ECLI:NL:GHSGR:2012:BW7362

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.236/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van de Poll
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie en de gebruiksvergoeding van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft op 30 augustus 2011 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 1 juni 2011, waarin haar verzoek om partneralimentatie en het voorgezet gebruik van de echtelijke woning werd afgewezen. De man heeft in incidenteel appel verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing omtrent de gebruiksvergoeding betreft. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2012 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. Het hof heeft de stukken van beide partijen in overweging genomen, waaronder diverse brieven en bijlagen die in de periode voorafgaand aan de zitting zijn ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een netto inkomen heeft van € 1.081,- per maand, wat haar aanvullende behoefte op € 775,- netto per maand brengt. De man heeft zijn alimentatieverplichting per 1 juni 2011 betwist en verzocht om een gebruiksvergoeding van € 450,- per maand. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, rekening houdend met hun respectieve inkomsten en uitgaven. De vrouw heeft haar behoefte gespecificeerd met een onderbouwde behoefteberekening, waaruit een netto resterende behoefte van € 1.444,- per maand blijkt.

Het hof heeft de draagkracht van de man in drie perioden beoordeeld en geconcludeerd dat hij in de periode van 8 september 2010 tot 1 augustus 2011 geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen, maar dat hij in de daaropvolgende perioden wel in staat is om alimentatie te betalen. De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2011, en dat de alimentatie wordt vastgesteld op € 332,- voor de periode van 1 augustus 2011 tot 1 september 2011, € 449,- van 1 september 2011 tot 1 maart 2012, en € 187,- per maand met ingang van 1 maart 2012. De overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 2 mei 2012
Zaaknummer : 200.093.236.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-7848
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten, gemeente Utrecht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Broijl te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 30 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 juni 2011 van de rechtbank Dordrecht.
De man heeft op 15 november 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 28 december 2011 een verweerschrift in incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 14 september 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 28 september 2011 een brief van 27 september 2011 met bijlagen;
- op 28 december 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 21 december 2011 een brief van 20 december 2011 met bijlagen (per faxbericht ingekomen op 20 december 2011).
De zaak is op 13 januari 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de vrouw per faxbericht van 19 januari 2012 de jaaropgave van de vrouw van 2011 ingekomen.
Het faxbericht met bijlagen van de zijde van de man van 16 januari 2012 laat het hof buiten beschouwing aangezien die stukken na het sluiten van de mondelinge behandeling zijn overgelegd en het hof niet om die stukken heeft verzocht.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de verzoeken van de vrouw tot partneralimentatie en het voorgezet gebruik van de echtelijke woning afgewezen. Voorts is het verzoek van de man tot het toekennen van een woonvergoeding (het hof leest: gebruiksvergoeding) ten laste van de vrouw afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, hierna ook: (partner)alimentatie, alsmede de gebruiksvergoeding.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover haar verzoek tot partneralimentatie is afgewezen) en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de man aan haar te betalen alimentatie, met ingang van de datum van echtscheiding (het hof leest: de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand), te weten 8 september 2010, althans met ingang van 1 juni 2011, althans met ingang van een zodanige datum als het hof vermeent te behoren, te bepalen op € 1.448,- per maand.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met dien verstande dat zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw is komen te vervallen per 1 juni 2011, zijnde de datum van afgifte van de bestreden beschikking.
In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing omtrent de gebruiksvergoeding betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat aan hem ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding wordt toegekend van € 450,- per maand met ingang van 8 september 2010 tot aan de datum van overdracht van de woning, althans een bedrag en ingangsdatum te bepalen als het hof vermeent te behoren;
- te bepalen dat het bedrag dat de vrouw uit hoofde van de op te leggen gebruiksvergoeding verschuldigd is tot aan de datum van afgifte van de beschikking van dit hof, tot het gemeenschappelijk beloop wordt verrekend met de eventueel (achteraf) onverschuldigd betaalde partneralimentatie, danwel wordt verrekend met het aandeel van de vrouw in de bij overdracht van de gemeenschappelijke woning te realiseren overwaarde.
4. De vrouw verzoekt de man in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen.
Behoefte
5. De vrouw stelt dat de rechtbank haar behoefte ten onrechte heeft bepaald op € 1064,- netto per maand indien zij in de echtelijke woning woont, respectievelijk € 1.264,- netto per maand indien zij over een eigen woning beschikt, omdat de welstand ten tijde van het huwelijk niet is meegewogen en de rechtbank haar behoefte slechts heeft gebaseerd op minimale basisuitgaven. Voorts stelt de vrouw dat voor de bepaling van haar behoefte de zogeheten ‘hofnorm’ dient te worden gehanteerd, inhoudende 60% van het netto gezinsinkomen, in casu 60% van € 3.863,- netto per maand in 2010. De vrouw stelt derhalve dat haar behoefte € 2.318,- netto per maand bedraagt, en dat na aftrek van haar inkomen uit arbeid een aanvullende behoefte resteert van € 1.448,- netto per maand.
6. De man verzet zich tegen een vaststelling van de behoefte van de vrouw aan de hand van de eerder genoemde hofnorm en meent dat haar behoefte vastgesteld dient te worden aan de hand van haar werkelijke uitgaven.
7. Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de mede aan de welstand van partijen gedurende het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud worden bepaald. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. Nu de man zich verzet tegen toepassing van de zogeheten hofnorm, zal het hof de omvang van de behoefte aan de hand van concrete overgelegde gegevens bepalen. Daarbij neemt het hof als uitgangspunt de behoefteberekening die de vrouw heeft overgelegd (productie 30 bij brief van 28 december 2011).
8. De vrouw heeft haar behoefte gespecificeerd door middel van een met stukken onderbouwde behoefteberekening van 28 december 2011, waaruit - mede bezien haar inkomen uit arbeid - een netto resterende behoefte volgt van € 1.444,- per maand. Zij voert daarin de volgende, door het hof afgeronde, maandlasten op:
a. Bijstandsnorm voor een alleenstaande € 924,-
b. Kale huur € 750,-
c. Fiscaal niet aftrekbare hypotheekrente € 193,-
d. Premie levensverzekering € 97,-
e. Forfait overige eigenaarslasten € 48,-
f. Premie basisverzekering Zorgverzekeringswet,
hierna, ZVW € 104,-
g. Vakanties € 150,-
h. Auto € 250,-
i. Kleding € 150,-
j. Overige welstandsuitgaven 1 (mobiele telefoon
en internet) € 75,-
k. Overige welstandsuitgaven 2 (Sportclub Fit for
Free) € 21,-
l. Overige welstandsuitgaven 3 (sparen) € 100,-.
9. Op haar behoefte heeft de vrouw de volgende maandbedragen in mindering gebracht: € 210,- “gemiddelde basishuur”, € 67,- zorgtoeslag en € 45,- nominaal deel ZVW.
10. De behoefteberekening van de vrouw is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof integraal met partijen besproken.
11. Aangezien de man een groot deel van de lasten heeft betwist begroot het hof de behoefte van de vrouw, in het licht van de welstand van partijen, in redelijkheid als volgt:
a. Bijstandsnorm voor een alleenstaande € 924,-
b. Kale huur € 650,-
c. Premie basisverzekering Zorgverzekeringswet,
hierna, ZVW € 104,-
d. Vakanties € 150,-
e. Auto € 250,-
f. Kleding € 100,-.
12. Op de behoefteberekening brengt het hof dezelfde bedragen als in rechtsoverweging 9 in mindering zodat de behoefte van de vrouw is te stellen op € 1.856,- netto per maand.
13. Met betrekking tot de in aanmerking te nemen behoefte van de vrouw overweegt het hof als volgt. Het bestaansminimum wordt bepaald door de bijstandsnorm, waarmee wordt bedoeld het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als bijstandsuitkering zou ontvangen. Aangezien het gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk ver boven het bestaansminimum lag acht het hof het redelijk om naast de voor de vrouw geldende bijstandsnorm ook rekening te houden met een aantal andere door haar opgevoerde posten. Voor wat betreft de huur acht het hof de stelling van de vrouw, dat zij bij het huren van een woning aangewezen zal zijn op een woning in de vrije sector omdat zij op korte termijn niet voor een sociale huurwoning in aanmerking kan komen, aannemelijk. Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat huurbedragen in de vrije sector vrij hoog zijn, zodat een in aanmerking te nemen (fictieve) huur van € 650,- per maand redelijk is. Zoals ter zitting is besproken laat het hof naast het in aanmerking nemen van een fictieve huur de overige door de vrouw opgevoerde woonlasten buiten beschouwing. De premie ZVW is niet betwist. De toelichting die de vrouw ter zitting met betrekking tot de vakanties van partijen heeft gegeven (af en toe lange en verre reizen) acht het hof aannemelijk zodat het hof het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 150,- per maand redelijk acht. Vaststaat dat partijen ten tijde van het huwelijk een auto hadden, zodat het hof het redelijk acht dat de vrouw thans ook een auto heeft. Aangezien in het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 250,- per maand alle kosten zijn begrepen, inclusief afschrijving, acht het hof deze kosten alleszins redelijk. Gelet op de verklaring van de vrouw ter zitting dat zij ten tijde van het huwelijk maandelijks € 200,- à € 250,- per maand aan kleding besteedde acht het hof het redelijk om die kosten thans op € 100,- per maand te stellen. De overige welstandsuitgaven 1 en 2 zijn naar het oordeel van het hof in de voor de vrouw geldende bijstandsnorm begrepen en de welstandsuitgaven 3 heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt, nog afgezien van het feit dat de man onbetwist heeft gesteld dat partijen tijdens het huwelijk ook niet spaarden.
Behoeftigheid / aanvullende behoefte
14. Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw volledig in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien door haar werkzaamheden verder uit te breiden. De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat zij een vast contract heeft voor 24 uur per week maar dat zij gemiddeld 30 uur per week werkt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het op de jaaropgave vermelde loon van de vrouw is gebaseerd op een 30-urige werkweek. Mede gezien het feit dat de man ter terechtzitting heeft erkend dat partijen ten tijde van het huwelijk hebben afgesproken dat de vrouw één dag per week op de kleinkinderen zou passen, is het hof van oordeel dat de vrouw op dit moment haar maximale verdiencapaciteit benut.
Het hof heeft het netto inkomen van de vrouw aan de hand van haar jaaropgave 2011 berekend op € 1.081,- per maand, zodat haar aanvullende behoefte € 775,- netto per maand bedraagt ofwel € 1.324,- bruto per maand.
Draagkracht man
15. Bij het berekenen van de draagkracht van de man zal het hof in verband met de wisselende woonlasten, drie perioden onderscheiden, te weten de periode 8 september 2010 tot 1 augustus 2011, 1 augustus 2011 tot 1 maart 2012 en vanaf 1 maart 2012.
Periode 8 september 2010 tot 1 augustus 2011
16. Bij de berekening van de draagkracht van de man neemt het hof een belastbaar inkomen van € 46.003,- in aanmerking (overeenkomstig de draagkrachtberekening van de man van 14 november 2011, productie IV bij het verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel), aangezien beide partijen ter terechtzitting van het hof hebben medegedeeld dat dat inkomen als uitgangspunt mag dienen. Omdat de man de lasten van de voormalige echtelijke woning geheel voor zijn rekening neemt, neemt het hof een eigen woningforfait van € 1.100,- per jaar in aanmerking en een fiscaal aftrekbare rente op de hypothecaire geldlening van € 8.364,- per jaar. Het hof houdt voorts rekening met de heffingskortingen die op de man van toepassing zijn, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60. Het hof neemt de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 697,- rente op een hypothecaire geldlening, € 97,- premie levensverzekering, € 95,- forfait overige eigenaarslasten, € 900,- kale huur, € 106,- nominale premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 39,- aanvullende premie ZVW, € 14,- verplicht eigen risico, € 13,- werkelijke verwervingskosten, € 100,- aflossing schulden. Op de premie ZVW strekt in mindering het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van € 45,- per maand en op de woonlasten de “gemiddelde basishuur” van € 210,- per maand. Het hof houdt voorts in redelijkheid gedurende één jaar rekening met advocaatkosten ten bedrage van € 114,- per maand, ondanks het feit dat de vrouw die kosten betwist. Het hof weegt mee dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat per 16 december 2011 nog een bedrag van € 9.519,98 open stond (productie 4 bij brief van 20 december 2011), dat hij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en het hof het aannemelijk acht dat hij geen liquide middelen voorhanden heeft voor het voldoen van die kosten. De overige maandlasten van de man zijn door de vrouw niet betwist.
Periode 1 augustus 2011 tot 1 maart 2012
17. In afwijking van de vorige periode komt de huur van de man te vervallen. Voorts houdt het hof, gelet op het hiervoor overwogene, tot 1 september 2011 rekening met advocaatkosten. De man is in juni 2011 met zijn huidige echtgenote gehuwd en zij hebben in augustus 2011 gezamenlijk een nieuwe woning gekocht. Partijen hebben er ter zitting mee ingestemd dat het hof in verband met die wijzigingen 1 augustus 2011 als datum van wijziging in aanmerking neemt.
Met betrekking tot de nieuw aangekochte woning houdt het hof rekening met een eigen woningforfait van € 1.200,- per jaar en een fiscaal aftrekbare rente op de hypothecaire geldlening van € 8.943,- per jaar. Voorts neemt het hof de volgende maandlasten in aanmerking: € 745,- rente op een hypothecaire geldlening, € 245,- premie spaarverzekering, € 51,- premie levensverzekering en € 95,- forfait overige eigenaarslasten. Aangezien de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huidige echtgenote niet in eigen levensonderhoud kan voorzien gaat het hof er van uit dat de man zijn woonlasten kan delen en neemt het hof derhalve de helft van de hiervoor genoemde bedragen in aanmerking. Voor het overige neemt het hof dezelfde financiële gegevens als in de periode van 8 september 2010 tot 1 augustus 2011 in aanmerking. Het hof merkt nog op dat de vrouw de premie spaarverzekering heeft betwist maar het hof acht het aannemelijk dat die verzekering is gekoppeld aan de hypothecaire geldlening.
Periode vanaf 1 maart 2012
18. In deze periode zijn de lasten van de echtelijke woning voor de man niet langer fiscaal aftrekbaar zodat het hof daarmee rekening houdt. Voor het overige zijn er geen wijzigingen ten opzichte van de vorige periode.
19. Uit dit alles volgt dat de man in de periode van 8 september 2010 tot 1 augustus 2011 geen draagkracht heeft om een bijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen, dat hij in de periode van 1 augustus 2011 tot 1 september 2011 een alimentatie ten behoeve van de vrouw kan voldoen van € 332,-, in de periode van 1 september 2011 tot 1 maart 2012 een alimentatie van € 449,- per maand en met ingang van 1 maart 2012 van € 187,- per maand.
Gebruiksvergoeding echtelijke woning
20. Het hof passeert de stelling van de man dat zijn verzoek tot vaststelling van een gebruiksvergoeding van € 450,- per maand ten laste van de vrouw ten onrechte door de rechtbank is afgewezen. Het hof heeft de volledige lasten van de echtelijke woning ten laste van de draagkracht van de man gebracht en de man heeft ter terechtzitting van het hof gesteld dat er geen overwaarde op de echtelijke woning rust. Om die redenen ligt het vaststellen van een gebruiksvergoeding naar het oordeel van het hof niet in de rede. Bovendien acht het hof het vanwege het gebrek aan financiële middelen aan de zijde van de vrouw niet geraden om onder deze omstandigheden een gebruiksvergoeding vast te stellen.
21. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2011 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man in de periode van 1 augustus 2011 tot 1 september 2011 op € 332,-, van 1 september 2011 tot 1 maart 2012 op € 449,- per maand en met ingang van 1 maart 2012 op € 187,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van de Poll en Mertens-de Jong, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2012.