ECLI:NL:RBOBR:2020:3052

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
19/2126
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning en de toepassing van het puntensysteem

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 18 juni 2020, wordt de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning aan eiser besproken. Eiser, die zeer beperkt is in zijn doen en laten, ontving al geruime tijd een pgb voor huishoudelijke ondersteuning. Het primaire besluit van 5 februari 2019 kende hem een maatwerkvoorziening toe voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 ter hoogte van € 1.932,84, en vanaf 1 juli 2019 jaarlijks € 2.808,-. Na bezwaar van eiser werd het bestreden besluit van 8 augustus 2019 genomen, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, maar het pgb vanaf 25 augustus 2019 op € 2.808,- werd gehandhaafd.

Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat het puntensysteem dat door verweerder werd gehanteerd niet deugde en dat hij te weinig punten had gekregen. Tijdens de zitting op 21 januari 2020 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een cliëntondersteuner. Verweerder bracht drs. N. Dam als deskundige mee. De rechtbank oordeelde dat het puntensysteem niet voldeed aan de eisen van de Centrale Raad van Beroep, omdat het niet voldoende objectief was onderbouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de toekenning van het pgb met ingang van 25 augustus 2019 betrof en herstelde het primaire besluit, waarbij eiser recht kreeg op 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week tegen een uurtarief van 125% van het minimumloon tot en met 31 december 2028. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2126

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van 't Laar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] , verweerder

(gemachtigden: mr. G. Christiaanse en I. Colen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening toegekend voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb). Voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 heeft verweerder in verband met een overgangsperiode een pgb toegekend ter hoogte van € 1.932,84. Voor de periode vanaf 1 juli 2019 bedraagt het pgb jaarlijks € 2.808,-.
Bij besluit van 8 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover het gaat om de overgangsperiode. Voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 24 augustus 2019 heeft verweerder een pgb toegekend ter hoogte van € 2.520,48. Voor de periode vanaf 25 augustus 2019 blijft de hoogte van het pgb jaarlijks € 2.808,00 en heeft verweerder het primaire besluit in zoverre gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Eiser is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en vergezeld door G. Koomen, cliëntondersteuner van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting heeft verweerder drs. N. Dam als deskundige meegebracht. Hij is werkzaam bij Bureau HHM als algemeen sociaal wetenschapper.

Overwegingen

1. Het relevante juridische kader is opgenomen in een bijlage, die bij deze uitspraak hoort.
Inleiding
2. Eiser woont in een vrijstaande woning in [woonplaats] . Hij is zeer beperkt in zijn doen en laten en ontvangt om die reden al geruime tijd een pgb voor huishoudelijke ondersteuning. Tot en met 2018 ontving hij een pgb voor 5 uur in de week op grond van een eerder besluit van 24 augustus 2016. Verweerder heeft de situatie van eiser, naar aanleiding van een telefonische melding, opnieuw beoordeeld. Een consulent heeft eiser thuis bezocht op 29 november 2018. Op 11 december 2018 heeft een vervolggesprek bij eiser thuis plaatsgevonden, waarbij ook de cliëntondersteuner van eiser aanwezig was. Naar aanleiding van die bezoeken is het “Rapport huishoudelijke ondersteuning PGB” opgemaakt. Van deze huisbezoeken heeft verweerder verder verslag gedaan aan eiser in een brief van 21 december 2018.
Besluitvorming
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening toegekend voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een pgb. In het primaire besluit heeft verweerder onderscheid gemaakt tussen twee perioden. Reden voor dat onderscheid is dat in het eerdere besluit van 24 augustus 2016 is vermeld dat eiser recht heeft op een overgangsperiode. Dat betekent dat het “oude” pgb dat was gebaseerd op 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week, voor die overgangsperiode nog even doorloopt. Deze overgangsperiode loopt van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019. Voor deze periode heeft verweerder het “oude” pgb toegekend ter hoogte van € 1.932,84. Voor de periode vanaf 1 juli 2019 heeft verweerder een “nieuw” pgb toegekend. Dat pgb bedraagt jaarlijks € 2.808,00. Voor de vaststelling van het nieuwe pgb heeft verweerder het puntensysteem gebruikt dat is neergelegd in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2018 (hierna: Nadere regels). Verweerder heeft voor de situatie van eiser in totaal 90 punten toegekend. Dat puntentotaal is als volgt opgebouwd:
- 50 punten voor basissituatie “schoon en leefbaar huis”;
- 12,5 punten voor enige extra inzet vanwege COPD;
- 7 punten voor de aanwezigheid van één extra kamer;
- 6 punten voor de hoeveelheid spullen in huis;
- 14 punten voor verzorging van de was.
4. Eiser kon zich niet verenigen met het primaire besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Kort gezegd komt zijn bezwaar erop neer dat verweerder het puntensysteem niet had mogen gebruiken voor het bepalen van de hoogte van het nieuwe pgb, maar in uren had moeten indiceren. Verder berusten de Nadere regels volgens eiser niet op deugdelijk onderzoek. Bovendien heeft verweerder in de situatie van eiser te weinig punten toegekend en heeft eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan.
5. Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Reden daarvoor is dat de overgangsperiode niet tot en met 30 juni 2019, maar tot en met 24 augustus 2019 loopt. Verweerder heeft het primaire besluit op dat punt herroepen. Verweerder blijft in het bestreden besluit echter bij zijn standpunt dat het pgb vanaf 25 augustus 2019 jaarlijks op € 2.808,00 moet worden vastgesteld. Daarbij heeft verweerder gesteld dat het indiceren in punten voor betrokkenen voldoende duidelijk is en dat het puntensysteem daarom niet in strijd is met de door de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) in zijn rechtspraak geformuleerde uitgangspunten. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat ook de omvang van het takenpakket op zorgvuldige wijze is vastgesteld. Het betoog van eiser dat in zijn situatie onvoldoende punten zijn toegekend als gevolg waarvan de hoogte van het pgb niet juist is, heeft verweerder niet gevolgd.
Het geschil in beroep
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert een aantal gronden aan die zien op het door verweerder gehanteerde puntensysteem en op de deugdelijkheid van het onderzoek dat aan dat puntensysteem ten grondslag ligt. Verder voert hij gronden aan over het aantal in zijn persoonlijke situatie toegekende punten en heeft eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. De rechtbank zal deze gronden hieronder voor zover nodig beoordelen.
7. Bij deze beoordeling is van belang om vast te stellen dat eiser het bestreden besluit alleen aanvecht, voor zover het gaat over de periode vanaf 25 augustus 2019. Dat is de periode waarin verweerder het puntensysteem heeft toegepast. Het toegekende pgb voor de overgangsperiode blijft daarom buiten beschouwing.
i.
Het puntensysteem
8. Het college heeft op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 de Nadere regels vastgesteld. In bijlage 1 bij de Nadere regels is het Toetsingskader “Meetsysteem schoon en leefbaar huis” (hierna: Toetsingskader) opgenomen. Daarin zijn de uitgangspunten opgenomen wat onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan.
9. In bijlage 2 bij de Nadere regels is het “Puntensysteem pgb – huishoudelijke ondersteuning” (hierna: het puntensysteem) opgenomen. Het puntensysteem is, zo volgt uit bijlage 2, als volgt toegelicht. Eerst heeft verweerder op basis van de uitkomsten van een onderzoek in opdracht van de gemeente Utrecht vastgesteld welke inzet benodigd is voor een schoon en leefbaar huis. Uit dit onderzoek volgt dat voor een schoon en leefbaar huis in totaal 104,9 uur per jaar nodig is. Dit is de basiscliëntsituatie. Omdat deze situatie niet in ieder huishouden van toepassing is, heeft verweerder ook rekening gehouden met beïnvloedende factoren. Dat zijn factoren die van invloed zijn op de tijd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis. Voor de beïnvloedende factoren heeft verweerder zich gebaseerd op het onderzoek uitgevoerd in een anonieme gemeente. Wat de was betreft, heeft verweerder zich gebaseerd op onderzoeken in Amsterdam en Twente. Daaruit volgt, aldus verweerder, dat jaarlijks 29,7 uur nodig is voor de was in een eenpersoonshuishouden. Vervolgens zijn de uren met toepassing van een factor omgezet in punten en wordt aan de hand van die punten een pgb vastgesteld. In paragraaf 4 van bijlage 2 is een stappenplan opgenomen dat er als volgt uitziet:
De toekenning in punten
10. Eiser betoogt in de eerste plaats dat het door verweerder gehanteerde puntensysteem in strijd is met de rechtspraak van de CRvB. Volgens eiser volgt uit de uitspraak van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241 dat voor het bepalen van de omvang van huishoudelijke ondersteuning als uitgangspunt geldt dat de toekenning in uren moet plaatsvinden en niet in punten.
11. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 29 augustus 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:5018 geoordeeld dat verschil moet worden gemaakt tussen de toekenning van zorg in natura, waarover de door eiser genoemde uitspraak gaat en de toekenning van een pgb. Bij de toekenning van zorg in natura dient vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor zowel de hulpvrager als voor de zorgaanbieder duidelijk te zijn hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. Bij de toekenning van een pgb is dat niet relevant. In dat geval wordt een bedrag aan de hulpvrager verstrekt, waarmee hij zelf de benodigde zorg kan inkopen en ook zelf met de zorgaanbieder het aantal uren huishoudelijke ondersteuning kan afspreken. Het ontbreken van het aantal uren huishoudelijke ondersteuning in het in die zaak bestreden besluit leidt dan ook niet tot strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank ziet geen reden om daarover in deze zaak anders te oordelen.
De onderbouwing van het puntensysteem
12. Partijen zijn het erover eens dat verweerder, wat betreft de basiscliëntsituatie, het onderzoek van KPMG aan het puntensysteem ten grondslag mocht leggen. Dat betekent dat voor de uitgangssituatie van een schoon en leefbaar huis 104,9 uur staat. Deze uren staan volgens het puntensysteem gelijk aan 50 punten.
13. Verweerder heeft er in zijn beleid voor gekozen om het aantal punten in de basiscliëntsituatie te vermeerderen of te verminderen als gevolg van zogenoemde beïnvloedende factoren. Zo heeft in de situatie van eiser een vermeerdering van 7 punten plaatsgevonden vanwege een extra kamer en een vermeerdering van 12,5 punten vanwege enige extra inzet als gevolg van COPD. Deze beïnvloedende factoren zijn, zo blijkt uit het hierboven onder 9 opgenomen stappenplan, neergelegd in het puntensysteem en daarmee gestandaardiseerd. Verder geldt voor die beïnvloedende factoren ook een standaard aantal punten. Dat betekent dat het puntensysteem voor zover het gaat over de beïnvloedende factoren niet willekeurig mag zijn en moet berusten op objectieve criteria die steunen op deugdelijk onderzoek, verricht door derden. Dit onderzoek moet inzicht geven in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning (zie de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:1403).
14. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat het puntensysteem steunt op het onderzoek ‘Pgb voor huishoudelijke ondersteuning in Helmond & Peelgemeenten’ van Bureau HHM van 3 juli 2017 en dat het puntensysteem daarmee is gebaseerd op deugdelijk onderzoek.
15. Eiser betoogt dat verweerder dit onderzoek van Bureau HHM niet aan het puntensysteem ten grondslag mocht leggen. Het onderzoek is mede gebaseerd op onderzoek dat is verricht in een derde gemeente die niet is genoemd en waarvan de onderzoeksresultaten niet zijn vrijgegeven. Volgens eiser heeft daarom geen onafhankelijk en objectief onderzoek plaatsgevonden en kan het deel van het puntensysteem dat wordt ontleend aan het onderzoek in een anonieme gemeente niet ten grondslag worden gelegd aan de besluitvorming. In dit verband wijst eiser ook op de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 29 augustus 2019.
16. Verweerder heeft het onderzoek van Bureau HHM overgelegd in de procedure bij de rechtbank ter nadere onderbouwing van het puntensysteem. In dit onderzoek is de keuze voor het puntensysteem nader toegelicht. Daarnaast is als bijlage bij dit onderzoek een nadere uitwerking van het puntensysteem opgenomen. Over de beïnvloedende factoren staat in deze uitwerking dat in een grote gemeente onderzoek is gedaan naar de cliëntkenmerken die maken dat er meer of minder inzet nodig is ten opzichte van de gemiddelde inzet voor een schoon en leefbaar huis. In ‘tabel 3. Factoren van invloed op de tijd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis’ is voor de verschillende factoren vervolgens vermeld hoeveel uren per jaar minder inzet dan wel hoeveel uren per jaar meer inzet noodzakelijk is ten opzichte van de basiscliëntsituatie. De factoren die leiden tot minder inzet zijn: mogelijkheden van de cliënt zelf en mogelijkheden van het sociaal netwerk. Factoren die leiden tot meer inzet zijn: enige extra inzet vanwege beperkingen van de cliënt, veel extra inzet vanwege beperkingen van de cliënt, extra inzet in huishouden met kinderen, extra inzet door vervuiling vanwege een huisdier, extra kamer schoonmaken en overige kenmerken.
17. Gelet op hetgeen in deze nadere uitwerking over het puntensysteem is vermeld, stelt de rechtbank vast dat de beïnvloedende factoren en de daarbij behorende uren per jaar voor meer of minder inzet, zijn gebaseerd op onderzoek in een anonieme gemeente. Verweerder heeft daarover in het verweerschrift gesteld dat de anonieme gemeente het onderzoek niet heeft vrijgegeven voor publicatie, maar dat ook dit onderzoek is gebaseerd op een combinatie van expertpanels, interviews met cliënten en observaties met tijdmetingen van professionals in de praktijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek dat aan de beïnvloedende factoren ten grondslag ligt, voldoet aan de in overweging 13 neergelegde criteria. Omdat het onderzoek in een anonieme gemeente heeft plaatsgevonden en dat onderzoek niet is vrijgegeven, is niet inzichtelijk welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning, zoals de CRvB vereist. Daarnaast heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe de keuze voor de beïnvloedende factoren is gemaakt en hoe de daarbij behorende uren tot stand zijn gekomen. Zo heeft verweerder voor de beïnvloedende factoren vanwege de beperkingen van de cliënt twee niveaus vastgesteld, te weten het niveau ‘enige extra inzet’ en het niveau ‘veel extra inzet’. Ter zitting heeft de deskundige namens verweerder daarover verklaard dat het onderzoek in de anonieme gemeente is gebaseerd op het beleid in die gemeente. In die anonieme gemeente wordt gebruik gemaakt van treden van intensiteit en wordt gewerkt met staffels. Voor de ontwikkeling van het puntensysteem van verweerder is gekeken naar de staffels voor meer en minder zorg. Met deze verklaring heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de in de anonieme gemeente onderzochte en gebruikte treden van intensiteit kunnen worden vertaald naar het puntensysteem van verweerder. Dat geldt temeer, nu verweerder kennelijk een andere keuze in treden van intensiteit heeft gemaakt dan de anonieme gemeente. Verder hanteert verweerder de beïnvloedende factor ‘overige kenmerken’. Deze beïnvloedende factor lijkt op een restcategorie, waaronder meerdere persoonlijke situaties kunnen worden geschaard. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe deze beïnvloedbare factor, waaronder dus verschillende persoonlijke situaties kunnen vallen, zich verhoudt tot een gestandaardiseerd aantal uren.
Conclusie
18. Omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek dat aan de beïnvloedende factoren ten grondslag ligt, voldoet aan de in overweging 13 neergelegde criteria, heeft hij zijn besluitvorming ten onrechte op de Nadere regels gebaseerd, voor zover deze zien op de beïnvloedende factoren. Het betoog van eiser slaagt.
19. Het bestreden besluit komt alleen al daarom voor vernietiging in aanmerking voor zover het ziet op de toekenning van het pgb met ingang van 25 augustus 2019. De rechtbank ziet verder aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit wordt daarom herroepen voor zover het gaat over de toekenning van een pgb voor de periode vanaf 25 augustus 2019. De rechtbank zal verder bepalen dat eiser met ingang van 25 augustus 2019 een pgb toegekend krijgt voor 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week tegen een uurtarief van 125% van het geldende minimumloon. De rechtbank zal voor de einddatum van het pgb aansluiting zoeken bij de aanvankelijke einddatum van het primaire besluit, te weten 31 december 2028. Hiermee blijft het eerder aan eiser in het kader van de overgangsperiode toegekende pgb, wat betreft het toegekende aantal uren, gehandhaafd tot en met 31 december 2028. Gelet hierop behoeven de andere gronden van eiser geen bespreking meer.
20. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt zij, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 1.050,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1. Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 47,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 augustus 2019 voor zover het ziet op de toekenning van het pgb aan eiser met ingang van 25 augustus 2019;
  • herroept het primaire besluit van 5 februari 2019 in zoverre;
  • bepaalt dat eiser met ingang van 25 augustus 2019 een pgb toegekend krijgt voor 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week tegen een uurtarief van 125% van het geldende minimumloon tot en met 31 december 2028;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit van 8 augustus 2019;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzitter, mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 juni 2020.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
-
persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
[…].
Artikel 2.3.2
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
[…].
Artikel 2.3.5
[…].
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
[…].
Artikel 2.3.6
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente [woonplaats] 2018

Artikel 3.1
1. De door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen zijn gericht op
a. het begeleiden van een cliënt bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en / of participatie; of
b. het stabiliseren van de zelfredzaamheid en / of participatie van een cliënt dan wel het voorkomen van achteruitgang van de zelfredzaamheid en / of participatie; of
c. het verbeteren van de zelfredzaamheid en / of participatie van een cliënt.
2. In de context van de gradaties sub a, b en c zoals benoemd in lid 1, wordt de cliënt zoveel als mogelijk in staat gesteld om:
1. een huishouden te voeren, waaronder wordt verstaan:
a. het beschikken over een schoon en leefbaar huis;
b. het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;
c. het bereiden en neerzetten van de maaltijden;
d. het beschikken over schone en draagbare kleding.
[…].
Artikel 3.2
1. Het college kan in nadere regels per maatwerkvoorziening zo nodig nadere deelresultaten benoemen en / of deze nader concretiseren, ter uitwerking van de resultaten, zoals genoemd in artikel 3.1.
2. Het college stelt in nadere regels vast welke kernactiviteiten en/of taken in ieder geval moeten worden verricht om de resultaten, zoals vermeld in artikel 3.1, te kunnen bereiken alsmede, indien noodzakelijk, een aanduiding van de mate van frequentie van uitvoering.
3. Het college kan in nadere regels de objectieve norm stellen waaraan de kernactiviteiten, en/of taken en indien noodzakelijk de frequentie moeten voldoen. In verband met de bepaling en uitwerking van wat een schoon en leefbaar huis omvat, zoals genoemd in artikel 3.2, tweede lid, sub 1, hanteert het college een normenkader gebaseerd op de NEN 2075:2000.
Artikel 4.2
1. De maatwerkvoorziening HO wordt ingezet ter realisatie van het te bereiken resultaat “voeren van een huishouden” en het meest in het bijzonder een “schoon en leefbaar huis” en “schone en draagbare kleding” zoals gesteld in artikel 3.1. Een schoon huis betekent dat de leefvertrekken schoon moeten zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel.
[…].
Artikel 5.2
1. Het pgb wordt zo vastgesteld dat de cliënt daarmee redelijkerwijs een voorziening kan kopen, huren of betrekken die inhoudelijk gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Hierbij geldt dat de prijs of het tarief van het pgb zo is vastgesteld dat een cliënt daarmee redelijkerwijs verzekerd is dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
[…].
Artikel 5.4
1. De huishoudelijke ondersteuningsbehoefte van de cliënt wordt uitgedrukt in een budget en wordt bepaald aan de hand van een empirisch onderbouwd en geobjectiveerd puntensysteem. Afhankelijk van welke resultaten moeten worden behaald en de individuele kenmerken van de cliënt waaronder begrepen mogelijkheden van cliënt en zijn sociaal netwerk tot inzet ho, gezinssamenstelling, hoeveelheid kamers, mate van vervuiling, wordt een aantal punten toegekend. Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met een factor, afgerond op 1 decimaal achter de komma. De uitkomst van die vermenigvuldiging levert het budget op jaarbasis op.
2. Het puntensysteem zoals genoemd in lid 1 wordt opgenomen in Nadere regels.
3. De factor zoals benoemd in lid 1 is gebaseerd op 125% van de Wet minimumloon voor 23 jaar en ouder inclusief vakantiegeld/-uren op basis van een 36-urige werkweek. De geldende factor is neergelegd in de Nadere regels.
[…].

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente [woonplaats] 2018

Artikel 2.1
1. Ter beoordeling of een huis schoon is, heeft het college een toetsingskader, zoals bedoeld in artikel 3.2, derde lid, van de verordening. Het toetsingskader “Meetsysteem schoon en leefbaar huis” is als bijlage 1 toegevoegd aan de nadere regels.
2. De huishoudelijke taken ingevolge HO worden uitgevoerd in de leefvertrekken van het woonhuis die dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week worden gebruikt (inclusief aangrenzende hal, trap of overloop).
3. HO omvat taken die algemeen gebruikelijk zijn. Dit betekent mede dat het geen taken omvat die uitgevoerd kunnen worden met een algemeen gebruikelijk technisch hulpmiddel.
4. HO kan de volgende taken omvatten:
a. opruimen, stoffen, stofzuigen, dweilen, schoonmaken keukenblok en keukenapparatuur, schoonmaken badkamer, schoonmaken toilet, bed verschonen;
b. de was doen (in- en of uitruimen van wasmachine en/of droger), was ophangen, strijken en opvouwen van de schone was en de was opruimen;
c. een ondersteunende regietaak van de zorgverlener. De regietaak van de zorgverlener betreft het ondersteunen van de cliënt bij de coördinatie van de huishoudelijke taken inclusief een signaleringsfunctie van de aanbieder.
5. Naast de in lid 4 benoemde (reguliere) taken, omvat HO zogenaamde incidentele taken. Incidentele taken zijn taken die zich kenmerken door een hoge mate van uitstelbaarheid en lage frequentie in de uitvoering. Van de schoonmaak zijn uitgezonderd: de binnenkant van dichte kasten met uitzondering van keukenkasten waarin levensmiddelen worden bewaard.
6. De frequentie en de mate waarin de taken moeten worden verricht om tot het resultaat te komen is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van de cliënt. Ook de aard van de taak is bepalend (regulier dan wel incidenteel).
Artikel 2.3
1. Met inachtneming van hetgeen bepaald in artikel 5.4 van de verordening, hanteert het college het puntensysteem pgb huishoudelijke ondersteuning. Dit puntensysteem ligt vast in bijlage 2 bij deze nadere regels.
2. De factor zoals genoemd in artikel 5.4 van de verordening bedraagt per 1 januari 2018: 30,6.