Overwegingen
1. Verzoeker woont samen met zijn echtgenote en kinderen in een woning in Uden. Verzoeker en zijn echtgenote zijn eigenaar van het perceel aan de [adres] in [woonplaats] , waarop een vrijstaande woning, 2 schuren en een loods is gelegen.
In 2018 is in een loods op verzoekers perceel, die verzoeker had verhuurd aan een derde, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester destijds het besluit genomen dat de loods overeenkomstig het gehanteerde Handhavingsbeleid als lokaal werd aangemerkt en deze voor zes maanden gesloten.
Op vrijdag 26 juni 2020 heeft de politie verzoekers perceel betreden en heeft in een schuur (aangemerkt als schuur 2) de volgende goederen aangetroffen:
- 2 koolstoffilters;
- 2 slakkenhuizen;
- 1 koppelstuk;
- 1 doos met assimilatielampen;
- 1 boodschappentas met assimilatielampen.
Bij brief van 19 augustus 2020 heeft de burgemeester verzoeker laten weten dat hij van plan is verzoekers perceel voor zes maanden te sluiten. Bij brief van 1 september 2020 heeft verzoeker de burgemeester laten weten wat hij daarvan vindt.
De andere feiten staan onder het kopje procesverloop.
Het standpunt van de burgemeester
2. Uit het bestreden besluit en de daarop tijdens de zitting gegeven toelichting blijkt dat de burgemeester vindt dat hij, omdat de politie voor de tweede keer binnen vijf jaar softdrugs dan wel daaraan gerelateerde goederen op verzoekers perceel heeft gevonden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregel artikel 13B Opiumwet gemeente Landerd 2016 (het Handhavingsbeleid), bevoegd is om verzoekers perceel, inclusief de daarop aanwezige woning en andere opstallen geheel te sluiten, dat die sluiting noodzakelijk is en dat de periode van de sluiting proportioneel, dus redelijk, is. De burgemeester heeft deze bevoegdheid ontleend aan artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en heeft daarbij aangenomen dat verzoeker wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen bestemd zijn voor onder meer drugshandel of hennepteelt.
Soort zaak: een voorlopige voorziening
3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die moet nu nog worden genomen), kan hij daartegen beroep tegen instellen bij de rechtbank. Bij het beoordelen van dat beroep mag die beroepsrechter anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter nu.
4. Verzoeker vindt dat sprake is van onverwijlde spoed. Hij stelt dat hij bezig is met het verbouwen van de woning op het perceel. Als de verbouwing klaar is, wil verzoeker met zijn gezin in de woning gaan wonen of de woning verkopen. Mocht het hele perceel voor de door de burgemeester beoogde periode wordt gesloten, dan zal de verbouwing van de woning aanzienlijke vertraging oplopen. Bovendien stelt verzoeker dat tijdens de komende winterperiode schade kan ontstaan aan de woning tijdens de sluiting.
5. Vast staat dat op dit moment niemand op het perceel woont. Dat maakt de onverwijlde spoed minder groot. Toch ziet de voorzieningenrechter gelet op wat verzoeker heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat onvoldoende sprake is van onverwijlde spoed. De zaak zal dan ook verder inhoudelijk worden beoordeeld.
De beoordeling van het bestreden besluit met inachtneming van de bezwaargronden
6. Niet is geschil is dat de in de bestuurlijke rapportage vermelde goederen in schuur 2 op verzoekers perceel aanwezig waren en dat die goederen kunnen worden gebruikt voor een hennepkwekerij. Ook is niet in geschil dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, bevoegd is om tot sluiting over te gaan. Zoals ter zitting is toegelicht nemen verzoekers in het kader van de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het standpunt in dat sluiting van het gehele perceel gedurende de in het bestreden besluit genoemde periode van zes maanden niet proportioneel is. Daarover overweegt de voorzieningenrechter al volgt.
7. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin vermelde bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. De voorzieningenrechter mag de invulling daarvan slechts terughoudend toetsen. Uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1870) volgt dat daarbij ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang is. 8. In het Handhavingsbeleid staat onder meer het volgende:
9. Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester afwijken van het Handhavingsbeleid als handelen volgens dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In het Handhavingsbeleid in paragraaf 4 is deze afwijkingsbevoegdheid ook vermeld.
10. Verzoeker vindt dat de burgemeester niet heeft gemotiveerd waarom hij er niet voor heeft gekozen om alleen schuur 2, die geldt als een lokaal, voor 12 maanden te sluiten. Evenmin is volgens verzoeker duidelijk waarom de burgemeester bij de sluiting in 2018 op grond van wat er toen in de loods is aangetroffen alleen die (als een lokaal aangemerkte) loods heeft gesloten, maar bij het nu bestreden besluit op grond van wat er in schuur 2 is aangetroffen heeft besloten om het gehele perceel (dus ook de woning), te sluiten. Het is verzoeker onduidelijk waarom de burgemeester op grond van het Handhavingsbeleid niet volstaat met sluiting van schuur 2.
Verder heeft verzoeker erop gewezen dat in het bestreden besluit uitdrukkelijk is vermeld dat de sluiting een periode van 3 maanden beslaat en niet, zoals de burgemeester tijdens de zitting heeft gezegd, een periode van 6 maanden. Ook vindt verzoeker dat de burgemeester ten onrechte aanneemt dat de in schuur 2 gevonden materialen een handelshoeveelheid van 6 tot en met 12 hennepplanten kunnen opleveren. Verzoeker wijst er op dat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld naar aanleiding van de in 2018 aangetroffen hennepkwekerij en dat hij de dozen met de aangetroffen materialen, die afkomstig waren uit de in 2018 ontmantelde loods heeft bewaard voor de toenmalige huurder
11. In het bestreden besluit is vermeld:
“BESLUIT
Ik heb besloten, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, over te gaan tot
sluiting van het gehele perceel ( [letter] [nummer] , [woonplaats] ) inclusief de panden aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] voor de duur van drie maanden.”
Verder is in het bestreden besluit vermeld:
“(…) Echter, op grond van het beleid is de sluitingsduur bij een tweede constatering niet zes, maar drie maanden. (…) Uw zienswijze leidt niet tot een ander oordeel, behalve dat de sluitingsduur wordt verkort naar drie maanden.”
Gelet op deze uitdrukkelijke vermeldingen in het bestreden besluit heeft verzoeker kunnen aannemen dat de burgemeester zijn perceel voor een periode van drie maanden wil sluiten en kan de burgemeester naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd in zijn op de zitting verkondigde standpunt dat bedoeld is om verzoekers perceel voor zes maanden te sluiten. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat in het voornemen en elders in het bestreden besluit ook termijnen van zes maanden zijn genoemd. Tegenstrijdigheden door een onzorgvuldige formulering van het bestreden besluit kunnen niet voor risico van verzoeker komen.
12. Tijdens de zitting heeft de burgemeester gesteld dat bij het nemen van het bestreden besluit niet overeenkomstig het Handhavingsbeleid is gehandeld, maar dat op grond van artikel 4:84 van de Awb ten nadele van verzoeker is afgeweken van het Handhavingsbeleid. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het Handhavingsbeleid geen beleid is opgenomen met betrekking tot een situatie als de onderhavige, waarbij toepassing is gegeven aan artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. Daarom rust op de burgemeester een zwaardere motiveringsplicht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bestreden besluit niet aan die zwaardere motiveringsplicht. Daarbij wordt het volgende overwogen.
13. In het bestreden besluit is het standpunt dat de burgemeester in dit geval ten nadele van verzoeker is afgeweken van het Handhavingsbeleid niet genoemd en ook niet gemotiveerd. Dit zal de burgemeester bij de heroverweging van het bestreden besluit in de bezwaarfase kunnen herstellen met een aanvullende motivering. Daarbij dient de burgemeester ook de bezwaargrond te betrekken dat niet duidelijk is waarom bij het bestreden besluit op grond van wat er in schuur 2 is aangetroffen, wordt overgegaan tot sluiting van het gehele perceel (dus ook de woning), terwijl bij de sluiting in 2018 op grond van wat er destijds in de loods is aangetroffen, alleen die (als een lokaal aangemerkte) loods is gesloten voor de duur van zes maanden. Bij zijn heroverweging zal de burgemeester ook moeten ingaan op de bezwaargrond dat niet aannemelijk is gemaakt dat de in schuur 2 gevonden materialen een handelshoeveelheid van 6 tot en met 12 hennepplanten kunnen opleveren.
Conclusie en proceskosten
14. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand kan blijven, omdat het op essentiële gronden onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Verzoekers bezwaar heeft daarom een redelijke kans van slagen. Gelet op dat oordeel moet aan het individueel belang van verzoeker bij het respecteren van zijn recht om over het perceel te kunnen beschikken een zwaarder gewicht worden toegekend dan aan het door de burgemeester beoogde algemeen belang tot voorkoming van verstoring van de openbare orde.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en zal het bestreden besluit schorsen tot zes weken nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist.
16. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,– aan hem terug moet terugbetalen.
17. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,– en wegingsfactor 1).