Uitspraak
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 26 juni 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De burgemeester van Almere had op 8 september 2017 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning. De burgemeester handelde in overeenstemming met het Damoclesbeleid en de relevante bepalingen van de Opiumwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze last op te leggen, ondanks de argumenten van [appellant] dat er geen handelshoeveelheid drugs was aangetroffen en dat de opgelegde dwangsom te hoog was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld. De Afdeling stelde vast dat de aangetroffen hennepplanten, in totaal 469, als een handelshoeveelheid konden worden beschouwd, en dat de burgemeester bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen in plaats van bestuursdwang. De opgelegde dwangsom van € 50.000,- werd als proportioneel beoordeeld, gezien de ernst van de overtreding. De termijn van twee jaar voor de last werd ook als redelijk beschouwd, aangezien het Damoclesbeleid dit voorschrijft. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester de juiste procedure had gevolgd en dat de belangen van [appellant] niet zwaarder wogen dan de noodzaak om herhaling van de overtreding te voorkomen.