ECLI:NL:RBOBR:2020:2833

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
19/1210
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor DNA-onderzoek in vaderschapskwestie

In deze zaak hebben eisers, een moeder en haar partner, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een DNA-(vaderschaps)onderzoek. Dit onderzoek was noodzakelijk om de juridische ontkenning van het vaderschap van de man die niet de biologische vader van hun dochter is, te kunnen realiseren. De rechtbank heeft op 3 juni 2020 geoordeeld dat de kosten van het DNA-onderzoek geen noodzakelijke kosten van bestaan zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). De rechtbank overweegt dat de procedure die eisers hebben gevoerd niet de actuele noodzaak van bijstandsverlening vermindert of wegnemen. De eisers hebben ervoor gekozen om een gerechtelijke procedure te starten, en het risico dat de kosten voor hun rekening zouden komen, kan niet op de bijstand worden afgewenteld. De rechtbank concludeert dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders om geen bijzondere bijstand toe te kennen terecht is, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank heeft ook overwogen dat het niet verlenen van bijstand niet in strijd is met de rechten van het kind, zoals neergelegd in het IVRK en het EVRM, omdat het besluit de toegang tot de rechter niet heeft belemmerd en het vaderschap niet kon worden vastgesteld zonder het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

[eiser], te [woonplaats] , eiser
samen te nemen: eisers
(gemachtigde: mr. E.L. Garnett),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een DNA-(vaderschaps)onderzoek afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Door de maatregelen rondom het coronavirus heeft de rechtbank partijen gevraagd om toestemming te geven voor het achterwegen laten van een zitting. Eisers hebben toestemming verleend. Van verweerder is binnen de gestelde termijn geen reactie ontvangen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en zal uitspraak doen zonder zitting.

Overwegingen

De relevante feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft op 19 oktober 2012 een dochter, genaamd [naam 1] , gekregen. Eisers stellen dat eiser de vader is. Op 19 oktober 2012 was eiseres echter nog gehuwd met haar eerste partner, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) waardoor [naam 2] automatisch de juridische vader van [naam 1] werd en [naam 1] zijn achternaam kreeg. [naam 2] is echter nooit in Nederland geweest zodat hij ook niet de biologische vader van [naam 1] kan zijn. Zowel eiser als [naam 1] willen dat zij wordt erkend door haar biologische vader. Om dit te corrigeren zijn eisers een procedure gestart bij de rechtbank om gerechtelijke ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van [naam 2] en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van eiser.
De meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant heeft op 26 februari 2018 tijdens de zitting mondeling aangegeven dat zij een DNA-onderzoek zal gelasten om zekerheid te krijgen over het vaderschap van [naam 1] . De mededeling van de rechtbank op de zitting heeft ertoe geleid dat eisers op 20 juni 2018 bij verweerder een aanvraag om bijzondere bijstand hebben ingediend voor de kosten van het DNA-onderzoek. Verzocht is om een bedrag van
€ 630,00. Volgens eisers zijn de kosten voor het laten uitvoeren van het DNA-onderzoek noodzakelijk en vloeien zij voort uit bijzondere omstandigheden. Op 21 augustus 2018 heeft de rechtbank een tussenbeschikking gegeven en daarin een deskundigenonderzoek bevolen omtrent de vraag of eiser de biologische vader is van [naam 1] en Verilabs als deskundige benoemd. Ook staat in die tussenbeschikking dat de kosten van de deskundige voorlopig ten laste zal komen van ’s Rijks kas, maar dat eiseres ervan uit kan gaan dat de kosten in de eindbeschikking voor haar rekening zullen komen.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van het DNA-(vaderschaps)onderzoek afgewezen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 april 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD3919) stelt verweerder zich op het standpunt dat de kosten voor een vaderschapsonderzoek geen noodzakelijke kosten van bestaan zijn. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Het standpunt van eisers
4. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voeren daartoe het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de kosten van het vaderschapsonderzoek geen noodzakelijke kosten zijn omdat het laten uitvoeren van het vaderschapsonderzoek niet leidt tot het verminderen of wegnemen van de actuele noodzaak van bijstandsverlening of andere kosten van bestaan. Dat is geen vereiste om kosten aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan. De bijstandsnorm wordt toereikend geacht om te voorzien in de algemeen voorkomende kosten van het bestaan en als er in de individuele situatie bijzondere omstandigheden voordoen die leiden tot extra noodzakelijke bestaanskosten, kan er aanleiding zijn tot het verlenen van bijzondere bijstand. Anders dan verweerder stelt, gaat het in het geval van eisers ook niet met name om een belang waarmee zij iets in het verleden willen rechtzetten. Het gaat om de belangen van hun dochter [naam 1] . De belangen van [naam 1] dienen een eerste overweging te vormen en mogen niet terzijde geschoven worden. Zij heeft recht om persoonlijke betrekkingen met haar beide ouders aan te gaan, inclusief een juridische band met haar vader. Zonder het verrichten van DNA-onderzoek kon het vaderschap niet worden vastgesteld, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het handvest). Daarnaast voeren eisers aan dat zij geen andere keus hadden dan een gerechtelijke procedure te voeren.
Het oordeel van de rechtbank
5. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw, eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de kosten zich voordoen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de kosten van het DNA-(vaderschaps)onderzoek in het individuele geval van eisers noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is komt het bijstandverlenend orgaan, gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Pw geen beoordelingsvrijheid toe. De bestuursrechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet gebonden aan het beleid van het bijstandverlenend orgaan.
7. Eisers vragen om bijzondere bijstand voor een DNA-onderzoek dat nodig was om over te kunnen gaan tot gerechtelijke ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van [naam 2] . In feite hebben eisers gevraagd om bijzondere bijstand om in de door hun gevoerde procedure een grotere kans op succes te hebben. Als uit DNA-onderzoek niet onomstotelijk zou komen vast te staan dat [naam 2] niet de biologische vader is van [naam 1] , zou de rechtbank immers niet overgaan tot gegrondverklaring van het verzoek tot ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap. Uit de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304) volgt dat onder omstandigheden daarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend. Het moet dan gaan om een actueel belang dat in verband met een voor de voorziening in de kosten van het bestaan noodzakelijk procedure die de noodzaak van bijstandsverlening of andere kosten van het bestaan kan verminderen of wegnemen. Bijzondere bijstand kan immers alleen verstrekt worden voor kosten van het bestaan. Gelet op de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 volgt de rechtbank eisers niet in hun stellingen dat in dit geval niet vereist is dat de kosten dienen te leiden tot het verminderen of wegnemen van de actuele noodzaak van bijstandsverlening of andere kosten van bestaan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eisers gevraagde kosten van een DNA-onderzoek om duidelijkheid te krijgen over het vaderschap van [naam 1] geen noodzakelijke kosten van bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Hoewel de rechtbank eisers volgt in hun stelling dat het hier niet alleen gaat om het rechtzetten van iets uit het verleden, acht zij wel van belang dat de door eisers gevoerde procedure niet de actuele noodzaak van bijstandsverlening of andere kosten van het bestaan verminderen of wegnemen. Dat [naam 1] zekerheid wilde omtrent de vraag wie haar biologische vader is, vormt, hoe begrijpelijk ook, geen grond om te oordelen dat de kosten van het DNA-onderzoek zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van bestaan. De rechtbank begrijpt dat het voor [naam 1] van belang is om te weten wie haar biologische vader is, maar het is de eigen keuze van eisers geweest om daarover een procedure bij de rechter te voeren. De omstandigheid dat eisers zonder DNA-onderzoek en gerechtelijke procedure niet hadden kunnen bereiken dat [naam 2] niet langer de juridische vader van [naam 1] zou zijn, betekent niet dat zij verplicht waren om een gerechtelijke procedure te starten. Daarnaast kan het bijbehorende risico dat de rechter een DNA-onderzoek zou gelasten en de kosten daarvan voor rekening van eiseres zou laten komen niet worden afgewenteld op de bijstand. In dit kader vewijst de rechtbank nog naar de uitspraak van de CRvB van 10 april 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD3919) waarin de CRvB expliciet heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de kosten van een vaderschapsonderzoek zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan.
9. Over de stelling van eisers dat het niet verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van het DNA-(vaderschaps)onderzoek in strijd is met artikel 3 van het IVRK, 8 van het EVRM en artikel 7 en 24 van het Handvest, omdat zonder het DNA-onderzoek het vaderschap niet kon worden vastgesteld overweegt de rechtbank tot slot als volgt.
10. Uit het IVRK kan onder andere worden afgeleid dat de lidstaten het respect voor de ontwikkeling van het kind moeten waarborgen en dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind moeten worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat dit verdrag echter geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient de bestuursrechter in dit verband te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven (zie de uitspraak van de CRvB van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4021).
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich bij de afwijzing van de bijzondere bijstand onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [naam 1] . De enkele omstandigheid dat het in het belang van [naam 1] is om te weten wie haar biologische vader is, is gelet op artikel 3 van het IVRK onvoldoende om aan te nemen dat verweerder de bijzondere bijstand niet mocht afwijzen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat het besluit van verweerder om geen bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van het DNA-onderzoek de toegang van eisers tot de rechter in de door hun gevoerde procedure en de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] niet heeft verhinderd. Het onthouden van bijzondere bijstand heeft er ook niet toe geleid dat het vaderschap van eiser niet kon worden vastgesteld en [naam 1] geen persoonlijke betrekkingen heeft kunnen aangaan met haar beide ouders, zoals neergelegd in artikel 24 van het IVRK. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen grond voor het oordeel dat het besluit van verweerder om geen bijzondere bijstand toe te kennen een inmenging is in het recht op eerbiediging van het gezins- en privéleven van [naam 1] , zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Het belang van [naam 1] bij een DNA-onderzoek om zo het door het huwelijk ontstane vaderschap van [naam 2] te ontkennen en vaststelling van het vaderschap door eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet resulteren in een aanspraak op bijzondere bijstand. Artikel 8 van het EVRM, artikel 3 van het IVRK en artikel 7 en 24 van het Handvest brengen niet mee dat verweerder bijzondere bijstand moet verlenen aan ouders die niet voldoen aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand volgens de nationale wetgeving.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. De stelling van eisers dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden leidt niet tot een ander oordeel. In dit geval heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen omdat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde dat de kosten noodzakelijk zijn zodat niet wordt toegekomen aan de derde voorwaarde, of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
13. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.S. Abbing, griffier. De uitspraak is gedaan op 3 juni 2020.
griffier rechter
Door de maatregelen rondom het coronavirus is de
rechter verhinderd om deze uitspaak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.