9.3De rechtbank stelt voorop dat zolang het nieuwe beleid nog niet in werking is getreden, de minister niet kan verwijzen naar dit beleid, maar het besluit zelf goed moet motiveren. De minister heeft weliswaar duidelijk gemaakt dat hij van plan is om in het nieuwe beleid geen schietsportdisciplines aan te wijzen waarbij met de betreffende Lapua kan worden geschoten en dat deze keuze is gemaakt met het oog op gevaarzetting en veiligheid, maar de minister heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom er volgens hem bij het gebruik van wapens met een kaliber van meer dan 8 mm, zoals de Lapua, sprake is van gevaarzetting en waarom (of op welke wijze) de veiligheid in het geding komt. Voor zover de minister daartoe verwijst naar het argument dat door de hoge trefenergie niet is uitgesloten dat munitie die met de Lapua wordt geschoten buiten de inrichting terecht kan komen, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen. Dit argument is, zonder aanvullende onderbouwing, onvoldoende om het besluit te dragen. De minister heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de aanvraag moest worden afgewezen op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm. Deze beroepsgrond slaagt ook.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank een bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op administratief beroep, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. De rechtbank heeft bij het stellen van de termijnen in overwegingen 11 en 12 rekening gehouden met de maatregelen rond het Coronavirus. Mocht het de minister of eiser onverhoopt niet lukken om op tijd te reageren, dan staat het hen vanzelfsprekend vrij om gemotiveerd om verlenging van hun termijn te vragen.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.