Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 augustus 2019 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte houdende wijziging eis tevens houdende overlegging producties (17 tot en met 24) van [eiser] ;
- de akte van [gedaagden] met aanvullende producties (9 tot en met 17);
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 3 februari 2020, waarna de zaak voor twee weken is aangehouden in verband met onderhandelingen over een minnelijke regeling;
- het verzoek van [eiser] van 17 februari 2020 om vonnis te wijzen;
- het verzoek van [gedaagden] van 18 februari 2020 om de zaak op de rol te plaatsen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het verzoek van [gedaagden] om een getuigenverhoor te gelasten dan wel om middels een tussenvonnis een getuigenverhoor te gelasten;
- de reactie van [eiser] van 18 februari 2020 op het verzoek van [gedaagden]
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Verzoek van [gedaagden] d.d. 18 februari 2020
opdrachtgeverte waarschuwen. De beweerdelijk gegeven waarschuwing kan dan ook niet worden beschouwd als een waarschuwing aan [eiser] . Daarnaast betwist [eiser] dat hij – in het kader van de te leggen tegelvloer – [naam medewerker Guliker] heeft ingeschakeld als bouwopzichter/bouwbegeleider. [naam medewerker Guliker] was evenmin als “deskundig aannemer” betrokken bij het leggen van de tegels. Hij was werkzaam in de woning van [eiser] in zijn hoedanigheid van medewerker (zzp’er) van Guliker in verband met diverse uit te voeren renovatiewerkzaamheden (onder andere het realiseren van een serre, het aanbrengen van gipswanden en schilderwerkzaamheden). [naam medewerker Guliker] heeft nooit toezicht gehouden op de werkzaamheden van [gedaagden] , aldus [eiser] .
5.De beslissing
13 mei 2020voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;