Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
de heer [erflater] ,
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
WILLEM JAN BERNARD BERENDSEN
de heer [failliet] ,
1. De procedure
- de akte van de vereffenaar houdende overlegging productie 6;
- de akte van [gedaagden sub 1 tot en met 4] houdende overlegging productie 5;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 september 2019.
1.2. Tijdens de comparitie hebben partijen afgesproken onder begeleiding van een mediator naar een oplossing te zoeken. De rechter heeft partijen vervolgens doorverwezen naar mediation. De mediation heeft niet tot een oplossing geleid.
2.De feiten
Uit dit huwelijk zijn geboren:
1. mevrouw [gedaagde 1] (gedaagde sub 1);
2. mevrouw [gedaagde 2] (gedaagde sub 2);
3. de heer [gedaagde 3] (gedaagde sub 3);
4. de heer [gedaagde 4] (gedaagde sub 4);
5. de heer [failliet] (hierna: [failliet] ).
3.Het geschil
de economische eigendom van alle onroerende zaken zoals beschreven in het
taxatierapport met uitzondering van:
* het
woongedeelte van de
oudewoning met bedrijfsruimte aan het [adres]
te [plaats] ;
* een deel van het perceel [kadastraal nummer] groot 1.35.10 ha, te weten 1.000 m2 van de ondergrond van de oude woning en tuin;
- een verklaring voor recht dat alléén het gebruik van de gronden zoals beschreven in het
taxatierapport is ingebracht,
Namens de vereffenaar is ter zitting verklaard dat de onder 3 bedoelde verklaringen voor recht niet als primaire en subsidiaire vordering zijn bedoeld, maar als alternatieve vorderingen.
4.De beoordeling
Zijn er afspraken gemaakt of zijn alleen de wettelijke bepalingen van toepassing en wat valt onder het maatschapsvermogen?4.4. In geschil is of de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] alleen wordt beheerst door de wettelijke bepalingen (artikel 7A:1655 en verder van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) of (ook) door (een deel van) de inhoud van de concept-vennootschapsakte van 26 november 1991 (productie 3 bij conclusie van antwoord van de curator, hierna: de concept-akte).
aan de familie [familienaam] gezonden. In deze brief staan dezelfde kantoornaam, referentie en behandelaar als in de concept-akte en in deze brief staat bij bijlagen vermeld: “concept-akte van maatschap (2x)”.
- vader heeft de verplichting voortzetting van het bedrijf na te streven;
- [failliet] is vanaf 1985 werkzaam in het bedrijf;
- vader en [failliet] gaan samen verder en na het terugtreden van vader zet [failliet] het
bedrijf voort en verwerft het bedrijf;
- er wordt gestreefd naar bedrijfscontinuïteit.
In artikel 4 onder A van de concept-akte staat dat vader “het economisch
belang van de hem in volle eigendom toebehorende onroerende goederen” heeft
ingebracht. Het gaat daarbij, aldus de curator, om 05.93.00 ha en 02.71.70 ha grond. Dit komt neer op een totaal van 8.64.70 ha. Deze totale grondoppervlakte komt
overeen met hetgeen in het taxatierapport en in de jaarrekeningen staat vermeld. Een deel van 1.000 m2 (0.10.00 ha) wordt “bij de inbreng” uitgesloten, alsmede
de oude woning. Ook dat klopt met de inhoud van het taxatierapport. De economische eigendom van de ingebrachte onroerende zaken werd op de balans geactiveerd. Het activeren van rechten van gebruik of huur/pacht is niet mogelijk.
verwezen naar het taxatierapport.
Bij de bespreking van artikel 4 van de concept-akte zal dan tevens een ander geschilpunt tussen partijen worden besproken, kort gezegd, de vraag of de onroerende zaken beschreven in het taxatierapport in economisch eigendom zijn ingebracht in de maatschap met uitzondering van, kort gezegd, het woongedeelte van de oude woning en de ondergrond van de oude woning en de tuin (groot: 1.000 m2).
A. Toezenden concept-akte
de volgende onroerende zaken in eigendom:
kadastraal bekend [kadastraal nummer] , groot: 1.35.10 ha
2. een perceel grond aan de [straatnaam] in [plaats] ,
kadastraal bekend [kadastraal nummer] , groot: 4.67.90 ha
Verder hadden vader en moeder ten tijde van het aangaan van de
maatschap het recht van vruchtgebruik ten aanzien van het volgende
onroerend goed:
3.3. een perceel grond aan de [straatnaam] in [plaats] ,kadastraal bekend, [kadastraal nummer] , groot: 2.71.70 ha8.74.70 ha
de volgende gebouwen:
- een boerderij met een woon- en een bedrijfsgedeelte ( [adres] );
- een
oudewoning met bedrijfsruimte ( [adres] );
- een zeugenstal, jongveestal, garage en machineberging;
- een zeugenkraamstal;
- een biggenschuur;
205.119,30inventaris
40.983,60205.119,30
115.412,84
(…)lopende schulden
(…)231.106,28 128.583,96
fl. 74.429,24. De rechtbank gaat er daarbij - gelet op de stellingen van partijen - vanuit dat het gaat om de onroerende zaken met uitzondering van het woongedeelte van de oude boerderij en de daarbij behorende grond van 1.000 m2.
De rechtbank constateert dat de post “onroerende goederen” vanaf de aanvang van de maatschap onder de activa op de balans van de maatschap staat in de jaarrekeningen (producties 2a t/m j conclusie van antwoord curator) en in zoverre geven de jaarrekeningen inderdaad een consistent beeld (zoals ook is betoogd door de curator, zie rechtsoverweging 4.6 onder H). De post “onroerende goederen” is dus op de balans van de maatschap geactiveerd. Dit duidt op inbreng van de economische eigendom van de onroerende zaken en niet van zuiver genot. Zoals de curator en vereffenaar hebben betoogd wordt inbreng van het zuivere genot van goederen (net zoals huur en pacht) niet op de balans geactiveerd. Dit is door [gedaagden sub 1 tot en met 4] ook niet voldoende weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De rechtbank stelt vast dat uit deze jaarrekening volgt dat vader nagenoeg het gehele bedrijf heeft ingebracht en hiervoor op zijn kapitaalrekening is gecrediteerd voor een bedrag van fl. 205.119,30 (pagina 14 van jaarrekening 1991). [failliet] is op zijn beurt gecrediteerd op zijn kapitaalrekening (pagina 13 van jaarrekening 1991). De curator heeft op het voorgaande ook een beroep gedaan in het kader van zijn betoog dat uitvoering is gegeven aan artikel 4 sub b van de concept-akte en de rechtbank volgt de curator in dat betoog. De rechtbank leidt daaruit af dat het de bedoeling van partijen was om het volledige boerenbedrijf door vader en [failliet] voort te zetten op basis van gelijkwaardigheid.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben betoogd dat de vermelding in de jaarrekening 1991 dat er goederen door de maatschap zijn aangeschaft erop duidt dat de onroerende zaken niet door de maatschap zijn aangeschaft. De rechtbank volgt [gedaagden sub 1 tot en met 4] hier niet in. “Inbrengen” is volgens normaal taalgebruik iets anders dan “aanschaffen”. Ook de omstandigheid dat op pagina 2 van de eerste jaarrekening staat vermeld: “totaal
in gebruik” legt onvoldoende gewicht in de schaal. Partijen gaan er allemaal van uit dat de onroerende zaken in gebruik waren van de maatschap.
Het betoog van de curator komt erop neer dat dit wijst op economisch eigendom. De rechtbank is van oordeel dat dit eveneens, in het bijzonder ten aanzien van de afschrijvingen een aanwijzing is dat de onroerende zaken economisch zijn ingebracht. Door afschrijvingen ten laste van de maatschap te brengen, leidt dit ertoe dat de waardevermindering door de maatschap werd gedragen en dat past meer bij economisch eigendom dan bij (zuiver) gebruik en genot. Voor zover [gedaagden sub 1 tot en met 4] betogen dat het in het verleden gebruikelijk was om kosten (waarmee zij kennelijk ook bedoelen afschrijvingen) bij gebruik en genot ook ten laste te brengen van het resultaat van de maatschap is dat betoog niet onderbouwd en kan de rechtbank dit ook niet volgen indien bijvoorbeeld de parallel wordt getrokken met huur. Bovendien volgt nergens uit dat de vereffenaar zich aansluit bij dat betoog. Aan het bewijsaanbod komt de rechtbank dan ook niet toe.
Dat vader kennelijk ook vanuit privé bedrijfsmatige kosten voldeed zoals [gedaagden sub 1 tot en met 4] betogen, maakt voorgaand oordeel niet anders. Door de curator is aangevoerd dat dit bij het opstellen van de jaarrekening werd rechtgetrokken. Dat is onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank merkt ook nog op dat [gedaagden sub 1 tot en met 4] in dit verband enkel hebben verwezen naar betalingen in 2011, dus 20 jaar na het aangaan van de maatschap, en dat over de jaarrekening van 2011 discussie bestaat. [gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben niet onderbouwd hoe dat in voorgaande jaren is gegaan. Desgevraagd konden [gedaagden sub 1 tot en met 4] niet beantwoorden in hoeverre de post “mutaties prive rekening” op pagina 11 van de jaarrekening 2011 inderdaad ziet op eventuele door vader betaalde kosten, die alsnog ten laste van de maatschap werden gebracht, zoals de curator in algemene zin heeft betoogd. .
Zoals uit het voorgaande volgt, volgt uit de concept-akte dat het de bedoeling was om het woongedeelte van de oude boerderij en ondergrond (1.000 m2) van inbreng uit te sluiten. In zoverre werpt het testament geen ander licht op het betoog van de curator nu juist dat gedeelte niet was ingebracht en vader dat gedeelte dus kon legateren.
Voor wat betreft de inkomstenbelasting merkt de rechtbank op dat – zoals de vereffenaar ter zitting terecht heeft opgemerkt – ook wanneer vader en [failliet] destijds fiscaal niet op de juiste wijze zouden hebben gehandeld, dit nog niet betekent dat er geen sprake kan zijn van inbreng van economische eigendom. Hetzelfde lot treft het betoog van [gedaagden sub 1 tot en met 4] over de stille reserves. Daarover is overigens in de concept-akte iets bepaald hetgeen partijen ter zitting hebben erkend.
De curator heeft ter zitting verklaard dat hij contact heeft gehad met de heer [naam accountant] van Belaf, de accountant van de vader en [failliet] , en dat de heer [naam accountant] heeft aangegeven dat Belaf dit stuk alleen heeft opgesteld in verband met een verandering van fiscale wetgeving in 2010. De wijziging is niet doorgegaan dus het stuk is niet ondertekend, aldus het betoog van de curator. In reactie daarop hebben [gedaagden sub 1 tot en met 4] verklaard dat het niet is getekend, omdat: “
(….) vader het niet wilde tekenen. (…) Vader heeft tegen mij gezegd: ‘ik heb niks getekend en ik teken ook niks. Jullie moeten het maar verder regelen”. Waarom vader niet heeft getekend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt. Dat vader geen onroerende zaken wilde overdragen is in overeenstemming met de bedoeling van partijen, zoals ook door de curator is aangevoerd en is dus onvoldoende doorslaggevend om [gedaagden sub 1 tot en met 4] te volgen in hun betoog. De rechtbank gaat dan ook uit van het standpunt van de curator aangezien de curator contact heeft gehad met de opsteller van het document. Zelfs als de rechtbank ervan zou uitgaan dat het stuk is opgesteld om alsnog de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] duidelijk te regelen, dan betekent dat nog niet dat in 1991 geen sprake was van inbreng van de economische eigendom van het onroerend goed. Het stuk is in te algemene bewoordingen opgesteld om daaruit te kunnen concluderen dat enkel sprake is geweest van inbreng van het zuiver genot van de onroerende zaken.
woongedeelte van de
oudewoning met bedrijfsruimte aan het [adres] te [plaats] en een deel van het perceel [kadastraal nummer] groot 1.35.10 ha, te weten 1.000 m2 van de ondergrond van de oude woning en tuin.
“ A. Het normale jaarlijkse resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening wordt steeds verdeeldmet inachtneming van de volgende onderdelen in dat bedrijfsresultaat en ongeachtof dat bedrijfsresultaat positief of negatief is.Iedere vennoot ontvangt of draagt jaarlijks als aandeel in het bedrijfsresultaat eenvergoeding over zijn aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van hetboekjaar van zes procent (6%).Hetgeen na de hiervoor vermelde vergoedingen als saldo resteert, wordt jaarlijks alsvolgt verdeeld:de vennoot sub 1 ontvangt of draagt vijftig procent (50%);de vennoot sub 2 ontvangt of draagt vijftig procent (50%).B. De buitengewone baten of lasten, waaronder begrepen overdrachts- ofstakingswinsten dan wel – verliezen worden als volgt verdeeld: (…)C. De aanspraken op investeringsbijdragen dan wel andere, bedrijfsmatig verstrektebijdragen of investeringsfaciliteiten worden als volgt verdeeld:(…)De verdeling van het bedrijfsresultaat kan jaarlijks in onderling overleg wordengewijzigd.”4.29. Ter zitting heeft de curator zijn betoog aan de hand van de jaarrekening over 1994 en 1998 nader toegelicht (productie 2b en c bij conclusie van antwoord van de curator). Voor zover de vereffenaar verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank daarop hierna ingaan.
4.30. Op pagina 21 van de jaarrekening over 1994 staat het volgende vermeld:
(6% van fl. 227.023,35 = fl. 13.621,40en 6% van fl. 149.849,28 = fl. 8.990,96). Het saldo van fl. 13.621,40 + fl. 149.849,28, zijnde fl. 22.612,36 wordt in mindering gebracht op het resultaat en het resultaat wordt vervolgens bij helfte verdeeld, ieder fl. 13.276,31. Dit is conform het bepaalde in de concept-akte.
winstverdeling 1998[erflater] .[failliet] 50% 50%bedrijfsresultaat f. -/- 34.219,74rente kapitaal6% van f. 390.338,85f. 23.420,33f. 10.064,27 f. 13.356,06te verdelen f. -/- 57.640,07f. -/- 28.820,04 f. -/- 28.820,03f. -/- 18.755,77 f. -/- 15.463,97
1 januari 1998 vermeld van respectievelijk fl. 167.737,90 en fl. 222.600,95.
Hieruit volgt dat vader en [failliet] ieder een vergoeding over hun aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van het boekjaar (1998) van 6% hebben ontvangen.
6% van fl. 167.737,90 = fl. 10.064,27 en 6% van fl. 222.600,95 = fl. 13.356,06. De som van deze bedragen is fl. 23.420,33. Dat wordt ten laste gebracht van het resultaat. Het verlies wordt verdeeld.
De rechtbank volgt de vereffenaar niet in zijn betoog ter zitting dat in artikel 9 onder A van de concept-akte lijkt te staan dat alleen over de waardevermeerdering van het kapitaal 6% wordt berekend. Dat leest de rechtbank niet in de concept-akte noch zijn feiten of omstandigheden door de vereffenaar naar voren gebracht die zijn betoog ondersteunen.
de concept-akte. Dit leidt tot de conclusie dat vader en [failliet] een vergoeding over hun aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van ieder boekjaar van 6% zijn overeengekomen.
In tegendeel. Artikel 13 lid 1 van de concept-akte bepaalt dat de echtgenoot van vader – rechtbank lees: moeder – het recht heeft om binnen zes maanden na het overlijden tot de maatschap toe te treden en artikel 13 lid 2 van de concept-akte bepaalt dat de toetreding plaatsvindt door behoorlijke kennisgeving aan de andere vennoot. Partijen zijn het erover eens dat een kennisgeving nooit heeft plaatsgevonden.
Ontbinding maatschap (vordering 2)4.35. De vereffenaar vordert een verklaring voor recht dat de maatschap van rechtswege is ontbonden wegens het overlijden van vader op [datum] . Hij verwijst naar artikel 7A:1683 sub 4 BW. [gedaagden sub 1 tot en met 4] sluiten zich daarbij aan.
5.5. De beslissing
* het
woongedeelte van de
oudewoning met bedrijfsruimte aan het [adres]
te [plaats] ;
* de ondergrond van de
oudewoning en tuin en een deel van het perceel [kadastraal nummer]
groot 1.35.10 ha, te weten 1.000 m2 van de ondergrond van de oude
woning en tuin;