Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
Procesverloop
Overwegingen
De relevante feiten en omstandigheden
Het standpunt van eisers
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak hebben eisers, een moeder en haar partner, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een DNA-(vaderschaps)onderzoek. Dit onderzoek was noodzakelijk om de juridische ontkenning van het vaderschap van de man die niet de biologische vader van hun dochter is, te kunnen realiseren. De rechtbank heeft op 3 juni 2020 geoordeeld dat de kosten van het DNA-onderzoek geen noodzakelijke kosten van bestaan zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). De rechtbank overweegt dat de procedure die eisers hebben gevoerd niet de actuele noodzaak van bijstandsverlening vermindert of wegnemen. De eisers hebben ervoor gekozen om een gerechtelijke procedure te starten, en het risico dat de kosten voor hun rekening zouden komen, kan niet op de bijstand worden afgewenteld. De rechtbank concludeert dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders om geen bijzondere bijstand toe te kennen terecht is, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank heeft ook overwogen dat het niet verlenen van bijstand niet in strijd is met de rechten van het kind, zoals neergelegd in het IVRK en het EVRM, omdat het besluit de toegang tot de rechter niet heeft belemmerd en het vaderschap niet kon worden vastgesteld zonder het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.