Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser] ,
STICHTING "WOONPARTNERS",
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- het rolbericht d.d. 3 juni 2020 inhoudende de instructie van de rechtbank;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2.Inleiding
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
vgl. Hoge Raad 23 juni 2006, ECLI:NL:2006:AW6598). Daarvan is in de regel sprake indien de eigenaar van het heersende erf de mogelijkheid wordt geboden zich op elk moment, en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienende erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid.
buurpaden in de zin van artikel 719 van het Burgerlijk Wetboek, zulks om op de bestaande voet en wijze te worden gebruikt als uitpad in de vorm van voetpad naar en van de meest dichtbij gelegen openbare weg", waarbij het tevens is toegestaan om daarbij "
kleine voertuigen, als rijwielen, bromfietsen, kruiwagens, kinderwagens, scooters, motorfietsen en dergelijke aan de hand te leiden". Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier een recht van overpad om te komen van en te gaan naar de openbare weg. Dat is dus het doel waarvoor de erfdienstbaarheid is gevestigd, en daartoe is de erfdienstbaarheid beperkt. Uit de akte kan dan ook niet worden afgeleid dat partijen bij vestiging van dit recht bedoeld hebben dat dit recht tevens in zou houden dat de achteringang van de woning van het heersend erf vrij toegankelijk dient te blijven voor buiten spelende kinderen. Dit zou neerkomen op een te ruime uitleg van het hier gevestigde recht van erfdienstbaarheid.