ECLI:NL:RBOBR:2020:2386

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
C/01/345837 / HA ZA 19-298
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de daarbij behorende vorderingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een echtscheiding tussen partijen die op 29 augustus 1983 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft op 31 oktober 2016 de echtscheiding aangevraagd, waarna de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden. De rechtbank heeft op 29 april 2020 een vonnis gewezen waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde is. De vrouw vordert onder andere de toebedeling van de voormalige echtelijke woning, de verdeling van aandelen in verschillende vennootschappen, en een pensioenverevening. De man heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waarbij hij onder andere vraagt om toebedeling van alle activa en passiva aan hem. De rechtbank heeft de peildatum voor de verdeling vastgesteld op 31 oktober 2016 en heeft de waarde van de betrokken activa en passiva in overweging genomen. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van deskundigen benoeming overwogen om de waarde van de aandelen en certificaten te bepalen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rolnummer: C/01/345837 / HA ZA 19-298
Vonnis van 29 april 2020
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. P.A. Schippers te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2019;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 4 februari 2020;
- het bericht van de vrouw van 19 februari 2020 dat partijen niet tot een nadere regeling kunnen komen over de waardebepaling van de aandelen door een accountant en de verdeling van de betreffende kosten, met het verzoek om (tussen)vonnis te wijzen;
- het bericht van de man van 20 februari 2020 dat er inderdaad geen afspraken tot stand zijn gekomen over een aan te zoeken accountant, zodat ook de man verzoekt om (tussen)vonnis te wijzen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar in algehele wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd op 29 augustus 1983. Medio 2011 hebben partijen hun samenleving beëindigd. De vrouw heeft de echtelijke woning van partijen aan de [adres] verlaten.
2.2.
Per 1 februari 2013 hebben de man en de vrouw enerzijds en Nyenburgstaete Beheer anderzijds een huurovereenkomst gesloten voor de woning (op de eerste verdieping) aan de [adres] . De vrouw woonde in deze woning. Bij vonnis van 4 mei 2017 is wegens een betalingsachterstand de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming van het gehuurde toegewezen.
2.3.
Bij verzoekschrift van 31 oktober 2016 heeft de vrouw verzocht de echtscheiding uit te spreken tussen partijen. De huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen is hierdoor ontbonden.
2.4.
De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 12 oktober 2017. Partijen zijn hierbij bevolen over te gaan tot verdeling van hun (ontbonden) gemeenschap ten overstaan van een notaris. De beschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers op 25 juni 2018, waardoor ook het huwelijk tussen partijen is ontbonden.
2.5.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] . Door [naam makelaardij] is de indicatieve verkoopprijs, vrij van huur en gebruik, op verzoek van beide partijen bij rapport van
15 november 2019 geschat op € 550.000,00.
2.6.
Op de voormalige echtelijke woning rusten in totaal vier hypothecaire geldleningen, waarvan er drie door partijen zijn afgesloten bij de ABN AMRO Bank en een bij de heer [naam geldverstrekker 1] (hierna: [naam geldverstrekker 1] ).
2.7.
Partijen hebben gezamenlijk een bankrekening (Privélimiet Plus) met nummer [bankrekeningnummer] bij de ABN AMRO Bank.
2.8.
De man is enig bestuurder van de stichting Stichting Administratiekantoor Kanes. De stichting is enig aandeelhouder van Kanes B.V., waarvan de man ook enig bestuurder is. De man bezit 90% van de certificaten van de aandelen in Kanes B.V. De overige 10% van de certificaten staat op naam van de vrouw. Kanes B.V. is met [naam aandeelhouder] ieder voor de helft aandeelhouder van J.H.H. Textiles B.V.
2.9.
De man bezit 33% van de aandelen in [naam BV] B.V. (hierna ook: [naam BV] ). De twee broers van de man bezitten eveneens ieder 33% en hun vader, [naam vader] (hierna: [naam vader] ), bezit 1% (prioriteit) van de aandelen. [naam BV] was enig aandeelhouder van [naam opgeheven BV] , welke B.V. is opgeheven.
2.10.
Met een Indiase partner, [naam indiase partner] , was aanvankelijk [naam opgeheven BV] ieder voor 50% aandeelhouder in Mahan Textile Process India Private Limited te India (hierna: Mahan). Thans is het aandeel van [naam opgeheven BV] van 50% bij helfte verdeeld tussen Bradani B.V. (van de broer van de man) en Kanes B.V.
2.11.
De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen is tot op heden onverdeeld gebleven.

3.De vordering en het verweer

in conventie:

3.1.
De vrouw vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair de
  • subsidiair, voor zover de man dit niet wenst dan wel daartoe niet in staat blijkt te zijn, de man te verplichten zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning met benoeming van een verkopend makelaar die de vraag- en de laatprijs bepaalt en de verkoop ter hand zal nemen en alsdan de man te veroordelen zijn volledige medewerking te verlenen aan een spoedige verkoop van de woning en daarbij al hetgeen te gehengen en te gedogen dat deze verkoop bevordert, op straffe van een dwangsom van € 200,00 per keer dan wel per dag dat de man hiervan in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00.
Onder deze medewerking dient in elk geval te worden verstaan het toelaten van een makelaar tot de woning teneinde tot een verkooptaxatie en verkoopstrategie te komen en het toelaten van de makelaar met potentiële kopers tot de woning, alsmede het schoon en ordentelijk houden van de woning ten behoeve van bezichtigingen en het verlenen van medewerking aan het ondertekenen van een koopovereenkomst met koper(s) en het tekenen van de benodigde leveringsakte;
- de
vordering op JHH ldentify B.V.toe te delen aan de man onder de voorwaarde dat de man ervoor zorg draagt dat de vrouw ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening met [naam geldverstrekker 1] en daarbij de vrouw vrijwaart van alle aanspraken van [naam geldverstrekker 1] ter zake, onder voldoening van een bedrag van
€ 8.483,00 aan de vrouw uit hoofde van overbedeling;
- de
debetstandbij ABN AMRO tot een bedrag van € 49.481,00 bij de verdeling en verrekening te betrekken waarbij de man ervoor zorg draagt dat ABN AMRO de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en haar vrijwaart voor aanspraken van ABN AMRO ter zake, en waarbij de vrouw alsdan in het kader van verrekening en verdeling aan de man voldoet een bedrag van € 24.740,50 uit hoofde van overbedeling;
- de
vordering op Kanes B.V.toe te delen aan de man onder de voorwaarde dat de man ervoor zorg draagt dat Kanes B.V. de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de rekening-courantschuld en haar vrijwaart voor aanspraken van Kanes B.V. ter zake, waarbij de man uit hoofde van overbedeling aan de vrouw voldoet een bedrag van € 47.490,00;
- de
vordering op JHH Textilestot een bedrag van € 42.322,00 toe te delen aan de man waarbij de man uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 21.161,00 aan de vrouw voldoet;
- voor zover de man de
vordering IB 2016van de Belastingdienst tot een bedrag van
€ 4.180,00 heeft voldaan, dient de vrouw de man te compenseren voor een bedrag van € 2.090,00;
- aan de vrouw toe te delen de
roerende zakenzoals weergegeven op de inboedellijst (productie 11), alsmede haar boeken partijen welbekend, zonder dat de vrouw aan de man daartoe enige compensatie is verschuldigd;
- aan de vrouw toe te delen de
sieradenzoals die zijn vermeld op de beschrijvende lijst met sieraden (productie 12), zonder dat de vrouw aan de man daartoe enige compensatie is verschuldigd;
  • een taxateur te benoemen die de waarde van de
  • de hiervoor genoemde en getaxeerde aandelen toe te delen aan de man onder compensatie van de helft van de waarde aan de vrouw;
- de man te veroordelen het door hem in eigen beheer gedurende het huwelijk opgebouwde
pensioente splitsen en de helft daarvan af te storten onder een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeraar, binnen twee weken na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag dat de man daarvan in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00;
- met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.2.
De man voert hiertegen verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie:
3.4.
De man vordert te bepalen dat de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt, dan wel op een wijze als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, dient te gebeuren:
- alle activa en passiva als genoemd onder punt 8 a tot en met k van de conclusie van antwoord in conventie worden aan de man toebedeeld, te weten:
de
woningte [adres] , waard circa € 563.000,00;
de
inboedelvan partijen, hen welbekend;
de op voornoemde woning rustende
drie hypothecaire geldleningen, afgesloten bij de ABN AMRO Bank, in totaal groot circa € 165.000,00;
een
vierde hypothecaire geldlening, waarvan thans nog circa € 200.000,00 open staat, op of omstreeks april 2016 afgesloten bij de heer [naam geldverstrekker 2] , wonende te [woonplaats] , ten behoeve van de financiering van ondernemersactiviteiten van partijen in Bangladesh en ten behoeve van het aflossen van een eerdere door de ING Bank N.V. verstrekte hypothecaire geldlening;
de
debetstandop de gezamenlijke rekening van partijen bij de ABN AMRO Bank nummer [bankrekeningnummer] , groot circa € 49.481,04;
een
geldlening bij [naam geldverstrekker 3], groot € 20.000,00;
een
geldlening bij [naam geldverstrekker 4], groot € 50.000,00;
een
schuld aan [naam BV] B.V., groot circa € 245.000,00;
een
schuld aan [naam vader](de vader van de man), groot € 175.000,00;
(potentiële) belastingschulden, groot circa € 12.000,00;
de
aandelenin Kanes B.V., via de Stichting Administratiekantoor Kanes, die (voor partijen) alle aandelen houdt;
  • de man draagt ervoor zorg dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden (genoemd onder c tot en met j);
  • de vrouw dient mee te werken aan het notarieel transport waarbij haar eigendomsaandeel in de woning te [adres] op naam van de man wordt gesteld en ook dient bepaald te worden dat de vrouw verplicht is om mee te werken aan de overdracht van alle aandelen in Kanes B.V. aan de man, met de bepaling dat het vonnis ter zake (voor de overdracht van het eigendomsaandeel in de woning en voor de overdracht van de aandelen) zal gelden als een vervangende toestemming/
  • een veroordeling van de vrouw om ter compensatie van haar overbedeling een bedrag groot € 167.500,00 aan de man te betalen.
Hierbij is volgens de man van toepassing dat de inboedel van partijen geen relevante waarde in het economisch verkeer heeft.
3.5.
De vrouw voert hiertegen verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie:

4.1.
Vanwege hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
Peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is, namelijk 31 oktober 2016. De rechtbank stelt deze peildatum vast.
Woning aan de [adres] en de hierop rustende hypothecaire geldleningen
4.3.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de voormalige echtelijke woning aan de [adres] . Partijen zijn het erover eens dat de woning zal worden toebedeeld aan de man, die in de woning is blijven wonen. Ook niet in geschil is dat bij eventuele toebedeling aan de man zal worden uitgegaan van de door [naam makelaardij] bij rapport van 15 november 2019 geschatte indicatieve verkoopprijs van
€ 550.000,00. Indien de woning ten tijde van de feitelijke verdeling bij het te wijzen eindvonnis is verkocht, zal van de werkelijke verkoopopbrengst worden uitgegaan.
4.4.
Vaststaat dat er door partijen in totaal een viertal hypothecaire geldleningen zijn aangegaan bij ABN AMRO Bank en bij [naam geldverstrekker 1] (waarover later meer). Deze leningen zijn alle aangegaan vóór het tijdstip waarop de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden
(31 oktober 2016) en dienen dan ook (inclusief eventuele aflossingsproducten) te worden betrokken bij de verdeling. Niet relevant is of de vrouw al dan niet betrokkenheid en/of belang heeft gehad bij de in 2016 met [naam geldverstrekker 1] overeengekomen lening. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor schulden die vóór de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap zijn aangegaan.
4.5.
Voorwaarde voor toebedeling van de woning aan de man is wel dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldleningen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zijn mogelijkheden zal gaan onderzoeken om de vrouw uit deze hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen de woning op naam van de man dient te staan en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid dient te zijn ontslagen, op 6 maanden na de datum van dit vonnis. Dat de onderhavige procedure nog loopt, vormt hiervoor geen beletsel. De rechtbank wijst partijen, in het bijzonder de man, erop dat in beginsel geen nadere termijn zal worden gesteld. Partijen dienen de rechtbank te berichten over de voortgang bij een conclusie/akte die zich te zijner tijd daarvoor leent.
Mocht toebedeling aan de man uiteindelijk niet mogelijk blijken, dan gaat de rechtbank er voorshands van uit dat de woning zal moeten worden verkocht aan een derde.
Inboedel inclusief boeken
4.6.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort verder een inboedel, waarvan ook (Nederlandstalige en Engelstalige) boeken onderdeel uitmaken. De door de vrouw als productie 11 bij de inleidende dagvaarding overgelegde inboedellijst is tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig met partijen besproken. Partijen hebben de betreffende zaken ter zitting verdeeld zoals in het proces-verbaal van comparitie is vastgelegd. Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit proces-verbaal en de daarin opgenomen verdeling. De rechtbank stelt de verdeling van de inboedel inclusief boeken dan ook dienovereenkomstig vast zonder enige compensatie van waarde tussen partijen.
Sieraden
4.7.
De vrouw stelt voorts dat zij bij het verlaten van de echtelijke woning in 2011 haar sieraden heeft achtergelaten. De vrouw verwijst naar de door haar als productie 12 bij de inleidende dagvaarding overgelegde lijst en stelt dat deze sieraden aan haar verknocht zijn. De sieraden dienen aan haar te worden toebedeeld, aldus de vrouw. De man betwist dat de sieraden in zijn bezit zijn.
4.8.
De rechtbank overweegt dat partijen op de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap (31 oktober 2016) al jaren gescheiden leefden. De vrouw heeft, in het licht van alles wat ten aanzien van de sieraden door partijen is aangevoerd, onvoldoende onderbouwd gesteld dat de man de sieraden op die datum in zijn bezit had, dan wel op een later moment (bijvoorbeeld bij een verhuizing van de vrouw) in zijn bezit heeft gekregen. Wat de locatie van de sieraden is (geweest), is onbekend. Daar komt nog bij dat de vrouw kennelijk ook sieraden aan haar dochters heeft geschonken. Het is dan ook niet duidelijk of er (nog) sieraden zijn die aan de vrouw kunnen worden toegedeeld.
De vordering in conventie van de vrouw zal op dit punt worden afgewezen. Er zal bij de verdeling ook niet enige waarde worden gecompenseerd of verrekend.
Aandelen in Kanes B.V., Mahan en [naam BV]
4.9.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren de certificaten van de aandelen in Kanes B.V. De man bezit 90% van de certificaten, de vrouw 10%. De aandelen zijn eigendom van de Stichting Administratiekantoor Kanes. Kanes B.V. bezit aandelen in het in India gevestigde Mahan. Tot de gemeenschap behoren verder de aandelen van de man in
[naam BV] (33%).
4.10.
De vrouw vordert toebedeling van de aandelen aan de man onder compensatie van de helft van de (te taxeren) waarde aan de vrouw. De man is op zijn beurt aanvankelijk uitgegaan van toebedeling aan hem, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard hiermee niet akkoord te gaan wat Kanes B.V. betreft. Deze B.V. is volgens de man niets waard. Indien de vrouw meent dat de aandelen enige waarde vertegenwoordigen, dan dienen de aandelen aan haar te worden toebedeeld zonder compensatie van waarde. De man vermoedt verder dat [naam BV] ook niets waard is en verklaart dat de activiteiten van deze onderneming mogelijk worden gestaakt. De waarde van het aandeel van de man in [naam BV] zou getaxeerd moeten worden, aldus de man.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat partijen geen aandelen bezitten in Kanes B.V., maar certificaten van aandelen in Kanes B.V. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat partijen verdeling van die certificaten wensen. Voor zover dit uitgangspunt niet juist is, verzoekt de rechtbank partijen om dit bij akte aan te geven en toe te lichten.
De certificaten zijn, zoals de rechtbank begrijpt, uitgegeven door de Stichting Administratiekantoor Kanes. De rechtbank draagt de man, als enig bestuurder van de Stichting Administratiekantoor Kanes, op om bij akte alle stukken in het geding te brengen waaruit de rechtsverhouding tussen deze stichting en de certificaathouders blijkt. Hierbij denkt de rechtbank aan de statuten van deze stichting en de administratievoorwaarden.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat partijen geen aandelen bezitten in Mahan. Kanes B.V. bezit aandelen in Mahan. Dat betekent dat de aandelen in Mahan niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. De waarde van die aandelen in Mahan dient in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van de waarde van de certificaten van aandelen in Kanes B.V.
4.13.
Het is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de man, in ieder geval sinds het einde van de samenleving van partijen, alle ondernemersactiviteiten heeft verricht. Nergens blijkt uit dat de vrouw enige bemoeienis hiermee, dan wel invloed hierop heeft gehad. De rechtbank zal dan ook uitgaan van toedeling van de certificaten van aandelen van de vrouw in Kanes B.V. aan de man. Daarnaast zal de rechtbank de waarde van de certificaten van aandelen van partijen in Kanes B.V. en van de aandelen van de man in [naam BV] meenemen in de verdeling.
4.14.
Voordat hiertoe over kan worden gegaan, dient de waarde van de betrokken certificaten en aandelen te worden bepaald.
Ten aanzien van de peildatum voor de waardering heeft de vrouw gesteld dat deze datum in dit geval gelijk is aan de peildatum voor de omvang van de gemeenschap (31 oktober 2016), terwijl de man meent dat de waarde volgens de hoofdregel moet worden bepaald op het moment van de feitelijke verdeling.
De rechtbank volgt op dit punt het betoog van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden dient te worden uitgegaan van de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Gelet op het feit dat de man de onderneming(en) drijft, acht de rechtbank het redelijk om vanaf de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap de ondernemersrisico’s in positieve en negatieve zin op hem te laten rusten.
4.15.
De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van de betrokken certificaten en aandelen te bepalen. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n). Indien partijen zich willen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dan dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bewaar hebben.
De rechtbank is voorlopig, mede uit proceseconomisch oogpunt, van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één (desnoods door de rechtbank te kiezen) registeraccountant als deskundige.
4.16.
Partijen zullen verder in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de door de deskundige te hanteren waarderingsgrondslag en over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Indien partijen het bepalen van de waarderingsgrondslag aan de deskundige(n) willen overlaten, dan dienen zij dit ook te vermelden.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de waarde van de aandelen dient worden bepaald op basis van de intrinsieke methode en dat de volgende vragen aan de deskundige(n) dienen te worden voorgelegd.
1.
Partijen zijn eigenaar van certificaten van aandelen in Kanes B.V., welke aandelen eigendom zijn van de Stichting Administratiekantoor Kanes. Wat was per 31 oktober 2016 de waarde van deze certificaten?
2.
Is het minderheidsbelang (25%) van Kanes B.V. in Mahan Textile Process India Private Limited in India van belang bij de onder 1. bedoelde waardering van de certificaten van aandelen in Kanes B.V., en zo ja, kunt u dat belang gemotiveerd op geld waarderen?
3.
Wat was per 31 oktober 2016 de waarde van de aandelen die de man bezit in[naam BV] B.V.?
4.
Indien de aandelen in [naam BV] B.V. een positieve waarde vertegenwoordigen, kan de helft van die waarde aan de door deze rechtspersoon gedreven onderneming worden onttrokken zonder dat de continuïteit van de betreffende onderneming – indien en voor zover deze althans wordt nagestreefd – in gevaar komt?
5.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Indien partijen de waarderingsgrondslag aan de deskundige(n) overlaten:
6.
Kunt u toelichten/motiveren welke waarderingsmethode u heeft gehanteerd en waarom u voor deze methode heeft gekozen?
4.17.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding voorshands aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige(n) gelijkelijk over partijen te verdelen. Omdat de vrouw met een toevoeging procedeert, zal echter aan haar geen voorschot worden opgelegd. Derhalve zal alleen de man zijn helft van het voorschot moeten betalen.
Pensioenverevening
4.18.
De vrouw stelt dat in eigen beheer opgebouwd pensioen verevend dient te worden als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding. Dit betekent dat het pensioen dat de man tijdens het huwelijk heeft opgebouwd, door hem dient te worden gesplitst en daartoe ten behoeve van de vrouw een zelfstandige pensioenvoorziening dient te worden geopend, in dit geval voor een bedrag van (afgerond) € 107.000,00. De vrouw verwijst hierbij naar rechtsoverweging 5.7.2. van de echtscheidingsbeschikking van
30 augustus 2018. Tot het tegendeel is gebleken, wat vooralsnog niet het geval is, dient ervan uitgegaan te worden dat het pensioen kan worden gerealiseerd zonder gevaar voor de continuïteit van de onderneming, aldus de vrouw.
De man heeft hiertegen aangevoerd dat in het verleden gereserveerde gelden voor een pensioenuitkering reeds zijn benut ten behoeve van schulden en onkosten van partijen. Er zijn geen pensioenrechten/-gelden te verdelen. In de als productie 16 door de vrouw overgelegde brief wordt ook gesproken over een dekkingstekort (onder dekking), aldus de man.
4.19.
De rechtbank overweegt dat in eigen beheer opgebouwd pensioen onder de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding valt en dus moet worden verevend. Het is vaste jurisprudentie dat de eisen van redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen
ex-echtgenoten beheersen, in het algemeen meebrengen dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als directeur/grootaandeelhouder (DGA) de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient te zorgen voor afstorting door die rechtspersoon van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak (HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9458). Of hierop in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Indien onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn, zal de vereveningsplichtige dienen te stellen, en bij betwisting aannemelijk dienen te maken, dat de benodigde middelen niet kunnen worden vrijgemaakt of elders worden verkregen zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen (HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2658).
4.20.
Recent heeft de Hoge Raad in dit kader het volgende overwogen. Wat de hoogte is van de pensioenaanspraak van de tot verevening gerechtigde echtgenoot moet bepaald worden naar het
tijdstip van echtscheiding. De commerciële waarde van die aanspraak (het bedrag dat nodig is om de aanspraak bij een externe pensioenverzekeraar te verzekeren) moet bepaald worden naar het
tijdstip van afstortingdoor de rechtspersoon (HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:276). Hierbij wordt de heersende marktrente tot uitgangspunt genomen. Een eventueel tekort aan kapitaal in de rechtspersoon (om ieders helft van de commerciële waarde respectievelijk af te storten en achter te laten) dient in beginsel evenredig met de verhouding waartoe de verevening leidt, te worden verdeeld tussen de
ex-echtgenoten. Dit laat onverlet dat de rechter kan beslissen dat geen aanspraak bestaat op (volledige) afstorting gelet op alle omstandigheden van het geval zoals hiervoor reeds is overwogen.
4.21.
Niet in geschil is dat in [naam BV] op enig moment in eigen beheer pensioen is opgebouwd. 0Uit de brief van Reflect van 14 mei 2019 (bijlage 1 bij productie 2 van de man) maakt de rechtbank op dat in Kanes B.V. een pensioen is opgebouwd dat op de balans per 31 december 2017 een waarde had van € 79.168,00. Partijen hebben hier verder geen gegevens over verstrekt. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk welke pensioenrechten partijen, dan wel de man tijdens de huwelijkse periode hebben opgebouwd in de betrokken B.V.’s en in hoeverre het voor afstorting ten behoeve van de vrouw benodigde kapitaal aanwezig is. De man is aandeelhouder in [naam BV] en enig bestuurder van Kanes B.V. De rechtbank draagt de man dan ook op om jaarstukken van
en van Kanes B.V. in het geding te brengen waaruit de hoogte van de pensioenaanspraken van partijen of van de man blijkt, die in de huwelijkse periode zijn opgebouwd in eigen beheer van [naam BV] en van Kanes B.V. Daarbij gaat het om de hoogte van de pensioenaanspraken op 25 juni 2018, de datum van de echtscheiding van partijen. De rechtbank stelt de man in de gelegenheid zijn stelling dat het voor afstorting ten behoeve van de vrouw benodigde kapitaal niet aanwezig is, nader te onderbouwen. De vrouw mag vervolgens bij akte op het voorgaande reageren. Partijen dienen beiden aan te geven of zij het wenselijk achten vragen voor te leggen aan een deskundige over de in eigen beheer opgebouwde pensioenvoorziening en over de vraag of de betrokken B.V. in staat is om het deel van de pensioenvoorziening waar de vrouw recht op heeft af te storten. Zo partijen het wenselijk achten om hierover vragen te stellen aan de deskundige of aan een (al dan niet door de deskundige in te schakelen) pensioenspecialist, kunnen zij een voorstel doen voor die vragen.
Schuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening bij [naam geldverstrekker 1]
4.22.
Zoals reeds is overwogen is de hypothecaire geldlening bij [naam geldverstrekker 1] aangegaan voor het einde van de huwelijksgoederengemeenschap en dient deze dus in de verdeling te worden betrokken. Partijen zijn het erover eens dat een deel van de geldlening is aangewend om een voormalige lening bij de ING Bank af te lossen en voor het overige is “geïnvesteerd” in ondernemersactiviteiten in het buitenland via J.H.H. Identify B.V. Onduidelijk is echter onder welke titel, en voor welk bedrag er precies is geïnvesteerd. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover uit te laten, waarbij tevens door partijen dient te worden onderbouwd of er thans een vordering bestaat op J.H.H. Identify B.V. en zo ja, tot welk bedrag en onder welke eventuele voorwaarden. Indien er sprake zou zijn van een vordering van partijen op J.H.H. Identify B.V. wijst de rechtbank partijen er voorshands op dat dit aspect mogelijk meegenomen zal worden in het reeds aangekondigde deskundigenbericht.
Hoewel het volgens [naam geldverstrekker 1] openstaande bedrag van € 308.135,22 door de vrouw niet, althans onvoldoende is weersproken, dienen partijen zich hierover ook nader uit te laten. De man spreekt namelijk over een “gepretendeerde” aanspraak van [naam geldverstrekker 1] en noemt zelf een openstaand bedrag van circa € 200.000,00. De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat in het overzicht van [naam geldverstrekker 1] (bijlage 7 bij productie 2 van de man) in ieder geval een bedrag van € 36.000,00 is begrepen dat ziet op de kennelijke aanname dat er in de toekomst jaarlijks versneld zal worden afgelost en daarvoor een boeterente betaald dient te worden.
Schuld aan verhuurder [adres]
4.23.
Bij inleidende dagvaarding heeft de vrouw aanvankelijk gevorderd dat de schuld aan de verhuurder van het voorheen door de vrouw bewoonde appartement aan de [adres] volledig door de man dient te worden gedragen. Bij akte van wijziging van eis in conventie is deze vordering evenwel niet door de vrouw meegenomen. Anders dan de vrouw betoogt maakt de schuld aan de verhuurder geen onderdeel uit van de vordering in reconventie van de man, zodat over de huurschuld zonder nadere wijziging van eis niet door de rechtbank kan worden beslist. Nu de vrouw ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard haar vordering op dit punt te willen handhaven, zal zij in de gelegenheid worden gesteld de hiervoor benodigde nadere wijziging van eis te formuleren.
Debetstand bij de ABN AMRO Bank
4.24.
Partijen zijn het erover eens dat er op hun gezamenlijke bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] bij de ABN AMRO Bank een debetstand bestaat. Evenmin is in geschil dat partijen ter zake ieder voor de helft draagplichtig zijn. In dit verband zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het saldo van de debetstand per 31 oktober 2016.
De rechtbank overweegt verder dat partijen het erover eens zijn dat de bankrekening zal worden toebedeeld aan de man, waarbij de man ervoor zorgt dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en door de man zal worden gevrijwaard voor aanspraken door de ABN AMRO Bank.
Kortom, de bankrekening zal op naam van de man komen te staan onder compensatie van de helft van het nader vast te stellen saldo per 31 oktober 2016 door de vrouw aan de man.
Schuld aan [naam geldverstrekker 3]
4.25.
De man heeft in het kader van de verdeling gesteld dat er sprake is van een gemeenschappelijke geldlening bij de heer [naam geldverstrekker 3] (hierna: [naam geldverstrekker 3] ) voor een bedrag van € 20.000,00.
Gelet op de door de man overgelegde verklaring van [naam geldverstrekker 3] van 14 mei 2019, de daarbij gevoegde rekeningafschriften en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken stelt de rechtbank echter vast dat de leningen die door [naam geldverstrekker 3] zijn verstrekt, niet bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dienen te worden betrokken. De bedragen zijn volgens het overzicht van [naam geldverstrekker 3] immers niet overgemaakt aan partijen, maar aan Kanes B.V. (€ 15.000,00) en aan [naam dochter] , een dochter van partijen (€ 5.000,00). De overboeking aan de dochter van partijen dateert van ná de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap per 31 oktober 2016 en is dus ook om die reden in dit kader niet relevant. De vordering in reconventie van de man zal daarom op dit punt worden afgewezen.
Schuld aan [naam geldverstrekker 4]
4.26.
De man heeft in het kader van de verdeling voorts gesteld dat er sprake is van een gemeenschappelijke geldlening bij de heer [naam geldverstrekker 4] (hierna: [naam geldverstrekker 4] ) voor een bedrag van € 50.000,00.
Gelet op de door de man overgelegde verklaring van [naam geldverstrekker 4] van 14 mei 2019 en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken stelt de rechtbank echter vast dat enkel de overboeking van 22 februari 2016 van € 9.000,00 dateert van vóór de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap per 31 oktober 2016. De man heeft ter zitting weliswaar verklaard dat deze overboeking aan hem is verstrekt, maar hij heeft dit niet onderbouwd. De man zal daarom in de gelegenheid worden gesteld hierover alsnog duidelijkheid te verschaffen.
Schuld aan [naam BV] en aan [naam vader]
4.27.
De man heeft verder aanvankelijk gesteld dat er een gemeenschappelijke schuld van € 245.000,00 zou bestaan aan [naam BV] en een gemeenschappelijke schuld van € 175.000,00 aan zijn vader, [naam vader] Tijdens de mondelinge behandeling is vervolgens echter gebleken dat het bedrag van € 175.000,00
inhet bedrag van € 245.000,00 is begrepen. Ook is ter zitting gebleken dat de gelden zijn verstrekt aan Kanes B.V. en niet aan (een van) partijen. Het gaat dus niet om schulden van de ontbonden gemeenschap. De vordering in reconventie van de man zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
Schulden aan de Belastingdienst
4.28.
Partijen zijn het erover eens dat een aanslag inkomstenbelasting die ziet op de periode tot 31 oktober 2016, bij helfte door hen dient te worden gedragen. De rechtbank overweegt dat dit, gelet op het fiscaal partnerschap tussen partijen, niet alleen geldt voor aanslagen op naam van de man, maar ook voor aanslagen die op naam van de vrouw zijn gesteld. De man heeft echter enkel een concept aangifte voor 2016 overgelegd en de vrouw geen enkel bewijsstuk. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld stukken te overleggen waaruit blijkt welke definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2016 zij ieder hebben ontvangen, welk deel daarvan ziet op de periode tot 31 oktober 2016, en of het betreffende bedrag door hen aan de Belastingdienst is betaald.
Leningen van de man aan Kanes B.V.
4.29.
De vrouw heeft aanvankelijk bij akte wijziging eis in conventie gesteld dat de man blijkens zijn belastingaangifte voor 2016 geld heeft geleend aan zowel Kanes B.V. als J.H.H. Textiles B.V. en dus vorderingen heeft op deze vennootschappen. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij zich heeft vergist en dat het enkel Kanes B.V. (en dus niet ook J.H.H. Textiles B.V.) betreft. De vrouw vordert dat de vorderingen op Kanes B.V. aan de man worden toebedeeld onder compensatie wegens overbedeling aan de vrouw.
De man betwist, ongeacht de wijze waarop zijn belastingaangifte is gedaan, dat hij geld heeft geleend aan Kanes B.V. Er is geen sprake van een vordering van de man op Kanes B.V., aldus de man.
4.30.
De rechtbank oordeelt dat de vrouw, mede gelet op de betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de man geld heeft geleend aan Kanes B.V. en dat uit hoofde hiervan sprake zou zijn van een vordering. De vordering in conventie van de vrouw zal op dit punt worden afgewezen.
Kortom
4.31.
De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten zoals hiervoor in de overwegingen 4.11, 4.15, 4.16, 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.26 en 4.28 is aangegeven en draagt de partij die het aangaat op de in die overwegingen genoemde stukken te overleggen. De rechtbank brengt onder de aandacht van partijen dat zij op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Verder zijn zij op grond van artikel 22 Rv verplicht de in die overwegingen genoemde stukken in het geding te brengen. Indien deze verplichtingen niet worden nageleefd, zal de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

5.De beslissing

De rechtbank,
in conventie en in reconventie:
5.1.
stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over dat wat onder rechtsoverwegingen 4.11, 4.15, 4.16, 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.26 en 4.28 is overwogen en de in die overwegingen genoemde stukken te overleggen;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 27 mei 2020voor het nemen van voormelde akte door de man;
5.3.
bepaalt dat de zaak
vier weken daarnaop de rol zal komen voor het nemen van de in 5.1 bedoelde akte door de vrouw, waarbij de vrouw tevens kan reageren op de door de man bij zijn akte in het geding gebrachte stukken;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020.