ECLI:NL:RBOBR:2020:4477

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
20/90
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door waterschap wegens actieve risicoaanvaarding bij watertekort

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die schade claimt als gevolg van droogte op zijn gepachte perceel, en het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, dat het verzoek om nadeelcompensatie heeft afgewezen. De eiser stelt dat hij schade heeft geleden door de afsluiting van de Keunensloop in 2018, en heeft een verzoek om nadeelcompensatie ingediend op basis van artikel 7.14 van de Waterwet. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek terecht is, omdat de eiser het risico van watertekort op het perceel heeft aanvaard. De rechtbank wijst erop dat uit het Besluit verdringingsreeks Beekloop blijkt dat de afsluiting van de Keunensloop de eerste maatregel is die wordt toegepast bij een dreigend watertekort. De eiser was zich bewust van de risico's bij het aangaan van de pachtovereenkomst, aangezien er in voorgaande jaren ook afsluitingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de eiser, als redelijk denkend ondernemer, rekening had moeten houden met de mogelijkheid van watertekort en de gevolgen daarvan voor zijn opbrengsten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/90

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder

(gemachtigden: mr. R.M. Pieterse en M. Strikker).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van
[naam] om nadeelcompensatie op grond van artikel 7.14 van de Waterwet afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [naam] (de vennootschap) exploiteert een land- en tuinbouwbedrijf. Op 15 januari 2018 heeft de vennootschap, waarvan eiser vennoot is, met maatschap [maatschap] een pachtovereenkomst gesloten. Daarbij is overeengekomen dat de vennootschap van de maatschap een perceel bouwland pacht, te weten het perceel kadastraal bekend gemeente Bergeijk, [sectieletter] , [sectienummer] (het perceel), voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018.
Op 14 februari 2019 heeft de vennootschap bij verweerder een verzoek ingediend tot nadeelcompensatie, omdat de vennootschap schade zou hebben geleden vanwege droogte op het perceel als gevolg van de afsluiting van de Keunensloop in 2018. Het perceel, dat gelegen is ten oosten van de weg Achterste Aa en ten noorden van de leggerwatergang Keunensloop, werd in 2018 door de vennootschap gebruikt voor de teelt van 6,71 hectare snijmais. In een rapport van de gemachtigde van eiser van 12 februari 2019, dat bij de aanvraag is gevoegd, is de schade begroot op € 7.859,82, inclusief deskundigenkosten.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de Keunensloop gedurende de periode van 6 juni 2018 tot 10 december 2018 afgesloten is geweest.
Deze afsluiting vloeide voort uit het Besluit verdringingsreeks Beekloop, dat verweerder op 25 maart 2014 heeft vastgesteld, en de daarbij behorende ‘Notitie verdringingsreeks Beekloop’ van 6 november 2013. Deze verdringingsreeks strekt ertoe voor een optimale wateraanvoer in de Beekloop de waterverdeling te sturen op basis van prioriteiten van de functies in het gebied. Volgens genoemde notitie worden bij droogte als eerste de Keunensloop vanaf de Looërheideweg en de bovenstrooms gelegen landbouwpercelen (voor 50%) dichtgezet.
Bestreden besluit3. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat ten tijde van het sluiten van de pachtovereenkomst duidelijk en voorzienbaar was hoe het water in het verdringingsreeksgebied zou worden verdeeld op het moment van (dreigende) watertekorten en wat de gevolgen hiervan zouden zijn voor het door de vennootschap gepachte perceel. De vennootschap heeft actief het risico op eventuele nadelige gevolgen die de periodieke feitelijke uitvoering van de verdringingsreeks met zich kunnen brengen aanvaard, aldus verweerder, zodat de nadelige gevolgen op basis van voorzienbaarheid en actieve risicoaanvaarding niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Actieve risicoaanvaarding4. Eiser voert aan dat in de jurisprudentie over actieve risicoaanvaarding nagenoeg alleen gevallen aan de orde zijn geweest waarin sprake was van een eenmalige verandering van eigenaar of gebruiker. De situatie in dit geval is anders, omdat het perceel, met onderbrekingen, telkens voor één jaar wordt verpacht. Eiser vindt het daarom niet in de rede liggen om het leerstuk van actieve risicoaanvaarding in dit geval onverkort toe te passen.
5. Verweerder stelt dat de omstandigheid dat het in het onderhavige geval gaat om meerdere opeenvolgende pachtovereenkomsten niet afdoet aan de vastgestelde voorzienbaarheid en actieve risicoaanvaarding.
6. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting is uitsluitend in geschil tussen partijen of verweerder de schade heeft kunnen afwijzen op grond van actieve risicoaanvaarding.
Vast staat dat het Besluit verdringingsreeks Beekloop in 2014 is bekend gemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze. Uit de publicatie blijkt op welk gebied dit besluit betrekking heeft en dat het ziet op de vaststelling van de verdringingsreeks voor periodes van watertekorten in het Beekloopsysteem.
Uit artikel 7.14 van de Waterwet vloeit voort dat degene die schade lijdt door de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van waterbeheer, in aanmerking komt voor een vergoeding. Daarbij geldt dat alleen schade die redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening en risico van de benadeelde komt, wordt vergoed.
Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7731, is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat. Evenmin is vereist dat de schadeveroorzakende maatregel tot in details is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen geheel nauwkeurig is bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat een redelijk denkende en handelende ondernemer bij de beslissing tot investering daarmee rekening moest houden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op het moment van het sluiten van de pachtovereenkomst rekening moest houden met de kans dat de Keunensloop op grond van het Besluit verdringingsreeks Beekloop gedurende het groeiseizoen van de snijmais voor een bepaalde periode zou worden afgesloten, met de mogelijk nadelige effecten op de exploitatie en opbrengsten van het perceel tot gevolg, omdat uit het Besluit en de daarbij behorende notitie duidelijk blijkt dat dit de eerste maatregel is die zal worden toegepast bij een (dreigend) watertekort in het gebied. Dit geldt temeer, omdat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser wist dat er in voorgaande jaren ook, zij het korter durende, afsluitingen hebben plaatsgevonden en dat ten gevolge hiervan schade was geleden door de eigenaar van het perceel.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hierbij onderscheid te maken tussen situaties waarin sprake is van een eenmalige verandering van eigenaar of gebruiker en situaties waarin telkens een pachtovereenkomst met een looptijd van één jaar wordt gesloten. Ook in het laatste geval dient de desbetreffende pachter, als redelijk denkend en handelend ondernemer, rekening te houden met de kans dat de situatie ter plaatse in het desbetreffende jaar in ongunstige zin zal veranderen.
Dit betoog slaagt niet.
Omvang van de actieve risicaanvaarding7. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat hij bij het aangaan van de pachtovereenkomst had moeten uitgaan van het voor hem slechtste scenario, te weten de volledige afsluiting van de Keunensloop gedurende het gehele groeiseizoen, en dat hij bij het aangaan van een volgende pachtovereenkomst opnieuw van dat scenario moet uitgaan. Indien verweerder de omvang van het risico wel in het bestreden besluit had aangegeven, dan had hij nu precies geweten met welk risico hij rekening moet houden en weet ook de eigenaar-verpachter waarvan hij uit moet gaan. Ingeval de aspirant-pachter moet rekenen met de kans dat de Keunensloop gedurende het gehele groeiseizoen zal worden afgesloten, zal de overeen te komen pachtprijs zeer veel lager zijn dan wanneer die kans niet bestaat.
8. Verweerder stelt dat het volgens vaste rechtspraak niet is vereist dat de mogelijke nadelige aanwending van een voorzienbare overheidstaak tot in detail bekend is dan wel voorspelbaar is. Het gaat om de inschatting van de benadeelde of op het moment van de beslissing tot investeren aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de investering niet volledig en/of minder snel zou kunnen worden terugverdiend. Het is aan de benadeelde om deze informatie te inventariseren en af te wegen. Deze inschatting dient de benadeelde voor eigen rekening en risico te maken, waarbij hij gebruik moet maken van de informatie die bekend is, of in ieder geval had kunnen zijn, met betrekking tot het gestelde overheidsoptreden. Daarbij moet volgens verweerder met de meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen rekening worden gehouden. Het is aan de benadeelde om in het zakelijk ondernemersverkeer zodanige afspraken te maken over de duur en prijsstelling van de pachtovereenkomst dat de wederzijdse kansen naar tevredenheid worden ingevuld en de risico’s worden beperkt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het ligt niet op de weg van verweerder om reeds bij voorbaat aan te geven dat bij het aangaan van een pachtcontract kan worden uitgegaan van het meest ongunstige scenario. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van
19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3023, geldt bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade dat geen betekenis toekomt aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan, wat betekent dat rekening moet houden met de meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen. Het is dan ook aan de pachter om bij de onderhandelingen over de pachtovereenkomst in te calculeren dat de Keuningsloop mogelijk voor een bepaalde periode afgesloten zal zijn, wat nadelige gevolgen voor de opbrengst van het perceel met zich kan brengen. De rechtbank ziet in dit betoog geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De omstandigheid dat, naar eiser stelt, de verpachter dan een claim gaat indienen bij verweerder, maakt dat niet anders. In deze zaak is alleen de vraag aan de orde of verweerder de aanvraag van eiser mocht afwijzen op de grond dat hij het risico van een watertekort op het gepachte perceel heeft aanvaard. Het betoog faalt.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en
mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 september 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Waterwet

Artikel 2.9
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de rangorde van maatschappelijke en ecologische behoeften vastgesteld, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.
2. Bij of krachtens de maatregel en, in de gevallen bij die maatregel bepaald, provinciale verordening kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rangorde. Deze regels kunnen mede voorzien in de overeenkomstige toepassing van de rangorde op het beschikbare grondwater.
Artikel 7.14
1. Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, indiening en motivering van een verzoek tot schadevergoeding.
3. Het bestuursorgaan kan het verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, doch in elk geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot schadevergoeding.
4. Het besluit inzake de toekenning van de vergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, onverminderd artikel 7.15, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de schade die krachtens het eerste lid voor vergoeding in aanmerking komt.

Waterbesluit

Artikel 2.1
1.In geval van een watertekort of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de maatschappelijke en ecologische behoeften bij het beheer de volgende rangorde van behoeften in acht genomen:1°.het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade;
2°.nutsvoorzieningen;
3°.kleinschalig hoogwaardig gebruik;
4°.overige behoeften.
2. Bij de in het eerste lid, onder 1°, bedoelde behoeften wordt achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
1°.de stabiliteit van waterkeringen;
2°.het voorkomen van klink en zettingen;
3°.natuur, voor zover het gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade.
3. Bij de in het eerste lid, onder 2°, bedoelde behoeften wordt achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
1°.drinkwatervoorziening, voor zover het gaat om het waarborgen van de leveringszekerheid;
2°.energievoorziening, voor zover het gaat om het waarborgen van de leveringszekerheid.
4. Bij de in het eerste lid, onder 3°, bedoelde behoeften wordt, op zodanige wijze dat de maatschappelijke en economische gevolgen zo gering mogelijk zijn, prioriteit toegekend aan:
a.de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen;
b. het verwerken van industrieel proceswater.
5. Bij de in het eerste lid, onder 4°, bedoelde overige behoeften wordt, op zodanige wijze dat de maatschappelijke en economische gevolgen zo gering mogelijk zijn, prioriteit toegekend aan:
a. scheepvaart;
b. landbouw;
c. natuur, voor zover het niet gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade;
d. industrie;
e. waterrecreatie;
f. binnenvisserij;
g. drinkwatervoorziening, voor zover het niet gaat om de behoefte, bedoeld in het derde lid, onder 1°;
h. energievoorziening, voor zover het niet gaat om de behoefte, bedoeld in het derde lid, onder 2°;
i. overige belangen.