Overwegingen
1. Eiser is een kerkgenootschap en als zodanig gebruiker van de onroerende zaak. Het eigendom van de onroerende zaak berust bij BPD Ontwikkeling BV. De onroerende zaak, met als bouwjaar 1960, omvat een loods die los staat van het hoofdgebouw. In het hoofdgebouw bevindt zich op de begane grond, naast de kerkzaal en een vertrek voor een kinderdienstzaal, een ontvangstruimte, een babyoppas, een keuken, drie provisieruimtes, een technische ruimte, een toiletgroep, een ingang, een kantoor van de voorganger en een trapruimte die leidt naar een tienerhonk en een technische ruimte op de eerste etage. Tot de onroerende zaak behoort een perceel met een grootte van 2.166 m².
2. In de onroerende zaak vinden de volgende activiteiten plaats. Per week vinden er drie reguliere kerkdiensten plaats. Ook vinden er een aantal malen paar jaar speciale diensten plaats. Tijdens de kerkdiensten wordt er voor kinderen van 3,5 jaar tot 8 jaar een zondagsschool gehouden en voor de kinderen in de leeftijd van 8-12 jaar is er de kinderkerk. Ook is er tijdens de kerkdiensten een babyoppas voor kinderen van 0 tot 3 jaar. Daarnaast zijn er overige (christelijke) activiteiten zoals de wekelijkse evangelisatie, de (bijna) wekelijkse tienerclub met activiteiten voor jongeren vanaf 12 jaar, de wekelijkse (dinner night/internationale avond/talentenjacht/concert met soulfood) op zaterdag, de wekelijks Bijbelstudie en de (kerst)musicals op 23/24 december.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor, onder het kopje ‘Feiten’, vermelde gebouwde en ongebouwde eigendommen een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ – en daarmee één onroerende zaak – vormen. De gebouwde en ongebouwde eigendommen zijn ook bij dezelfde belastingplichtige, te weten eiser, in gebruik. De rechtbank sluit zich aan bij dit laatste gezamenlijke standpunt van partijen, dat naar haar oordeel, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ dient aan een onroerende zaak een waarde te worden toegekend. In artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ is bepaald dat (onderdelen van) onroerende zaken van waardering kunnen worden uitgezonderd. In de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (de Uitvoeringsregeling) is uitgewerkt welke (onderdelen van) onroerende zaken van waardering zijn uitgezonderd. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling is – voor zover hier van belang – bepaald dat bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst.
5. Tussen partijen zijn niet in geschil de waarden van de onroerende zaak voor beide belastingjaren. In geschil is enkel of de waarderingsuitzondering voor kerken (hierna: kerkenvrijstelling) als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling ertoe moet leiden dat de waarde van de gehele onroerende zaak buiten beschouwing moet blijven voor beide kalenderjaren 2017 en 2018. Partijen zijn het niet eens of de grootte van de diverse onderdelen van de onroerende zaak naar inhoud of oppervlakte moet worden berekend. Verder zijn partijen het er niet over eens of de trapruimte die leidt naar een tienerhonk moet worden toegerekend aan de ruimtes voor overige doeleinden of aan de gemeenschappelijk ruimtes. Voor het overige zijn partijen het erover eens welke onderdelen moeten worden toegerekend aan de ruimtes voor de eredienst, de ruimtes voor overige doeleinden, en de gemeenschappelijk ruimtes.
6. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het begrip ‘openbare eredienst’ moet worden opgevat overeenkomstig het algemeen geldend spraakgebruik. In het algemeen geldend spraakgebruik wordt in een christelijke context als hier aan de orde onder een openbare eredienst een kerkdienst ter gezamenlijke verering van God verstaan.Op grond van vaste jurisprudentie houdt de term ‘in hoofdzaak’ in dat het object, voor zover hier van belang, voor ten minste 70% voor de openbare eredienst wordt gebruik.Voor het antwoord op de vraag of aan het ‘in hoofdzaak’-criterium is voldaan, is bepalend in welke mate de inhoud van de gehele onroerende zaak voor de openbare eredienst dan wel voor andere doeleinden wordt gebruikt. De bewijslast rust op eiser om aannemelijk te maken dat de kerkenvrijstelling van toepassing is op de onroerende zaak.
7. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag op welke wijze de grootte van de diverse onderdelen van de onroerende zaak moet worden berekend. De rechtbank is met eiser, en dus anders dan verweerder, van oordeel dat de grootte van de diverse ruimtes van de onroerende zaak moet worden berekend door naar de inhoud van die ruimtes te kijken. Eerder is in de rechtspraak aangenomen dat een kerkzaal wordt gebruikt door een groot aantal personen waardoor een grotere plafondhoogte is vereist dan voor andere ruimten. Het zou in strijd zijn met de realiteit de daardoor ontstane extra ruimte te verwaarlozen bij de beantwoording van de vraag in hoeverre het in het geding zijnde gebouw dienstbaar is aan de door eiser bepleite bestemming.Dat is ook in deze zaak van belang: de kerkzaal (5 m hoog) is ook hier hoger dan de andere ruimtes (2,60 m tot 3,45 m.) Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat eerdergenoemde rechtspraak is ontwikkeld voor kerkgebouwen met een hoog plafond, wat de onroerende zaak volgens verweerder niet heeft, en dat het daarom meer voor de hand ligt de vaste gedragslijn van verweerder te volgen om onderdelen van niet-woningen volgens de oppervlakte te berekenen. Deze redenering overtuigt naar het oordeel van de rechtbank niet, omdat die willekeur in de hand werkt. Verweerder heeft namelijk niet met objectieve criteria kunnen onderbouwen wanneer een plafond het predicaat “hoog” verdient en waar dus een eveneens objectieve grens ligt om de grootte van een kerkgebouw naar de inhoud dan wel de oppervlakte te berekenen. Ook heeft verweerder niet genoegzaam kunnen uitleggen waarom hij het in bezwaar kennelijk nog wel aangewezen achtte om met eiser uit te gaan van een berekening op basis van inhoudsmaten en in beroep niet meer.
8. Ter zitting zijn de door partijen op verzoek van de rechtbank nader ingediende stukken besproken. Naar aanleiding daarvan zijn partijen het erover eens geworden dat de trapruimte die leidt naar het tienerhonk en de technische ruimte op de eerste etage tot de gemeenschappelijke ruimtes moeten worden gerekend. De rechtbank volgt partijen hierin, net als in hun gedeelde opvatting over hoe de overige onderdelen moeten worden toegerekend aan de ruimtes voor de eredienst, de ruimtes voor overige doeleinden en de gemeenschappelijk ruimtes. Eiser heeft er nog op gewezen dat in het tienerhonk op de eerste etage een cv-ketel hangt die er mede toe dient een aantal gemeenschappelijke ruimtes te verwarmen en dat de ruimte die de cv-ketel in beslag neemt (1,43 m³) daarom ook gemeenschappelijk is. De rechtbank volgt eiser daarin niet, omdat de cv-ketel – anders dan de technische ruimte op de eerste etage – niet een afzonderlijk afsluitbare ruimte is en om die reden onderdeel uitmaakt van het tienerhonk (zijnde een overige ruimte).
9. Ter zitting heeft verweerder een inhoudsberekening overgelegd die wat betreft het vloeroppervlak is gebaseerd op een door eiser overgelegde (bouw)tekening. Voor de gehanteerde hoogtes heeft verweerder diverse eerdere (bouw)vergunningen geraadpleegd. De inhoudsberekening verschilt van de eerder door eiser ingebrachte inhoudsberekening waarvan de juistheid door verweerder ter zitting is bestreden. Ter zitting heeft eiser aangegeven zich weliswaar overvallen te voelen door de late inbreng van de gegevens door verweerder, maar de juistheid daarvan niet te bestrijden. De rechtbank zal daarom de door verweerder berekende inhoudsmaten in deze zaak als uitgangspunt nemen.
10. Uitgaande van die berekeningen, kan de inhoud van de onroerende zaak die is bestemd voor de openbare eredienst worden vastgesteld op 2.726 m³. De ruimtes voor overige doeleinden worden vastgesteld op (1.252 m³ - 2,16 m³ (voor de technische ruimte op de eerste etage) =) 1.249,84 m³. Het totaal van deze twee categorieën betreft 3.975,84 m³. De inhoud van de gemeenschappelijke ruimte moet worden berekend op (1.655 m³ + 49 m³ (voor de trap naar het tienerhonk, de trappengatsparing en de gang) + 2,16 m³ (voor de technische ruimte op de eerste etage) =) 1.706,16 m³. Als de gemeenschappelijk gebruikte ruimtes naar evenredigheid worden toegerekend aan de ruimtes voor de openbare eredienst en de overige vertrekken, maken de ruimtes voor de openbare eredienst 68,56% van de totale inhoud uit. Dit is minder dan het onder 6. genoemde percentage van ten minste 70%. Gelet hierop is de kerkenvrijstelling niet van toepassing en heeft verweerder terecht de waarde van de onroerende zaak in aanmerking genomen bij de bepaling van de WOZ-waarde.
11. De beroepen met betrekking tot beide zaaknummers zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
12. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Niet valt in te zien dat de ter zitting door verweerder overgelegde inhoudsberekening niet reeds in bezwaar had kunnen worden gemaakt en aan eiser had kunnen worden overgelegd. Eiser had dan mogelijk afgezien van het instellen van beroep.