ECLI:NL:RBOBR:2020:2705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
C/01/340799 / HA ZA 18-790
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de maatschap tussen vader en zoon, economische inbreng en ontbinding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de maatschap tussen vader en zoon centraal. De eiser, Maarten Johan Willem van Ingen, trad op als vereffenaar in de nalatenschap van de heer [erflater]. De gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en Willem Jan Bernard Berendsen, waren betrokken bij de afwikkeling van de maatschap. De rechtbank diende te oordelen over de vraag of er afspraken waren gemaakt over de maatschap, de economische inbreng van onroerende zaken en de ontbinding van de maatschap na het overlijden van de vader. De rechtbank concludeerde dat de maatschap was aangegaan tussen vader en [failliet] en dat deze werd beheerst door de wettelijke bepalingen, met uitzondering van de afspraken over de inbreng van economische eigendom en de vergoeding over het kapitaal. De rechtbank verklaarde dat de maatschap van rechtswege was ontbonden door het overlijden van de vader. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/340799 / HA ZA 18-790
Vonnis van 27 mei 2020
in de zaak van
MAARTEN JOHAN WILLEM VAN INGEN
in hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
eiser,
advocaat mr. C. Vermeulen te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.P. Schalken te 's-Hertogenbosch,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.P. Schalken te 's-Hertogenbosch,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.P. Schalken te 's-Hertogenbosch,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.P. Schalken te 's-Hertogenbosch,
5.
WILLEM JAN BERNARD BERENDSEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
de heer [failliet] ,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. F. Boom te 's-Hertogenbosch.
Eiser zal hierna de vereffenaar worden genoemd. Gedaagden sub 1 t/m 4 zullen hierna “ [gedaagden sub 1 tot en met 4] ” worden genoemd. Gedaagde sub 5 zal hierna de curator worden genoemd.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 maart 2019;
- de akte van de vereffenaar houdende overlegging productie 6;
- de akte van [gedaagden sub 1 tot en met 4] houdende overlegging productie 5;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 september 2019.
1.2. Tijdens de comparitie hebben partijen afgesproken onder begeleiding van een mediator naar een oplossing te zoeken. De rechter heeft partijen vervolgens doorverwezen naar mediation. De mediation heeft niet tot een oplossing geleid.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [naam moeder] (hierna: moeder) is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [erflater] (hierna: vader).
Uit dit huwelijk zijn geboren:
1. mevrouw [gedaagde 1] (gedaagde sub 1);
2. mevrouw [gedaagde 2] (gedaagde sub 2);
3. de heer [gedaagde 3] (gedaagde sub 3);
4. de heer [gedaagde 4] (gedaagde sub 4);
5. de heer [failliet] (hierna: [failliet] ).
2.2.
In 1991 zijn vader en [failliet] een maatschap aangegaan. Zij dreven samen een boerenbedrijf en hebben dat vanaf 1991 voortgezet door het voeren van een maatschap.
2.3.
Vader is op [datum] overleden.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 april 2014 is het vermogen van moeder vanaf 12 mei 2014 onder bewind gesteld. De vereffenaar is tot tijdelijk bewindvoerder benoemd. Tegen deze beschikking heeft moeder hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 2 april 2015 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.5.
Vader heeft bij testament van 7 januari 2008 over zijn nalatenschap beschikt (hierna: het testament). Vader heeft hierin - onder meer en voor zover hier relevant - moeder en de kinderen tot erfgenamen benoemd en bepaald dat de wettelijke verdeling van toepassing is. Vader heeft moeder tot executeur benoemd.
2.6.
[failliet] is op 27 oktober 2015 failliet verklaard. Mr. W.J.B. Berendsen is tot curator benoemd.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 november 2016 is eiser tot vereffenaar benoemd in de nalatenschap van vader.
2.8.
Op [datum] is moeder overleden.
2.9.
De vereffenaar heeft geconstateerd dat tussen [gedaagden sub 1 tot en met 4] en de curator verschil van mening bestaat over de maatschap en het maatschapsvermogen. De vereffenaar heeft (in overleg met hen) deze procedure aanhangig gemaakt, opdat hierover duidelijkheid komt.

3.Het geschil

3.1.
De vereffenaar vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de maatschap alleen is aangegaan tussen vader en [failliet] en slechts wordt beheerst door de bepalingen van de wet;
een verklaring voor recht dat de maatschap van rechtswege is ontbonden ex artikel 7A:1683 BW wegens het overlijden van vader;
- een verklaring voor recht dat tot het vermogen van de ontbonden maatschap behoorde
de economische eigendom van alle onroerende zaken zoals beschreven in het
taxatierapport met uitzondering van:
* het
woongedeelte van de
oudewoning met bedrijfsruimte aan het [adres]
te [plaats] ;
* een deel van het perceel [kadastraal nummer] groot 1.35.10 ha, te weten 1.000 m2 van de ondergrond van de oude woning en tuin;
- een verklaring voor recht dat alléén het gebruik van de gronden zoals beschreven in het
taxatierapport is ingebracht,
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
Namens de vereffenaar is ter zitting verklaard dat de onder 3 bedoelde verklaringen voor recht niet als primaire en subsidiaire vordering zijn bedoeld, maar als alternatieve vorderingen.
3.2.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] en de curator voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Na het overlijden van vader ontstonden diverse discussies tussen moeder en de kinderen over de verdeling van onder meer het vermogen van de maatschap. Deze discussies hebben zich (deels) voortgezet tussen [gedaagden sub 1 tot en met 4] , de curator en de vereffenaar. In de kern is tussen partijen in geschil of er afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de maatschap, in het bijzonder of onroerende zaken van vader en moeder economisch zijn ingebracht in de maatschap en over de wijze en het tijdstip waarop de maatschap is geëindigd.
Maatschap: maten, rechtsverhouding en omvang (vordering sub 1 en 3)4.2. De rechtbank zal eerst de onder 3.1. onder 1 gevorderde verklaring voor recht bespreken. Daarbij zal ook aan de orde komen of en zo ja, welke afspraken partijen hebben gemaakt. Daarbij zal tevens de onder 3.1. onder 3 gevorderde verklaring voor recht worden besproken.
Wie zijn de maten bij de maatschap?
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat vader en [failliet] in 1991 een maatschap zijn aangegaan. In zoverre is de onder 3.1. onder 1 gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar.
Zijn er afspraken gemaakt of zijn alleen de wettelijke bepalingen van toepassing en wat valt onder het maatschapsvermogen?4.4. In geschil is of de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] alleen wordt beheerst door de wettelijke bepalingen (artikel 7A:1655 en verder van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) of (ook) door (een deel van) de inhoud van de concept-vennootschapsakte van 26 november 1991 (productie 3 bij conclusie van antwoord van de curator, hierna: de concept-akte).
4.5.
De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] slechts wordt beheerst door de wettelijke bepalingen, omdat vader en [failliet] de concept-akte nooit hebben ondertekend. Er zijn ook geen objectieve indicatoren die wijzen op het feit dat de maatschap door de bepalingen van die concept-akte werd beheerst, aldus de vereffenaar.
4.6.
De curator stelt zich op het standpunt dat de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] wordt beheerst door de inhoud van de concept-akte. Het is altijd de bedoeling geweest om uitvoering te geven aan de concept-akte. Dit valt volgens de curator af te leiden uit de inhoud van de concept-akte, het taxatierapport van 21 mei 1991 (productie 1 conclusie van antwoord curator, hierna: het taxatierapport) en de jaarrekeningen van de maatschap waarin uitvoering werd gegeven aan dat wat in de concept-akte staat opgenomen. Dat de concept-akte niet door vader en [failliet] is ondertekend, doet niets af aan de omstandigheid dat zij handelden conform de bepalingen en in de geest van de concept-akte. Alle stukken (het taxatierapport, de jaarrekeningen van de maatschap en het testament van vader) in onderling verband beschouwd, leiden tot de conclusie dat vader en [failliet] uitvoering hebben gegeven aan de concept-akte. Voornoemde stukken sluiten ook naadloos op elkaar aan. In aanvulling daarop voert de curator de volgende – verkort weergegeven – feiten en omstandigheden aan waaruit volgt dat uitvoering is gegeven aan de bepalingen in de concept-akte.
A. Het accountants- en belastingadviesbureau NCB heeft op 1 oktober 1991 een brief
aan de familie [familienaam] gezonden. In deze brief staan dezelfde kantoornaam, referentie en behandelaar als in de concept-akte en in deze brief staat bij bijlagen vermeld: “concept-akte van maatschap (2x)”.
B. In de considerans van de concept-akte staat het volgende:
- vader heeft de verplichting voortzetting van het bedrijf na te streven;
- [failliet] is vanaf 1985 werkzaam in het bedrijf;
- vader en [failliet] gaan samen verder en na het terugtreden van vader zet [failliet] het
bedrijf voort en verwerft het bedrijf;
- er wordt gestreefd naar bedrijfscontinuïteit.
C. Met betrekking tot artikel 4 van de concept-akte (de bepaling over inbreng):
In artikel 4 onder A van de concept-akte staat dat vader “het economisch
belang van de hem in volle eigendom toebehorende onroerende goederen” heeft
ingebracht. Het gaat daarbij, aldus de curator, om 05.93.00 ha en 02.71.70 ha grond. Dit komt neer op een totaal van 8.64.70 ha. Deze totale grondoppervlakte komt
overeen met hetgeen in het taxatierapport en in de jaarrekeningen staat vermeld. Een deel van 1.000 m2 (0.10.00 ha) wordt “bij de inbreng” uitgesloten, alsmede
de oude woning. Ook dat klopt met de inhoud van het taxatierapport. De economische eigendom van de ingebrachte onroerende zaken werd op de balans geactiveerd. Het activeren van rechten van gebruik of huur/pacht is niet mogelijk.
In artikel 4 sub A van de concept-akte wordt bij de bepaling over de stille reserves
verwezen naar het taxatierapport.
In artikel 4 sub B van de concept-akte staat dat door [failliet] wordt ingebracht “het bedrag dat hem op de bedrijfsbalans van de vennoot sub 1 (rechtbank lees: vader) per 31 december 1990 tegoed is geschreven.” De curator wijst erop dat dit in de jaarrekening 1991 ook terugkomt.
D. In artikel 9 van de concept-akte staat dat vader en [failliet] jaarlijks een vergoeding ter hoogte van 6% over hun aandeel in het kapitaal ontvangen. Deze vergoeding is ook vanaf 1991 in de jaarrekeningen verwerkt.
E. In artikel 13 van de concept-akte staat dat de echtgenote van vader het recht heeft om na overlijden van vader toe te treden tot de maatschap.
F. In artikel 14 en 15 van de concept-akte is een verblijvings- en overnemingsbeding opgenomen.
G. Ook het testament sluit aan bij de bedoeling van vader en [failliet] , zoals verwoord in de concept-akte. In het testament heeft vader aan [failliet] het gedeelte van de woonboerderij met erf en grond dat buiten de inbreng was gehouden, gelegateerd. Door het legaat wilde vader bewerkstellingen dat alle onroerende zaken die niet in de maatschap waren ingebracht eveneens onder het beheer van [failliet] vielen. Dat sluit aan bij de considerans van de concept-akte, namelijk bedrijfscontinuïteit.
H. de jaarrekeningen geven een constante en bestendige wijze van rapporteren, ook wat betreft de kosten die zien op de onroerende zaken die economisch zijn ingebracht.
Vader en [failliet] hebben overeenkomstig deze bepalingen gehandeld, aldus de curator.
[failliet] heeft ter zitting verklaard dat de concept-akte destijds niet is ondertekend, omdat hij
motor reed. Als er dan iets met hem zou gebeuren, zou alles bij vader en moeder blijven.
4.7.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] kunnen zich vinden in het standpunt van de curator zoals verwoord in rechtsoverweging 4.5. en hebben hun betoog gemotiveerd. Op dat betoog zal hierna nader worden ingegaan.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt en stelt het volgende voorop.
Tussen partijen staat vast dat tussen vader en [failliet] een maatschap tot stand is gekomen. De concept-akte is niet ondertekend. Het aangaan van een maatschap is niet aan vormvereisten verbonden. Een schriftelijke akte is dus niet vereist. De wettelijke regeling (artikel 7A:1655 e.v. BW) is van regelend recht. Partijen die een maatschap sluiten kunnen hun rechtsverhouding op verschillende wijzen inrichten. De vraag hoe een overeenkomst moet worden uitgelegd (of en zo ja, welke afspraken partijen hebben gemaakt), moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Kort gezegd, is volgens die maatstaf bepalend wat partijen over en weer redelijkerwijs hebben mogen begrijpen en verwachten (artt. 3:33 en 3:35 BW). Hierbij zijn van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhouding beheersen, meebrengen (artt. 6:2 en 6:248 BW). Dat wat tussen hen heeft te gelden, wordt ook bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond. Het feitelijk handelen van partijen na het sluiten van de overeenkomst is ook van belang voor de vaststelling van de afspraken en de uitleg daarvan (HR 10 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2651 en HR 2 september 2011, JOR 2011/361).
De rechtbank zal hierna puntsgewijs ingaan op de door de curator aangevoerde feiten en omstandigheden, teneinde te beoordelen of vader en [failliet] al dan niet overeenstemming hebben bereikt over (een deel van) de inhoud van de concept-akte.
Bij de bespreking van artikel 4 van de concept-akte zal dan tevens een ander geschilpunt tussen partijen worden besproken, kort gezegd, de vraag of de onroerende zaken beschreven in het taxatierapport in economisch eigendom zijn ingebracht in de maatschap met uitzondering van, kort gezegd, het woongedeelte van de oude woning en de ondergrond van de oude woning en de tuin (groot: 1.000 m2).
A. Toezenden concept-akte
4.9.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien wat de relevantie van de stelling van de curator met betrekking tot het toezenden van een concept-akte is. De rechtbank wil best aannemen dat het door de curator genoemde accountantskantoor een concept-akte heeft opgesteld en deze begin oktober 1991 aan vader en [failliet] heeft gezonden. Uit het toezenden van een concept-akte valt niet af te leiden dat vader en [failliet] ook overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de concept-akte. Gezien de specifieke inhoud van de concept-akte ligt het wel voor de hand dat vader en [failliet] al wel mondeling hadden gesproken over hun afspraken.
B. Considerans concept-akte4.10. In een considerans wordt opgenomen hoe partijen tot een bepaalde schriftelijke overeenkomst zijn gekomen. Er kan iets instaan over de onderhandelingen naar de overeenkomst toe, maar ook over de doelen die partijen met de overeenkomst wensen te bereiken en de veronderstellingen waar zij vanuit zijn gegaan bij het aangaan van de overeenkomst. In de considerans staan dus niet de daadwerkelijke afspraken die partijen maken in de overeenkomst, maar wel wat partijen voor ogen stonden en wat de bedoeling zou zijn. Alleen uit de considerans valt niet af te leiden dat vader en [failliet] daadwerkelijk overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de concept-akte.
C. Artikel 4 concept-akte (inbreng)
4.11.
Vader en moeder hadden ten tijde van het aangaan van de maatschap
de volgende onroerende zaken in eigendom:
1. een perceel grond aan de [adres] in [plaats] ,
kadastraal bekend [kadastraal nummer] , groot: 1.35.10 ha
2. een perceel grond aan de [straatnaam] in [plaats] ,
kadastraal bekend [kadastraal nummer] , groot: 4.67.90 ha
Verder hadden vader en moeder ten tijde van het aangaan van de
maatschap het recht van vruchtgebruik ten aanzien van het volgende
onroerend goed:

3.3. een perceel grond aan de [straatnaam] in [plaats] ,kadastraal bekend, [kadastraal nummer] , groot: 2.71.70 ha8.74.70 ha

Op het onder 1. genoemde perceel stonden ten tijde van het aangaan van de maatschap
de volgende gebouwen:
- een boerderij met een woon- en een bedrijfsgedeelte ( [adres] );
- een
oudewoning met bedrijfsruimte ( [adres] );
- een zeugenstal, jongveestal, garage en machineberging;
- een zeugenkraamstal;
- een biggenschuur;
Ook een erfverharding (300 m2) maakte onderdeel uit van voornoemd perceel.
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat géén sprake is van overdracht van de juridische eigendom van voormelde onroerende zaken. Partijen zijn het er ook over eens dat het woongedeelte van de oude woning ( [adres] ) met de daarbij behorende ondergrond van 1.000 m2 in ieder geval van inbreng is uitgezonderd. In geschil is of de overige onroerende zaken - behoudens de onroerende zaak waarvoor een recht van vruchtgebruik gold - en zoals vermeld in het taxatierapport (hierna: de onroerende zaken) in de maatschap zijn ingebracht door inbreng van economische eigendom (de curator, kortheidshalve wordt verwezen naar r.o. 4.6 in het bijzonder onder C) of door inbreng van het zuivere genot (de vereffenaar en [gedaagden sub 1 tot en met 4] ).
4.13.
De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat vader uitsluitend het genot van het onroerend goed heeft ingebracht, omdat hem geen stukken bekend zijn waaruit blijkt dat sprake is van een juridische overdracht of inbreng van de economische eigendom. Hij wijst er in dit verband op dat een verzoekschrift ex artikel 17 Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) en een verzoekschrift ex artikel 15 lid 1 sub b Wet op de omzetbelasting had moeten worden ingediend om de onroerende zaken economisch in te brengen en op welke verzoeken een beschikking was gevolgd. De vereffenaar heeft de boekhouder verzocht om het fiscale dossier, maar dat blijkt niet aanwezig. Tot 31 maart 1995 was uitsluitend bij de verkrijging van de juridische eigendom overdrachtsbelasting verschuldigd en niet bij de verkrijging van economische eigendom. Tot het jaar 2000 kon bij het aangaan van een maatschap gebruik worden gemaakt van de doorschuiffaciliteit van artikel 17 Wet IB. Of daarvan gebruik is gemaakt, blijkt echter niet vanwege het ontbreken van die stukken, aldus de vereffenaar.
4.14.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] stellen zich op het standpunt dat vader uitsluitend het genot van de onroerende zaken ingebracht. Zij voeren in dit verband een aantal argumenten aan. De rechtbank zal daarop hierna bij de beoordeling ingaan.
4.15.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Partijen hebben zich niet expliciet uitgelaten over wat zij nu precies verstaan onder ‘inbreng van economisch eigendom’. Het begrip 'economische eigendom' is geen wettelijk begrip. Het is een verzamelterm voor verschillende rechtsverschijnselen waarbij de economische waarde van een goed toekomt aan een ander dan de juridisch rechthebbende. Het begrip economische eigendom is afkomstig uit het belastingrecht en heeft vooral fiscale gevolgen. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van HR 29 oktober 1952, NJ 1953, 557. In deze uitspraak werd overwogen dat de omstandigheid dat een goed eigendom is van de één, niet uitsluit dat, economisch gezien, het belang daarbij een ander kan aangaan. Voorts werd overwogen dat het inbrengen van enig goed in een vennootschap aldus kan geschieden dat het betrokken goed eigendom van de inbrenger blijft, doch de waarde daarvan tot het bedrijfsvermogen van de vennootschap gaat behoren, zodat de waardevermeerdering of de waardevermindering daarvan voor rekening van de vennootschap komt (vgl. HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1127, JOR 2010/222. Kort gezegd, kan men de volgende mogelijkheden van inbreng van een zaak onderscheiden: (i) de zaak wordt mede-eigendom van de vennoten; (ii) de zaak blijft eigendom van de inbrenger maar de waarde ervan gaat deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van de maatschap zodat bij vereffening waardevermeerdering en -vermindering met hem moet worden verrekend en (iii) de zaak blijft eigendom van de inbrenger en de maatschap krijgt enkel het genot van de zaak. Aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald op welke wijze een zaak is ingebracht. De rechtbank wijst in dit verband ook op artikel 7A:1655 BW dat het doel van de maatschap is om het daaruit ontstaande voordeel met elkaar te delen.
4.16.
In artikel 4 van de concept-akte staat het volgende vermeld:
“ Inbreng
Artikel 4
In de maatschap is op 1 januari 1991 ingebracht:
door de vennoot sub 1 (rechtbank: lees vader):1. (…);2. het economisch belang van hem in volle eigendom toebehorende onroerende goederen,bestaande uit percelen cultuurgrond, ondergrond gebouwen, erf en wegen, gelegen te[plaats] met de daarop gestichte bedrijfsgebouwen en bouwkundigevoorzieningen tegen de waarde vermeld op de bedrijfsbalans per 31 december 1990 van devennoot sub 1 en kadastraal bekend [kadastraal nummer] ,en [kadastraal nummer] , waarvan de grondoppervlaktegroot is 05.93.00 ha.Het woonhuis aan de [adres] te [plaats] met ongeveer 500 m2 woonerf isuitdrukkelijk bij de inbreng begrepen.De oprit gelegen tussen het voormelde woonhuis en de [straatnaam] , deel uitmakende vanhet perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer] , isuitdrukkelijk bij de inbreng uitgesloten.De bij het woonhuis aan de [adres] te [plaats] staande tweede woning metongeveer 1.000 m2 woonerf is uitdrukkelijk bij de inbreng uitgesloten.Het economisch belang van een zaak wordt voor de onderlinge verhoudingen gelijk gesteldaan het zakelijk recht van eigendom.De inbrengwaarde van cultuurgronden is nimmer hoger dan de waarde daarvan inverpachte staat op het moment van inbreng.3. Het eeuwigdurend recht van vruchtgebruik van cultuurgronden aangegaan met StichtingBaron van den Bogaerde van Terbrugge kasteel Heeswijk te Heeswijk-Dinther,met betrekking tot percelen cultuurgrond en aanhorigheden, gelegen te [plaats]en kadastraal bekend [kadastraal nummer] , waarvan degrondoppervlakte groot is 02.71.70 ha.De vennoot die het eeuwigdurende recht van vruchtgebruik in de maatschap brengt,behoudt zich alle rechten voor welke voortvloeien uit de betreffendevruchtgebruikovereenkomst en behoudt de gehele zeggenschap over het in vruchtgebruikhebbende, voor zover zulks noodzakelijk is om de rechten van de inbrengende vennootten aanzien van de voortzetting van het vruchtgebruik te waarborgen.De jaarlijkse kosten terzake van het recht van vruchtgebruik komen ten laste van hetbedrijfsresultaat.4. het gebruik en genot van de in of door de bedrijfsuitoefening van de vennoot sub 1opgekomen of verworven vergunningen, produktierechten en goodwill, voor zover dezeaan de bedrijfsuitoefening kunnen bijdragen of daarmee samenhangen.(…).5. zijn kennis en zakelijke relaties met betrekking tot de bedrijfsvoering, alsmede zoveelarbeid en vlijt als nodig en mogelijk is.De vennoot sub 1 behoudt zich de stille reserves voor welke rusten op de door hem ingebrachte bedrijfsmiddelen op het moment van de inbreng of welke ontstaan na afboeking daarvan van enige daartoe strekkende reserve uit het vermogen van de vennoot sub 1.Deze voorbehouden reserves bedragen zoveel als op enig moment de waarde van die bedrijfsmiddelen uitgaat boven de boekwaarde van die bedrijfsmiddelen op het moment van de inbreng of na afboeking van een hiervoor bedoelde reserve.(….)Met betrekking tot de ingebrachte onroerende bedrijfsmiddelen, met uitzondering van cultuurgronden, bedragen deze voorbehouden reserves nimmer meer dan het bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen de boekwaarde van die bedrijfsmiddelen op het moment van de inbreng en de waarde volgens het aan deze akte gehechte afschrift van het taxatierapport, opgemaakt d.d. 21 mei 1991 door [taxateur] te [plaats] .Met betrekking tot de ingebrachte onroerende bedrijfsmiddelen, voor zover het de cultuurgronden betreft, bedragen deze voorbehouden reserves nimmer meer dan het bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen de boekwaarde van die bedrijfsmiddelen op het moment van inbreng – indien die lager is – en de waarde in verpachte staat daarvan op het moment van de inbreng.(…).Alle in of door de bedrijfsuitoefening van de vennoot sub 1 opgekomen vergunningen, produktierechten en goodwill, voor zover deze aan de bedrijfsuitoefening kunnen bijdragen en daarmee samenhangen en welke niet zijn geactiveerd op de bedrijfsbalans per 31 december 1990 van de vennoot sub 1, worden ingebracht voor nihil.(…)
door de vennoot sub 2 (rechtbank: [failliet] ):1. Het bedrag dat hem op de bedrijfsbalans van de vennoot sub 1 per 31 december 1990tegoed is geschreven.2. Zijn volle arbeid, vlijt, kennis en zakelijke relaties;Alle schulden en verplichtingen, zoals opgenomen op en overeenkomstig de waarde vermeld op de bedrijfsbalans per 31 december 1990 van de vennoot sub 1, worden op de datum van inbreng door de vennoten overgenomen en als eigen schulden en verplichtingen erkend.Alle schulden en verplichtingen, zoals opgenomen op en overeenkomstig de waarde vermeld op de bedrijfsbalans per 31 december 1990 van de vennoot sub 1, worden op de datum van inbreng door de vennoten overgenomen en als eigen schulden en verplichtingen erkend.Van deze overname zijn uitgezonderd de schulden en verplichtingen die betrekking hebben op de financiering van het onroerend goed waarvan het risico niet voor rekening van de maatschap en gezamenlijke vennoten komt, maar blijft berusten bij de vennoot sub 1.(…).Iedere vennoot wordt voor de waarde van zijn inbreng in de boeken van de maatschap gecrediteerd, verminderd met de waarde van de van hem overgenomen schulden en verplichtingen.(…)Voor hun onderlinge verhoudingen zijn de vennoten voor gelijke delen eigenaar van of gerechtigd in de ingebrachte zaken en vorderingsrechten, en voor gelijke delen draagplichtig voor de schulden en verplichtingen van de maatschap.(…)”
De rechtbank constateert dat ten aanzien van de onder artikel 4A onder 2 genoemde onroerende zaken uitdrukkelijk wordt bepaald dat het economische belang daarvan wordt ingebracht en dat de omschrijving van die onroerende zaken gekoppeld kunnen worden aan het taxatierapport. In het taxatierapport wordt ook expliciet genoemd dat de oude woning en de ondergrond van de oude woning buiten de maatschap blijven (pagina 4 onder punt 6 en onder het kopje “Gronden”, van het taxatierapport).
4.17.
Uit de pagina’s 15 t/m 18 van de jaarrekening van de maatschap over 1991 (productie 4 bij dagvaarding) blijkt dat de balans er per 31 december 1990 - dat is de eerste balans van de maatschap - als volgt uit zag (in guldens):
actief passiefmateriële vaste activa eigen vermogenonroerende goederen 74.429,24 kapitaal
205.119,30inventaris
40.983,60205.119,30
115.412,84
financiële vaste activa vreemd vermogen lang(…) (…) 13.628,16 38.000,00
vlottende activa vreemd vermogen kortveestapel 219.500,00 tegoedschrijving zoon 99.135,28
(…)lopende schulden
(…)231.106,28 128.583,96
liquide middelen(…)11.565,98
De post “onroerende goederen” staat op 31 december 1990 op de balans voor een bedrag van fl. 74.429,24. Uit pagina 4 en 5 van deze jaarrekening blijkt dat het hier gaat over onder meer gronden van in totaal 8.64.70 ha en gebouwen met een boekwaarde van in totaal
fl. 74.429,24. De rechtbank gaat er daarbij - gelet op de stellingen van partijen - vanuit dat het gaat om de onroerende zaken met uitzondering van het woongedeelte van de oude boerderij en de daarbij behorende grond van 1.000 m2.
De rechtbank constateert dat de post “onroerende goederen” vanaf de aanvang van de maatschap onder de activa op de balans van de maatschap staat in de jaarrekeningen (producties 2a t/m j conclusie van antwoord curator) en in zoverre geven de jaarrekeningen inderdaad een consistent beeld (zoals ook is betoogd door de curator, zie rechtsoverweging 4.6 onder H). De post “onroerende goederen” is dus op de balans van de maatschap geactiveerd. Dit duidt op inbreng van de economische eigendom van de onroerende zaken en niet van zuiver genot. Zoals de curator en vereffenaar hebben betoogd wordt inbreng van het zuivere genot van goederen (net zoals huur en pacht) niet op de balans geactiveerd. Dit is door [gedaagden sub 1 tot en met 4] ook niet voldoende weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De rechtbank stelt vast dat uit deze jaarrekening volgt dat vader nagenoeg het gehele bedrijf heeft ingebracht en hiervoor op zijn kapitaalrekening is gecrediteerd voor een bedrag van fl. 205.119,30 (pagina 14 van jaarrekening 1991). [failliet] is op zijn beurt gecrediteerd op zijn kapitaalrekening (pagina 13 van jaarrekening 1991). De curator heeft op het voorgaande ook een beroep gedaan in het kader van zijn betoog dat uitvoering is gegeven aan artikel 4 sub b van de concept-akte en de rechtbank volgt de curator in dat betoog. De rechtbank leidt daaruit af dat het de bedoeling van partijen was om het volledige boerenbedrijf door vader en [failliet] voort te zetten op basis van gelijkwaardigheid.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben betoogd dat de vermelding in de jaarrekening 1991 dat er goederen door de maatschap zijn aangeschaft erop duidt dat de onroerende zaken niet door de maatschap zijn aangeschaft. De rechtbank volgt [gedaagden sub 1 tot en met 4] hier niet in. “Inbrengen” is volgens normaal taalgebruik iets anders dan “aanschaffen”. Ook de omstandigheid dat op pagina 2 van de eerste jaarrekening staat vermeld: “totaal
in gebruik” legt onvoldoende gewicht in de schaal. Partijen gaan er allemaal van uit dat de onroerende zaken in gebruik waren van de maatschap.
4.18.
De rechtbank stelt ook nog het volgende vast. In het taxatierapport wordt vermeld dat de taxatie is verricht in verband met het aangaan van een maatschap tussen vader en [failliet] . Het genoemde aantal hectare in de concept-akte en in de jaarrekening 1991 (8.64.70 ha) komt overeen met het aantal hectare genoemd in het taxatierapport, waarbij de oude woning en de daarbij behorende 1.000m2 (zijnde de ondergrond van het woongedeelte van de oude woning en de daarbij behorende tuin) is uitgesloten van de inbreng, zoals ook overwogen in de concept-akte. In artikel 4 van de concept-akte wordt ook verwezen naar het taxatierapport bij de bepaling van de stille reserves voor vader.
4.19.
De curator heeft gemotiveerd aangevoerd dat de afschrijvingen en onderhoudskosten die samenhangen met de onroerende zaken ten laste van de maatschap zijn gekomen. De curator heeft in dit verband verwezen naar de overgelegde jaarrekeningen (producties 2a t/m j conclusie van antwoord curator) en ook hier wijst hij erop dat de jaarrekeningen een consistent beeld laten zien. De vereffenaar en [gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben de inhoud daarvan niet, althans onvoldoende, weersproken.
Het betoog van de curator komt erop neer dat dit wijst op economisch eigendom. De rechtbank is van oordeel dat dit eveneens, in het bijzonder ten aanzien van de afschrijvingen een aanwijzing is dat de onroerende zaken economisch zijn ingebracht. Door afschrijvingen ten laste van de maatschap te brengen, leidt dit ertoe dat de waardevermindering door de maatschap werd gedragen en dat past meer bij economisch eigendom dan bij (zuiver) gebruik en genot. Voor zover [gedaagden sub 1 tot en met 4] betogen dat het in het verleden gebruikelijk was om kosten (waarmee zij kennelijk ook bedoelen afschrijvingen) bij gebruik en genot ook ten laste te brengen van het resultaat van de maatschap is dat betoog niet onderbouwd en kan de rechtbank dit ook niet volgen indien bijvoorbeeld de parallel wordt getrokken met huur. Bovendien volgt nergens uit dat de vereffenaar zich aansluit bij dat betoog. Aan het bewijsaanbod komt de rechtbank dan ook niet toe.
Eveneens volgt de rechtbank de curator in zijn betoog dat geen huur, pacht of anderszins een gebruiksvergoeding is opgenomen in de jaarrekening (bij de kosten) hetgeen wel voor de hand had gelegen ingeval van gebruik en genot. De vereffenaar en [gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben het voorgaande onvoldoende weersproken.
Dat vader kennelijk ook vanuit privé bedrijfsmatige kosten voldeed zoals [gedaagden sub 1 tot en met 4] betogen, maakt voorgaand oordeel niet anders. Door de curator is aangevoerd dat dit bij het opstellen van de jaarrekening werd rechtgetrokken. Dat is onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank merkt ook nog op dat [gedaagden sub 1 tot en met 4] in dit verband enkel hebben verwezen naar betalingen in 2011, dus 20 jaar na het aangaan van de maatschap, en dat over de jaarrekening van 2011 discussie bestaat. [gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben niet onderbouwd hoe dat in voorgaande jaren is gegaan. Desgevraagd konden [gedaagden sub 1 tot en met 4] niet beantwoorden in hoeverre de post “mutaties prive rekening” op pagina 11 van de jaarrekening 2011 inderdaad ziet op eventuele door vader betaalde kosten, die alsnog ten laste van de maatschap werden gebracht, zoals de curator in algemene zin heeft betoogd. .
4.20.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben de juistheid van de overgelegde jaarrekeningen in twijfel getrokken door – kort gezegd – de kundigheid van de boekhouder ter discussie te stellen. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Dat de boekhouder de belangen van vader niet juist heeft waargenomen en (alleen) in het voordeel van [failliet] heeft gehandeld, volgt nergens uit. De aan het adres van de boekhouder gemaakte verwijten worden niet onderbouwd noch op enige wijze aannemelijk gemaakt. Ook het betoog van [gedaagden sub 1 tot en met 4] dat de jaarrekeningen niet kunnen worden gebruikt als bewijs van het standpunt van de curator, wordt gepasseerd. De jaarrekeningen zijn door de boekhouder opgesteld en hebben vrije bewijskracht (vgl. artikel 152 Burgerlijke Rechtsvordering). Het enkele feit dat de jaarrekeningen niet officieel zijn onderworpen aan een accountantscontrole maakt dit niet anders. Bovendien volgt nergens uit noch zijn er aanwijzingen dat vader bezwaar had tegen de overgelegde jaarrekeningen. Uit het procesdossier blijkt alleen dat ten aanzien van de juistheid van de jaarrekening over 2011 tussen partijen discussie bestaat. Of, en in hoeverre vader het niet eens was met deze jaarrekening is gesteld noch gebleken.
4.21.
De curator heeft voorts betoogd dat ook het testament aansluit op de bedoeling van partijen (zie hiervoor in r.o. 4.6. onder G). In het testament heeft vader aan [failliet] het gedeelte van de woonboerderij met erf en grond dat buiten de inbreng was gehouden, gelegateerd. Door het legaat wilde vader bewerkstellingen dat alle onroerende zaken die niet in de maatschap waren ingebracht eveneens onder het beheer van [failliet] vielen. Het sluit ook aan bij de considerans van de concept-akte, namelijk bedrijfscontinuïteit. [gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben betoogd dat het testament niet aansluit op de concept-akte, omdat vader niet rechtsgeldig over het woongedeelte van de oude boerderij zou kunnen beschikken in geval van inbreng van de economische eigendom.
Zoals uit het voorgaande volgt, volgt uit de concept-akte dat het de bedoeling was om het woongedeelte van de oude boerderij en ondergrond (1.000 m2) van inbreng uit te sluiten. In zoverre werpt het testament geen ander licht op het betoog van de curator nu juist dat gedeelte niet was ingebracht en vader dat gedeelte dus kon legateren.
4.22.
Zowel de vereffenaar als [gedaagden sub 1 tot en met 4] voeren aan dat notariële aktes waarbij de economisch eigendom is overdragen ontbreken. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Het vereiste van een notariële akte geldt alleen in het geval van juridische overdracht en niet voor inbreng van economische eigendom. Inbreng van economisch eigendom heeft slechts obligatoire gevolgen en geen goederenrechtelijke gevolgen.
4.23.
De omstandigheid dat er geen belastingstukken zijn ingebracht waaruit volgt dat de onroerende zaken economisch zijn ingebracht, zoals door de vereffenaar en [gedaagden sub 1 tot en met 4] is betoogd, heeft onvoldoende gewicht om niet aan te nemen dat sprake is van economische inbreng. Van vader en [failliet] kan niet worden gevergd dat zij tot in lengte van jaren - de maatschap is in 1991 aangegaan - de belastingstukken nog zouden bewaren. Daarbij komt dat, door de curator en de vereffenaar onvoldoende weersproken is aangevoerd dat tot 31 maart 1995 de verkrijging van economische eigendom niet was belast voor de overdrachtsbelasting.
Voor wat betreft de inkomstenbelasting merkt de rechtbank op dat – zoals de vereffenaar ter zitting terecht heeft opgemerkt – ook wanneer vader en [failliet] destijds fiscaal niet op de juiste wijze zouden hebben gehandeld, dit nog niet betekent dat er geen sprake kan zijn van inbreng van economische eigendom. Hetzelfde lot treft het betoog van [gedaagden sub 1 tot en met 4] over de stille reserves. Daarover is overigens in de concept-akte iets bepaald hetgeen partijen ter zitting hebben erkend.
4.24.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben nog gewezen op het feit dat uit het Kadaster blijkt dat de volle eigendom van de onroerende zaken aan vader toekwam. Ook dit argument baat [gedaagden sub 1 tot en met 4] niet. Vaststaat dat het juridisch eigendom bij vader en moeder is gebleven en dat dit ook de bedoeling was. Ter zitting is door de vereffenaar aangevoerd dat pas sinds ongeveer vijf jaar economisch eigendom een inschrijfbaar feit is. Volgens de curator kan alleen juridisch eigendom worden ingeschreven. In het midden kan blijven of sprake is van een inschrijfbaar feit. Gezien de datum van het overlijden van vader ( [datum] ) acht de rechtbank het niet relevant dat de economische eigendom niet in het Kadaster was ingeschreven.
4.25.
[gedaagden sub 1 tot en met 4] hebben ook gewezen op het feit dat [failliet] dan wel de accountant van de maatschap vlak voor het overlijden van vader aan vader een door de accountant opgestelde maatschapsovereenkomst d.d. september 2010 heeft voorgehouden, welke vader niet heeft ondertekend (productie 9 van hun conclusie van antwoord). Als de gronden en bedrijfsmiddelen bij het aangaan van de maatschap door vader zouden zijn ingebracht zou die overeenkomst volgens hen volstrekt onnodig zijn geweest. Volgens hen heeft vader ook gezegd dat hij geen onroerende zaken (of bedrijfsmiddelen) wilde overdragen.
De curator heeft ter zitting verklaard dat hij contact heeft gehad met de heer [naam accountant] van Belaf, de accountant van de vader en [failliet] , en dat de heer [naam accountant] heeft aangegeven dat Belaf dit stuk alleen heeft opgesteld in verband met een verandering van fiscale wetgeving in 2010. De wijziging is niet doorgegaan dus het stuk is niet ondertekend, aldus het betoog van de curator. In reactie daarop hebben [gedaagden sub 1 tot en met 4] verklaard dat het niet is getekend, omdat: “
(….) vader het niet wilde tekenen. (…) Vader heeft tegen mij gezegd: ‘ik heb niks getekend en ik teken ook niks. Jullie moeten het maar verder regelen”. Waarom vader niet heeft getekend, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt. Dat vader geen onroerende zaken wilde overdragen is in overeenstemming met de bedoeling van partijen, zoals ook door de curator is aangevoerd en is dus onvoldoende doorslaggevend om [gedaagden sub 1 tot en met 4] te volgen in hun betoog. De rechtbank gaat dan ook uit van het standpunt van de curator aangezien de curator contact heeft gehad met de opsteller van het document. Zelfs als de rechtbank ervan zou uitgaan dat het stuk is opgesteld om alsnog de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] duidelijk te regelen, dan betekent dat nog niet dat in 1991 geen sprake was van inbreng van de economische eigendom van het onroerend goed. Het stuk is in te algemene bewoordingen opgesteld om daaruit te kunnen concluderen dat enkel sprake is geweest van inbreng van het zuiver genot van de onroerende zaken.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande kan worden geoordeeld de onroerende zaken economisch zijn ingebracht. Andere feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aangevoerd. Dit leidt ertoe dat de onroerende zaken genoemd in artikel 4 van de concept-akte economisch zijn ingebracht (eveneens genoemd in het taxatierapport), met uitzondering van het
woongedeelte van de
oudewoning met bedrijfsruimte aan het [adres] te [plaats] en een deel van het perceel [kadastraal nummer] groot 1.35.10 ha, te weten 1.000 m2 van de ondergrond van de oude woning en tuin.
De rechtbank volgt de curator niet in zijn betoog dat artikel 4 van de concept-akte in zijn geheel van toepassing is. De curator heeft namelijk voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dit voldoende kan worden afgeleid, bijvoorbeeld omdat partijen zich daarnaar hebben gedragen.
4.27.
De slotsom is dat de onder 3.1. onder 3 onder het eerste gedachtestreepje gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen.
D. Vergoeding 6% over het aandeel van iedere vennoot in het kapitaal(artikel 9 concept-akte)
4.28.
De curator stelt ook dat uitvoering is gegeven aan artikel 9 van de concept-akte en wijst in dat verband wederom op de door hem overgelegde jaarrekeningen. Ter zitting is dat standpunt van de curator met de andere partijen besproken. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 9 van de concept-akte het volgende is vermeld:
“ A. Het normale jaarlijkse resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening wordt steeds verdeeldmet inachtneming van de volgende onderdelen in dat bedrijfsresultaat en ongeachtof dat bedrijfsresultaat positief of negatief is.Iedere vennoot ontvangt of draagt jaarlijks als aandeel in het bedrijfsresultaat eenvergoeding over zijn aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van hetboekjaar van zes procent (6%).Hetgeen na de hiervoor vermelde vergoedingen als saldo resteert, wordt jaarlijks alsvolgt verdeeld:de vennoot sub 1 ontvangt of draagt vijftig procent (50%);de vennoot sub 2 ontvangt of draagt vijftig procent (50%).B. De buitengewone baten of lasten, waaronder begrepen overdrachts- ofstakingswinsten dan wel – verliezen worden als volgt verdeeld: (…)C. De aanspraken op investeringsbijdragen dan wel andere, bedrijfsmatig verstrektebijdragen of investeringsfaciliteiten worden als volgt verdeeld:(…)De verdeling van het bedrijfsresultaat kan jaarlijks in onderling overleg wordengewijzigd.”4.29. Ter zitting heeft de curator zijn betoog aan de hand van de jaarrekening over 1994 en 1998 nader toegelicht (productie 2b en c bij conclusie van antwoord van de curator). Voor zover de vereffenaar verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank daarop hierna ingaan.
4.30. Op pagina 21 van de jaarrekening over 1994 staat het volgende vermeld:
winstverdeling 1994[erflater][failliet]bedrijfsresultaat f. 49.164,98rente kapitaal6% van f. 376.872,63f. 22.612,36f. 13.621,40 f. 8.990,96te verdelen f. 26.552,62f. 13.276,31 f. 13.276,31f. 26.897,71 f. 22.267,27
Op pagina 7 en 8 van de jaarrekening over 1994 staat een beginkapitaal van vader (p. 8) en [failliet] (p. 7) per 1 januari 1994 vermeld van respectievelijk fl. 227.023,35 en fl. 149.849,28 vermeld. Hieruit volgt dat vader en [failliet] ieder een vergoeding over hun aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van het boekjaar (1994) van 6% hebben ontvangen
(6% van fl. 227.023,35 = fl. 13.621,40en 6% van fl. 149.849,28 = fl. 8.990,96). Het saldo van fl. 13.621,40 + fl. 149.849,28, zijnde fl. 22.612,36 wordt in mindering gebracht op het resultaat en het resultaat wordt vervolgens bij helfte verdeeld, ieder fl. 13.276,31. Dit is conform het bepaalde in de concept-akte.
Op pagina 23 van de jaarrekening over 1998 staat het volgende vermeld:
winstverdeling 1998[erflater] .[failliet] 50% 50%bedrijfsresultaat f. -/- 34.219,74rente kapitaal6% van f. 390.338,85f. 23.420,33f. 10.064,27 f. 13.356,06te verdelen f. -/- 57.640,07f. -/- 28.820,04 f. -/- 28.820,03f. -/- 18.755,77 f. -/- 15.463,97
Op pagina 6 van de jaarrekening over 1998 staat een kapitaal van vader en [failliet] per
1 januari 1998 vermeld van respectievelijk fl. 167.737,90 en fl. 222.600,95.
Hieruit volgt dat vader en [failliet] ieder een vergoeding over hun aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van het boekjaar (1998) van 6% hebben ontvangen.
6% van fl. 167.737,90 = fl. 10.064,27 en 6% van fl. 222.600,95 = fl. 13.356,06. De som van deze bedragen is fl. 23.420,33. Dat wordt ten laste gebracht van het resultaat. Het verlies wordt verdeeld.
De rechtbank volgt de vereffenaar niet in zijn betoog ter zitting dat in artikel 9 onder A van de concept-akte lijkt te staan dat alleen over de waardevermeerdering van het kapitaal 6% wordt berekend. Dat leest de rechtbank niet in de concept-akte noch zijn feiten of omstandigheden door de vereffenaar naar voren gebracht die zijn betoog ondersteunen.
4.31.
Gelet op de inhoud van artikel 9 onder A van de concept-akte, de inhoud van voormelde jaarrekeningen en de omstandigheid dat vader en [failliet] geen bezwaar hebben gemaakt tegen de inhoud van deze jaarrekeningen volgt de rechtbank de curator in zijn betoog dat partijen op het punt van de kapitaalvergoeding hebben gehandeld in lijn met
de concept-akte. Dit leidt tot de conclusie dat vader en [failliet] een vergoeding over hun aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van ieder boekjaar van 6% zijn overeengekomen.
E. toetredingsbeding echtgenoot (artikel 13 van de concept-akte)4.32. De curator heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgen kan dat de vader, [failliet] (en moeder) op dit punt hebben gehandeld in de geest van de concept-akte.
In tegendeel. Artikel 13 lid 1 van de concept-akte bepaalt dat de echtgenoot van vader – rechtbank lees: moeder – het recht heeft om binnen zes maanden na het overlijden tot de maatschap toe te treden en artikel 13 lid 2 van de concept-akte bepaalt dat de toetreding plaatsvindt door behoorlijke kennisgeving aan de andere vennoot. Partijen zijn het erover eens dat een kennisgeving nooit heeft plaatsgevonden.
F. voortzettingsrecht, verblijvings- en overnemingsbeding (artikel 14 en 15 van deconcept-akte)4.33. De curator heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgen kan dat de vader, [failliet] (en moeder) op dit punt hebben gehandeld in de geest van de concept-akte. Ook in zoverre kan niet worden vastgesteld dat in lijn met de hierin vervatte afspraken is gehandeld.
Conclusie4.34. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] integraal wordt beheerst door de concept-akte. De concept-akte bevat een veelheid aan bepalingen waarvan de rechtbank slechts op het punt van de inbreng van de economische eigendom van de onroerende zaken (artikel 4) en de vergoeding over het kapitaal (artikel 9) heeft kunnen vaststellen dat partijen daaraan uitvoering hebben gegeven. Van de overige bepalingen kan dit niet worden vastgesteld. Daarbij is tevens van belang dat niks is aangevoerd over hoe de inhoud van concept-akte tot stand is genomen. De door de vereffenaar onder 3.1. onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal ten dele worden toegewezen, in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de maatschap is aangegaan tussen vader en [failliet] en wordt beheerst door de wettelijke bepalingen met uitzondering van hetgeen de maten met betrekking tot de inbreng van de economische eigendom en de vergoeding over het kapitaal zijn overeengekomen.
Ontbinding maatschap (vordering 2)4.35. De vereffenaar vordert een verklaring voor recht dat de maatschap van rechtswege is ontbonden wegens het overlijden van vader op [datum] . Hij verwijst naar artikel 7A:1683 sub 4 BW. [gedaagden sub 1 tot en met 4] sluiten zich daarbij aan.
4.36.
De curator betwist dat de maatschap van rechtswege is ontbonden wegens het overlijden van vader. De curator geeft aan dat [failliet] zich op het standpunt heeft gesteld dat de maatschap niet is geëindigd door het overlijden van vader, omdat de moeder van [failliet] conform artikel 11 lid 2 jo artikel 13 van de concept-akte tot de maatschap is toegetreden. De curator vindt dit minder relevant, omdat de overeenkomst sowieso is geëindigd, hetzij door de onderbewindstelling van het vermogen van moeder op 30 april 2014, hetzij door het faillissement van [failliet] op 27 oktober 2015. Ter zitting heeft de curator aangegeven dat de maatschap is geëindigd hetzij door het overlijden van vader hetzij door de onderbewindstelling van het vermogen van moeder.
4.37.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen, waaruit volgt dat de rechtsverhouding tussen vader en [failliet] wordt beheerst door de wettelijke bepalingen met uitzondering van hetgeen zij met betrekking tot de inbreng van de economische eigendom en de vergoeding over het kapitaal zijn overeengekomen. Nergens uit volgt dat is gehandeld conform artikel 11 van de concept-akte. In ieder geval is al geoordeeld dat moeder niet is toegetreden tot de maatschap. Dat betekent dat wordt teruggevallen op de wettelijke bepaling van artikel 7A:1683 aanhef en onder 4 BW waarin staat vermeld dat een maatschap wordt ontbonden door - onder meer - de dood van één van de maten. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht dat de maatschap van rechtswege is ontbonden door het overlijden van vader op [datum] dan ook toewijzen.
Proceskosten4.38. De vereffenaar vordert gedaagden in de proceskosten te veroordelen. [gedaagden sub 1 tot en met 4] en de curator voeren hiertegen verweer. Zij stellen zich op het standpunt dat de proceskosten dienen te worden gecompenseerd.
4.39.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Bovendien zijn [gedaagden sub 1 tot en met 4] en [failliet] familie van elkaar en zouden de proceskosten voor zover die ten laste van de vereffenaar zouden komen in mindering strekken op de nalatenschappen waartoe [gedaagden sub 1 tot en met 4] en [failliet] allen gerechtigd zijn.

5.5. De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat de maatschap is aangegaan tussen vader en [failliet] en wordt beheerst door de wettelijke bepalingen met uitzondering van hetgeen vader en [failliet] met betrekking tot de inbreng van de economische eigendom en de vergoeding over het kapitaal zijn overeengekomen (zie rechtsoverwegingen 4.26, 4.27. en 4.31.);
5.2.
verklaart voor recht dat de maatschap van rechtswege is ontbonden door het overlijden van vader op [datum] ;
5.3.
verklaart voor recht dat tot het vermogen van de ontbonden maatschap behoorde de economische eigendom van alle onroerende zaken zoals beschreven in het taxatierapport van 21 mei 1991 met uitzondering van:
* het
woongedeelte van de
oudewoning met bedrijfsruimte aan het [adres]
te [plaats] ;
* de ondergrond van de
oudewoning en tuin en een deel van het perceel [kadastraal nummer]
groot 1.35.10 ha, te weten 1.000 m2 van de ondergrond van de oude
woning en tuin;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2020.