ECLI:NL:RBOBR:2020:4925

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
19/2987
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding in bestuursrechtelijke WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 198.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 187.000, maar het verzoek om een proceskostenvergoeding werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal stond of de gemachtigde van eiseres beroepsmatig rechtsbijstand verleende.

De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn werkzaamheden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener verrichtte. De rechtbank benadrukte dat voor een proceskostenvergoeding op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is dat de rechtsbijstand beroepsmatig wordt verleend. De gemachtigde had weliswaar een onderneming geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, maar de rechtbank vond dat onvoldoende bewijs voor een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde incidenteel werkte en dat er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres geen kosten in rekening waren gebracht en dus niet in een nadeliger positie was komen verkeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2987
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2020 inzake het beroep en het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen
[eiseres] , in [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Hoe is de procedure tot nu toe verlopen?

Bij beschikking van 28 februari 2019, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld op € 198.000. In deze brief is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2019 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2019 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning verlaagd naar € 187.000 en tevens de daarop gebaseerde aanslag dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop gereageerd en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Namens eiseres is haar gemachtigde naar de zitting gekomen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en P. Bedijn.

Hoe denkt de rechtbank over de zaak?

1. In beroep gaat het niet meer over de waarde van de woning. Eiseres en de heffingsambtenaar zijn het in beroep niet eens over de vraag of er een proceskostenvergoeding in bezwaar had moeten worden toegekend.
2. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betreft de in een procedure verleende bijstand, alleen betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. De gemachtigde van een belanghebbende moet feiten en/of omstandigheden stellen waaruit volgt dat hij zijn werkzaamheden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener verricht. Bij betwisting door de heffingsambtenaar moet de gemachtigde die feiten en/of omstandigheden aannemelijk te maken. [1]
4. De rechtbank moet voor de vraag of sprake is van het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand als eerste beoordelen of juridische bijstand een vast onderdeel uitmaakt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. [2] Verder is in de jurisprudentie bepaald dat als sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand ook duidelijk moet zijn dat op de belanghebbende een verplichting rust (of zal rusten) om de kosten voor de rechtsbijstand te voldoen. Ook moet een rechtsbijstandverlener voldoende deskundig te zijn. Hij moet met andere woorden over enige juridische scholing beschikken.
5. De gemachtigde van eiseres voert aan dat hij een bij de KvK geregistreerde onderneming heeft, waarbij uitdrukkelijk staat vermeld dat het gaat om financieel advies, administratief juridische dienstverlening, arbeidsvoorwaardenadvisering en HRM advisering. De onderneming heeft als doel inkomsten te verwerven wat blijkt uit de afdracht van belasting en btw over deze inkomsten. Het bezwaarschrift is ingediend door de onderneming Van Bakel Advies die in het handelsregister als zodanig staat geregistreerd.
6. Voor de heffingsambtenaar is belangrijk dat het bezwaarschrift is geschreven op blanco papier (niet op briefpapier). Er is geen verwijzing naar een eventueel administratiekantoor. De enkele inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) is volgens de heffingsambtenaar onvoldoende om te spreken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens de heffingsambtenaar werkt de gemachtigde slechts incidenteel. De gemachtigde is 75 jaar en op zijn profiel van LinkedIn staat vermeld dat hij incidenteel werkt. Uit de registratie bij de KvK blijkt daarnaast dat het aantal werkzame personen is gesteld op 0. Volgens een medewerker van de KvK wordt dat gedaan als de betreffende persoon minder dan 15 uur per week werkzaam is voor zijn onderneming. Bovendien blijkt uit het uittreksel van de KvK dat hij in die incidentele gevallen ook nog werkt op andere gebieden dan juridische rechtsbijstand. De stelling dat de gemachtigde belasting afdraagt over de inkomsten uit zijn onderneming, is niet onderbouwd. Tot slot wijst de heffingsambtenaar op een uitspraak van deze rechtbank van 7 november 2013 met nummer 13/242 waarin de door de gemachtigde van eiseres verleende rechtsbijstand niet is aangemerkt als beroepsmatige rechtsbijstand.
7. De rechtbank vindt de leeftijd van de gemachtigde geen criterium. Niet op zichzelf en ook niet in verband gezien met de overige elementen die de heffingsambtenaar aanvoert. Ook als uitgegaan moet worden van maximaal 15 uur werken per week, kan er naar het oordeel van de rechtbank heel goed sprake zijn van een duurzame op inkomsten gerichte taakuitoefening. Dat de gemachtigde geen website heeft en verder geen reclame maakt betekent niet automatisch dat hij zonder klanten is. Op de zitting heeft de gemachtigde toegelicht hoe hij zijn kennis heeft opgebouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de gemachtigde dat hij in zijn carrière en door het voeren van een aantal procedures voldoende juridische kennis heeft opgebouwd. Dat heeft de heffingsambtenaar ook niet weersproken.
8. De rechtbank is er niet van overtuigd dat juridische bijstand een vast onderdeel van een duurzame taakuitoefening is. De gemachtigde heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Dat had hij kunnen doen aan de hand van recente bescheiden, gegevens van cliënten, tijdsbeslag, etc. Uit wat de gemachtigde van eiseres op de zitting heeft verklaard, komt evenmin het beeld naar voren van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Het lijkt er eerder op dat sprake is van activiteiten die incidenteel van aard zijn. Dat de gemachtigde het woord incidenteel op zijn LinkedIn profiel gebruikt is daarbij overigens niet doorslaggevend. De gemachtigde heeft zich op de zitting bereid getoond om aan te tonen dat hij belasting betaalt. Bewijs van het afdragen van belasting op zich kan het beeld van incidentele rechtshulp niet bijstellen. Ook het feit dat de gemachtigde in eerdere uitspraken wel eens een proceskostenvergoeding kreeg, maakt niet dat de rechtbank deze zaak anders beoordeelt. De situatie kan destijds anders zijn geweest. Ook is het maar de vraag of de betreffende rechterlijke colleges hebben stilgestaan bij de aard van de werkzaamheden van de gemachtigde. Bij gebrek aan nader bewijs in deze beroepszaak houdt de rechtbank het er nu voor dat er geen sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand.
9. Als de rechtbank wel was uitgegaan van een meer dan incidentele frequentie van de werkzaamheden, dan was er in deze specifieke zaak ruimte geweest voor een uitzondering op de regel dat er bij professionele rechtsbijstand een kostenvergoeding volgt. Op de vraag of de gemachtigde de kosten voor de door hem verleende diensten bij zijn dochter (die geen deel uitmaakt van zijn huishouden) in rekening heeft gebracht, heeft hij geantwoord dat hij dat niet gewenst vindt. De gemachtigde geeft er daarmee blijk van dat de familierelatie de zakelijke relatie overvleugelt. In zo’n situatie is er alsnog geen ruimte voor een proceskostenvergoeding.
De beroepsgronden slagen niet.
Verzoek schadevergoeding
10. Subsidiair heeft eiseres om schadevergoeding verzocht. Volgens eiseres is het besluit van de heffingsambtenaar aan te merken als een onrechtmatige daad omdat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft aangepast ten opzichte van het besluit in primo. De schade bestaat uit een vergoeding voor de kosten van het indienen van bezwaar van € 261 en de kosten voor het indienen van beroep.
11. De rechtbank overweegt ten eerste dat de regeling van titel 8:4 van de Awb niet de speciale regeling van 8:75 Awb in combinatie met het Bpb kan doorkruisen. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 21 juni 1995 (te vinden onder ECLI:NL:HR:1995:AA1636).
12. Verder vindt de rechtbank het ook in dit verband belangrijk dat bij eiseres geen kosten in rekening zijn gebracht. Zij is dus niet in een nadeliger positie komen verkeren. Er is geen sprake van schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
13. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
12 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.zie de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7061 en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:707.
2.zie het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770.