1.6Naar aanleiding van het tegen het primaire besluit ingediende bezwaar heeft de bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen in die zin dat alsnog aan eiseres een verhuiskostenvergoeding van maximaal € 3.500,00 wordt verstrekt. Het exacte bedrag van de verhuiskostenvergoeding hangt af van het nader onderzoek door verweerder naar de aanpassingen die in de woning in Helmond noodzakelijk zouden zijn geweest en de daarmee gemoeide kosten. De commissie is van mening dat verweerders standpunt dat een onderzoek naar de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de verhuizing achteraf niet meer kan worden vastgesteld, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van11 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6485) niet kan worden gevolgd. De beperkingen en aanpassingen die volgens eiseres in de badkamer nodig zouden zijn geweest, zijn volgens de commissie onvoldoende onderzocht. De enkele stelling dat de partner de maaltijden kan bereiden en een aanpassing van de keuken daarom niet noodzakelijk is, acht de commissie niet houdbaar in het kader van de zelfredzaamheid van eiseres. Dit zou immers betekenen dat eiseres voor elk denkbaar gebruik van de keuken (een glas water pakken, handen wassen, koffie of thee zetten, een kleine salade maken), aangewezen zou zijn op de hulp van haar partner. Onder zelfredzaamheid moet volgens de commissie mede worden begrepen dat eiseres op een normale manier gebruik moet kunnen maken van haar woning, zonder volledig afhankelijk te zijn van de aanwezige gebruikelijke hulp. 2. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie niet gevolgd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres ten tijde van de melding al een oplossing had gevonden voor haar probleem. Eiseres heeft op eigen kracht een andere woning in de gemeente Bergen op Zoom gevonden waardoor er volgens verweerder geen compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk was. Verweerder wijst er verder op dat er ook na het vinden van de oplossing geen probleem is ontstaan waarvoor inzet vanuit de Wmo noodzakelijk zou zijn.
3. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de commissie. Eiseres wijst er op dat juist de eigen verantwoordelijkheid voor zelfredzaamheid, haar en haar partner hebben doen inzien dat een verhuizing naar een bestaande en perfect geschikte woning vele malen goedkoper zou zijn dan aanpassingen aan de woning in Helmond te laten verrichten. Mede gezien de toekomstbestendigheid van de woning in Helmond gerelateerd aan het onvoorspelbare verloop van het ziektebeeld, was volgens eiseres snel handelen essentieel. Eiseres heeft navraag gedaan bij een gespecialiseerd keukenbedrijf. Hierbij is haar gebleken dat een aangepaste keuken al snel
€ 15.000,00 of meer kost. Een aanpassing van de badkamer, zodat veilig met de tillift gewerkt zou kunnen worden, had volgens eiseres minstens € 5.000,00 gekost. Eiseres stelt dat alleen het verwijderen van de douchewand geen soelaas had gebracht. Volgens eiseres was nader onderzoek ter plaatse wel mogelijk, maar heeft verweerder dat niet eens geprobeerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
6. In artikel 5.14, eerste lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2018 (Verordening) is bepaald dat indien het college heeft beoordeeld dat cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing vanwege toepassing van het primaat van verhuizing, het college een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan verstrekken ter hoogte van de werkelijke kosten tot maximaal € 3.500,00. Het verhuisprimaat is neergelegd in het vierde lid van artikel 5.14 van de Verordening. Daarin is bepaald dat de beoordeling of cliënt kan verhuizen naar een geschikte of een gemakkelijker geschikt te maken woning in ieder geval plaatsvindt indien de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de cliënt geschikter is of de verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 12 februari 2018
(ECLI:NL:CRVB:2018:396) geoordeeld dat een in een verordening als bedoeld in artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 geregelde financiële maatwerkvoorziening als zodanig niet strijdig is met de tekst en het voorzieningenstelsel van de Wmo 2015. 7. Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld vanwege belemmeringen bij het gebruik van haar woning in Helmond. Ze heeft er vervolgens echter voor gekozen om te verhuizen naar een aangepaste Fokuswoning waarbij ze geen of minder belemmeringen in haar zelfredzaamheid ervaart bij het gebruik van de woning. Eiseres heeft verweerder daarop gevraagd om een Wmo-voorziening. Eiseres vraagt daarbij niet om een andere woning. Die heeft ze zelf gevonden. Eiseres vraagt om een verhuiskostenvergoeding.
8. Uit het beleid van verweerder (artikel 5.14, eerste lid van de Verordening) blijkt dat in de gemeente Helmond een vergoeding voor de verhuiskosten kan worden toegekend als een voorziening op grond van de Wmo.
9. Verweerder stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verhuiskostenvergoeding omdat zij al op eigen kracht de beperkingen in de zelfredzaamheid heeft weggenomen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiseres de gemeente niet heeft verzocht om een andere woning, maar heeft verzocht om een verhuiskostenvergoeding. Met haar aanvraag wil eiseres aanspraak maken op een financiële vergoeding van de kosten die zijn gemoeid met het verhuizen naar een andere woning omdat met het verhuizen naar een andere woning de belemmeringen in de zelfredzaamheid bij het gebruik van de woning worden verminderd. In dat licht kan de stelling van verweerder dat eiseres al op eigen kracht de door haar ondervonden beperkingen heeft opgelost, niet op iets anders zien dan dat eiseres de verhuizing zelf heeft betaald en heeft kunnen betalen. Daarmee gaat het dus om financiële eigen kracht. Naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 10 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:772) mag onder eigen kracht echter in ieder geval niet worden verstaan financiële eigen kracht. Verweerder heeft daarmee de aanvraag van eiseres ten onrechte afgewezen op de grond dat eiseres op eigen kracht de beperkingen in de zelfredzaamheid heeft weggenomen. 10. Het bestreden besluit berust daarmee niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Andere gronden voor afwijzing van de aanvraag
11. De rechtbank zal nagaan of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit - de afwijzing van de aanvraag - toch in stand kunnen worden gelaten omdat er een andere grond is om de aanvraag af te wijzen.
Noodzaak verhuizing achteraf vaststellen
12. De afwijzing van de aanvraag van eiseres is in het primaire besluit van 28 augustus 2018 in de eerste plaats gebaseerd op de stelling dat eiseres zelf de keuze heeft gemaakt om te gaan verhuizen naar een andere woning zonder verweerder daarvan op de hoogte te stellen en dat achteraf niet meer kan worden vastgesteld of de verhuizing noodzakelijk, adequaat en passend was. De commissie heeft verweerder daarin niet gevolgd.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie daarbij terecht gewezen op de uitspraak van de CRvB van 11 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6485). Daarin is bepaald dat het enkele feit dat de verhuizing al heeft plaatsgevonden voor de aanvraag, niet zonder meer meebrengt dat daarna de noodzaak, adequaatheid en passendheid niet meer achteraf kan worden vastgesteld. De rechtbank acht het gelet op de gedingstukken en wat op de zitting is besproken aannemelijk dat ook na de verhuizing nog had kunnen worden vastgesteld of er een noodzaak voor de aanpassing van de badkamer en de keuken zou zijn geweest en wat die aanpassing zou hebben gekost. Naar het oordeel van de rechtbank kan de afwijzing van de aanvraag dan ook niet worden gebaseerd op de stelling dat achteraf niet meer kan worden vastgesteld of de verhuizing noodzakelijk, adequaat en passend was. Overigens geldt dat eiseres zich al op 26 juli 2018 bij verweerder heeft gemeld en dat de aanvraag al op 14 augustus 2018 is gedaan. Beide data liggen voor de datum van de verhuizing van 20 augustus 2018. Ook heeft verweerder voor de verhuizing al een onderzoek gedaan zoals blijkt uit het huisbezoek op 1 augustus 2018 door de Wmo-consulent en zijn conclusies in het verslag van 7 augustus 2018. Woning in Helmond geschikt
14. Verweerder heeft in het primaire besluit van 28 augustus 2018 ook gesteld dat de woning in Helmond geschikt is en dat er daarom geen noodzaak bestond om te verhuizen.
Belemmeringen bij het gebruik van de badkamer
15. Uit het gespreksverslag van de Wmo-consulent van 7 augustus 2018 (hierna: het verslag) blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat bij eiseres op dat moment belemmeringen bestonden in het gebruik van de woning. In het verslag is immers vermeld dat eiseres geen gebruik kan maken van een hoog-laag verrijdbare douchestoel omdat die niet in de douchecabine past. Ook kan ze geen gebruik maken van het toilet omdat de ruimte rondom het toilet te klein is om met de (actieve) tillift te kunnen manoeuvreren. Er bestonden dus belemmeringen in het gebruik van de douche en het toilet.
Belemmeringen bij het gebruik van de keuken
16. De Wmo-consulent heeft aangegeven dat er geen belemmeringen zijn in het gebruik van de keuken omdat eiseres een partner heeft. De commissie heeft daarvan gezegd dat dit niet houdbaar is in het kader van de zelfredzaamheid van eiseres. De Wmo-consulent heeft over het gebruik van de keuken ook vermeld dat het de vraag is of eiseres zich met adviezen over manoeuvreren niet zelfstandig zou kunnen redden in de keuken en dat daarbij ook onderzocht moet worden of eiseres nog in staat is om te koken. Dat onderzoek heeft niet plaatsgevonden.
17. De commissie heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat onder zelfredzaamheid mede moet worden begrepen dat eiseres op een normale manier gebruik moet kunnen maken van haar woning, zonder volledig afhankelijk te zijn van de aanwezige gebruikelijke hulp. Dat de partner de maaltijden kan bereiden is dus onvoldoende voor de conclusie dat aanpassing van de keuken niet noodzakelijk zou zijn, omdat eiseres daardoor voor het gebruik van de keuken volledig afhankelijk wordt van haar partner. Verweerder is in het bestreden besluit niet inhoudelijk ingegaan op wat de commissie over het gebruik van de keuken heeft overwogen. Nu de rechtbank die overwegingen van de commissie volgt, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres ten tijde van het verslag ook belemmeringen had bij het gebruik van de keuken.
Noodzaak tot aanpassingen in de woning
18. Daarmee is dus aannemelijk dat eiseres ten tijde van het verslag van de Wmo-consulent beperkingen had in haar zelfredzaamheid door belemmeringen bij het gebruik van de badkamer en de keuken. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat om de zelfredzaamheid van eiseres te bevorderen en daarmee de belemmeringen bij het gebruik van de woning te beperken, aanpassingen in de woning nodig waren.
19. De woning in Helmond was dus niet geschikt zonder aanpassingen. De aanvraag kan dus niet worden afgewezen op de grond dat er geen noodzaak was om te verhuizen omdat de woning in Helmond geschikt was.
Conclusie over andere gronden voor afwijzing aanvraag.
20. Uit het voorgaand volgt dat de afwijzing van de aanvraag niet kan worden gebaseerd op een van de andere door verweerder genoemde gronden. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom niet in stand laten.
21. Omdat de rechtbank streeft naar finale geschilbeslechting zal de rechtbank nagaan of de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien.
22. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat als de afwijzing met het beroep op eigen kracht geen stand zou houden, er nader onderzoek zou moeten worden gedaan naar de vraag of een voorziening noodzakelijk was.
23. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat eiseres belemmeringen had in het gebruik van de badkamer en de keuken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aannemelijk dat verweerder hoe dan ook een voorziening had moeten toekennen. Dat verbouwen van de woning in Helmond de meest adequate - en dus goedkoopste oplossing - zou zijn geweest, is door verweerder in beroep niet (meer) gesteld en acht de rechtbank ook niet aannemelijk gelet op de gedingstukken en de overwegingen van de commissie. Ook uit de door eiseres overgelegde stukken en het door haar ter zitting naar voren gebrachte, leidt de rechtbank af dat de verbouwing van de badkamer alleen al meer zou bedragen dan de maximale verhuiskostenvergoeding van € 3.500,-.
24. Eiseres heeft ter zitting verder verklaard dat de verhuizing ongeveer € 4.000,- heeft gekost en het schilderen van de nieuwe woning ongeveer € 2.500,-. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze bedragen te twijfelen en merkt daarbij op dat die ter zitting ook niet door verweerder zijn betwist. Het totaal van de door eiseres gemaakte kosten ligt daarmee dus hoger dan € 3.500,-.
25. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder aan eiseres als voorziening op grond van de Wmo en het beleid van verweerder, een verhuiskostenvergoeding moet toekennen van € 3.500,-. De rechtbank zal het primaire besluit van 28 augustus 2018 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van
23 april 2019.
26. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 47,- vergoedt. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.