Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 mei 2019
- het schriftelijke deskundigenrapport van 26 juli 2019
- de conclusie na deskundigenbericht (met producties 19-27) van de man
- de conclusie na deskundigenbericht (met producties 3-11) van de vrouw
- de akte uitlating producties van de man.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
- aangezien partijen tot en met juli 2017 feitelijk hebben samengewoond is de rechtbank van oordeel dat partijen er van uit mochten gaan dat de verdeling van de kosten verbonden aan de samenleving tot en met het moment van de feitelijke beëindiging op dezelfde manier zou plaatsvinden als in de periode waarin, naast de samenleving, ook nog sprake was van een affectieve relatie tussen partijen;
- waar het gaat over vergoeding van door één partij gemaakte kosten, zal daarom slechts de periode vanaf augustus 2017 worden betrokken;
- de in reconventie door de vrouw ingediende vordering tot uitstel van de verdeling van de woning op grond van het bepaalde in artikel 3:178 BW zal worden afgewezen;
- met betrekking tot de waardering van de woning wordt een deskundige benoemd;
- de man zal zich uit dienen te laten over de vraag of hij de woning, uitgaande van de waarde van de woning zoals vastgesteld door de deskundige, ook werkelijk kan overnemen onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
- indien sprake zal zijn van een onderwaarde of een te verwachte restschuld, dienen beide partijen zich uit te laten over de verdeling (in hun onderlinge verhouding) van deze onderwaarde of restschuld;
- de vordering van de man inzake het overbruggingskrediet zal worden afgewezen;
- bij de financiële afrekening tussen partijen wordt rekening gehouden met het bedrag van € 9.350,00 dat de man uit zijn privévermogen heeft betaald ter aflossing van de hypothecaire geldlening;
- het beroep van de vrouw op verjaring met betrekking tot voormeld bedrag van € 9.350,00 slaagt niet;
- beide partijen zijn contractant inzake de bij de Rabobank afgesloten persoonlijke lening;
- vastgesteld moet worden wat per 1 augustus 2017 de hoogte is van het dan nog openstaande bedrag voor deze geldlening, welk bedrag de man alleen voor zijn rekening heeft genomen, in hoeverre de man een belastingvoordeel toekomt en welke bedragen dienen te worden betrokken bij de uiteindelijke afrekening tussen partijen;
- de hoogte van de hypothecaire geldlening bedraagt thans nog € 340.650,00 welk bedrag in de uiteindelijke afrekening moet worden betrokken;
- de rechtbank gaat er van uit dat de Rabo Opbouw Spaarrekening per 1 augustus 2017 een saldo had van € 27.873,28 welk bedrag aan beide partijen toekomt, ieder voor de helft, terwijl het meerdere aan de man toekomt;
- de risicoverzekering heeft geen waarde;
- de Rabobankrekeningen worden op naam van de man gezet, de SNS-rekeningen op naam van de vrouw en de saldi zullen tussen hen bij helfte worden verdeeld;
- partijen mogen zich nader uitlaten over de verrekenposten inzake de woning en over de vraag in hoeverre de vrouw hieraan moet bijdragen;
- de vordering van de man inzake de bekeuring ad € 123,00 zal worden afgewezen;
- de vordering van de man inzake de kosten van kinderopvang 2016 zal worden afgewezen;
- de vordering van de man inzake de kosten van kinderopvang 2017 zal worden afgewezen;
- de vordering van de man inzake het meewerken aan het doen van aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018 zal worden afgewezen;
- De vordering van de man inzake het betalen van schadevergoeding inzake de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018 zal worden afgewezen.
primairbeslissen dat de woning aan de man wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat hij binnen een termijn van 4 maanden, na dagtekening van dit vonnis, zal hebben aangetoond dat hij de woning kan overnemen onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en het persoonlijk krediet. Hij dient daartoe binnen deze termijn aan de advocaat van de vrouw een geldige hypotheekofferte toe te sturen, alsmede een bewijsstuk dat de bank bereid is de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en het persoonlijk krediet te ontslaan.
€ 27.873,28
€ 12.401,96
primairniet draagplichtig is voor de restschuld,
subsidiairvoor maximaal 25% en
meer subsidiairvoor 35%. De vrouw heeft daarvoor het volgende aangevoerd.
nettowoonlasten voor de woning (bestaande uit hypotheekrente, de te betalen rente over het persoonlijk krediet, de premie overlijdensrisicoverzekering, de WOZ-aanslag en de gemeentelijke belastingen).
)blijkt dat de kostenposten voor de woning uit verschillende componenten bestaan:
€ 83,43
primairdat de vrouw de helft van de netto woonlasten dient te dragen.
- de woning dient zo spoedig mogelijk te worden verkocht;
- de rechtbank verstaat dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zullen zijn voor de restschuld inzake de hypothecaire geldlening en het persoonlijk krediet;
- vanaf datum dagvaarding tot aan het moment van betaling voor de tot op die dag (2 januari 2018) opengevallen bedragen;
- en voor de na 2 januari 2018 opengevallen bedragen telkens met ingang van de datum van opeisbaarheid.
3.De beslissing
- de wettelijke rente over voormeld bedrag van € 670,95, vanaf datum dagvaarding tot aan het moment van betaling voor de tot op datum dagvaarding (2 januari 2018) opengevallen bedragen;
- en voor de na 2 januari 2018 opengevallen bedragen telkens met ingang van de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling.