide (hoofd)watergangen’, waaronder de Veengoot, en het scenario ‘vrij sterk begroeide (hoofd)watergangen’. De deskundige heeft de keuze die hij bij de berekening van de geïnundeerde oppervlaktes heeft gemaakt voor vergelijking van het scenario ‘vrij sterk begroeide (hoofd)watergangen’ met het scenario ‘licht begroeide (hoofd)watergangen’ afdoende gemotiveerd.
2.15.
De deskundige heeft vervolgens (op pagina 4 en 5 van het deskundigenbericht) voor ieder perceel van [eiser] een inschatting gemaakt tot welk verschil in waterstand en tot welk verschil in tijdsduur voordat het water gaat zakken, de beide scenario’s aanleiding geven. De uitkomst hiervan is dat de percelen 5, 12 en 40 ook bij een licht begroeide toestand ongeveer 4 dagen onder water zouden hebben gestaan. De rechtbank neemt dit oordeel over. Omdat derhalve ook bij een deugdelijk maaibeleid deze percelen geïnundeerd zouden zijn geweest, is het Waterschap ten aanzien van deze percelen niet gehouden de door [eiser] geleden schade aan de aardappelgewassen te vergoeden.
De percelen 11, 33 en 42 zouden volgens de deskundige bij een licht begroeide toestand van de Veengoot niet geïnundeerd zijn. Bij een sterk begroeide toestand van de Veengoot stond volgens de simulaties het water op perceel 11 25 centimeter hoger en heeft ca. 15.000 m2 onder water gestaan. De lage delen hebben ongeveer 8 dagen en de hoge delen hebben ongeveer 5 dagen onder water gestaan, aldus de deskundige. Gelet op de duur van de inundatie staat daarmee vast dat de aardappeloogst op een oppervlakte van 1,5 ha verloren is gegaan. De rechtbank neemt dit oordeel over en zal bij de berekening van de schade van een oppervlakte van 1,5 ha uitgaan.
Van perceel 33 zou volgens de deskundige bij een sterk begroeide toestand van de Veengoot ongeveer 3400 m2 gedurende ongeveer 6 dagen onder water hebben gestaan. De rechtbank neemt dit oordeel over en zal bij de berekening van de schade van een oppervlakte van 0,34 ha uitgaan.
Van perceel 42 zou volgens de deskundige bij een sterk begroeide toestand van de Veengoot ongeveer 4400 m2 gedurende ongeveer 7 dagen onder water hebben gestaan. De rechtbank neemt dit oordeel over en zal bij de berekening van de schade van een oppervlakte van 0,44 ha uitgaan.
2.16.
[eiser] heeft bij zijn conclusie na deskundigenbericht als productie 37 een schadeberekening van Agro Expertiseburo van 8 november 2010, aangepast op 12 mei 2016, in het geding gebracht. [eiser] stelt - met een beroep op een opmerking van de deskundige dat het redelijk is om de door Agro Expertiseburo geconstateerde schade als vertrekpunt te nemen bij het vaststellen van de totaal geleden schade - dat voor zover de geïnundeerde oppervlaktes zouden afwijken het rapport van de deskundige enige nuance behoeft en dat het voor de hand ligt de oppervlaktes van het rapport van Agro Expertiseburo tot uitgangspunt te nemen. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Door de opzet van het onderzoek is alleen de invloed van het wel of niet gemaaid zijn van met name de Veengoot op de mate van inundatie bepaald. Dit is ook de enige oorzaak die aan het Waterschap kan worden toegerekend. Andere oorzaken hebben mogelijk tot een groter feitelijk geïnundeerd oppervlak geleid, maar de hierdoor ontstane schade kan niet op het Waterschap worden afgewenteld. De hiervoor bedoelde opmerking van de deskundige is juist voor zover het betreft de gegevens over de prijs van de aardappelen en de netto opbrengst per hectare. Dit leidt tot onderstaande berekeningen.
Perceel 11
Volgens het Agro rapport blijkt uit een proefrooiing dat een netto opbrengst van 42.329 kg aardappelen per ha van perceel 11 verwacht kon worden. De prijs van de op dit perceel verbouwde pootaardappelen van het ras Desiree begroot Agro Expertiseburo op € 0,312 per kg. De schade als gevolg van inundatie van dit perceel kan dus vastgesteld worden op 1,5 ha x 42.329 kg x € 0,312 per kg = € 19.809,97.
Perceel 33
Op perceel 33 verbouwde [eiser] consumptieaardappelen van het ras Markies. Agro Expertiseburo gaat uit van een (gemiste) opbrengst van 46.239 kg aardappelen per ha met een opbrengst van € 0,21 per kg. De schade als gevolg van inundatie van dit perceel kan dus vastgesteld worden op 0,34 ha x 46.239 kg x € 0,21 per kg = € 3.301,46.
Perceel 42
Op perceel 42 verbouwde [eiser] consumptieaardappelen van het ras Agria. Agro Expertiseburo gaat uit van een (gemiste) opbrengst van 52,7 ton aardappelen per ha met een opbrengst van € 0,14 per kg. De schade als gevolg van inundatie van dit perceel kan dus vastgesteld worden op 0,44 ha x 52.700 kg x € 0,14 per kg = € 3.246,32.
Het Waterschap heeft de hiervoor vermelde, door Agro Expertiseburo berekende opbrengst per hectare en prijs per kilogram niet weersproken, zodat de schade van [eiser] als gevolg van inundatie van een deel van zijn percelen wordt vastgesteld op € 19.809,97 + € 3.301,46 + € 3.246,32 = € 26.357,75. Het waterschap zal veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag aan [eiser] als schadevergoeding.
2.17.
Vast staat dat [eiser] Agro Expertise heeft ingeschakeld om voor hem de omvang van de schade vast te stellen. Het Waterschap heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat de kosten voor het opstellen van het schaderapport van Agro Expertise niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kennelijk reeds zijn vergoed door de rechtsbijstandverzekering van [eiser]. Een eventuele contractuele verdelingsplicht op basis van de polisvoorwaarden staat hier buiten, aldus het Waterschap.
Dit laatste verweer houdt geen stand, nu [eiser] heeft aangevoerd dat op grond van de polisvoorwaarden deze kosten voor zijn rekening komen en zijn rechtsbijstandsverzekering die kosten slechts heeft voorgeschoten. Dit laatste heeft het Waterschap niet betwist.
Het Waterschap heeft voorts de kosten ad € 1.017,45 integraal betwist, omdat [eiser] de betreffende factuur, hoewel wel aangekondigd in de dagvaarding, niet heeft overgelegd. Nu echter vast staat dat het betreffende rapport (productie 1 bij dagvaarding) is opgesteld en onweersproken is dat [eiser] de kosten daarvan dient te dragen, heeft het Waterschap met de enkele constatering dat de factuur niet in het geding is gebracht, deze kosten onvoldoende weersproken. De met de rapportages van Agro Expertise gemoeide kosten ad € 1.017,45 exclusief BTW voor het eerste rapport en € 847,-- exclusief BTW voor het aanvullende rapport = € 1.864,45 komen dan ook op de voet van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding door het Waterschap in aanmerking.
[eiser] heeft voorts aan buitengerechtelijke kosten om voldoening buiten rechte te verkrijgen, een bedrag van € 1.577,52 gevorderd. Het Waterschap heeft betwist dat zij deze kosten dient te vergoeden en aangevoerd dat de werkzaamheden waarmee deze kosten samenhangen niet meer hebben omvat dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling geldt. Na deze betwisting heeft [eiser] niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat er buiten rechte andere werkzaamheden zijn verricht dan de werkzaamheden die middels de proceskostenveroordeling worden vergoed. Dit onderdeel van zijn vordering is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
2.18.
Het Waterschap zal veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] gevallen en begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- betaald griffierecht 842,00
- deskundige 9.060,48
- salaris advocaat
2.682,00(3 punten x tarief € 894,--)
Totaal € 12.661,19
De rentevorderingen en de gevorderde nakosten zullen als niet weersproken worden toegewezen.
2.19.
Het Waterschap heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en aan een eventuele uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring de voorwaarde te verbinden dat [eiser] zekerheid dient te stellen.
Bij de beoordeling van dit verzoek moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of het belang van het Waterschap zwaarder weegt dan het belang van [eiser]. Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden staan op zichzelf niet in de weg aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaring, maar moeten wel worden meegewogen.
Het enkele feit dat het Waterschap veroordeeld wordt tot betaling van geldsommen aan [eiser] verschaft [eiser] een zwaarwegend belang bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis. Het Waterschap heeft gesteld dat tussentijdse executie van het vonnis een reëel restitutierisico zal doen ontstaan, maar dat restitutierisico niet nader onderbouwd. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Nu niet gebleken is van enig restitutierisico, zal daaraan niet de voorwaarde worden verbonden dat [eiser] zekerheid moet stellen.
2.20.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Dit leidt tot na te melden beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat het Waterschap jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de [eiser] daardoor geleden schade,
3.2.
veroordeelt het Waterschap om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 26.357,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010, telkens na een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde rente, tot de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt het Waterschap tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.864,45, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.017,45 vanaf 10 december 2010 en over een bedrag van € 847,-- vanaf 13 juni 2016, telkens na een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde rente, tot de dag der algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt het Waterschap in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op een bedrag van € 12.661,19, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt het Waterschap in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eiser], begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat het Waterschap binnen 14 dagen na aanschrijving niet aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag van de betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, mr. M.J. van Lee en mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2017.
ap/Le/St/PB